Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 859 van 1112

...  847 - 848 - 849 - 850 - 851 - 852 - 853 - 854 - 855 - 856 - 857 - 858 - 859 - 860 - 861 - 862 - 863 - 864 - 865 - 866 - 867 - 868 - 869 - 870 - 871 - 872  ...
[8] Wanneer men zich in de heerlijkheid boven de hele oneindigheid en eeuwigheid bevindt, een heerlijkheid die alle schepselen van de oneindigheid niet in het minst kunnen verminderen, dan kan men evengoed een allergeringste dienaar en een knecht van alle knechten zijn. Want wat verliest men daarbij? Moet de hele schepping, als het erop aankomt, hem dan niet toch op de allerlichtste wenk stipt gehoorzamen?
Hoofdstuk 63: Over het wezen van het kindschap Gods - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[2] Enerzijds valt niet te ontkennen dat bij de gedachte God als Vader te hebben, en wel door de allerintiemste wederzijdse liefde, elke andere gedachte volkomen teniet wordt gedaan omdat een geschapen wezen zich toch geen nauwere band kan voortellen; anderzijds als men bedenkt dat men met betrekking tot deze grootse gedachte en deze grootse naam, op zich toch zelf helemaal niets meer is en zijn mag, en dat men zelfs steeds klaar moet staan om alle schepselen de geringste dienst te bewijzen, dan zegt deze gedachte en deze grote naam ons, als mensen van deze wereld, helemaal niets meer.
Hoofdstuk 63: Over het wezen van het kindschap Gods - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[7] Kijk, dat is mijn mening en voor de waarheid daarvan bied ik alles wat ik op deze wereld maar het mijne mag noemen als onderpand aan. Je hebt weliswaar gezegd dat een kind zich zonder de wil van de Vader niet over de drempel mag begeven, zelf geen spijzen mag nemen en in eenvoudige hutten moet wonen. Dat wil ik allemaal graag aannemen, maar als men als kind van God in één oogopslag alle eindeloze heerlijkheden van God kan overzien, dan zou ik toch graag willen weten waartoe men zijn voeten nog over de drempel zou zetten. Wanneer men verder in een volmaakt scheppend vermogen met God Zelf in het eeuwige centrum staat van waaruit alle talloze schepselen gevoed worden, dan zou ik wel eens de reden willen weten die iemand zouden noodzaken zichzelf van voedsel te voorzien, terwijl men in het centrum van al het leven staat. En ook denk ik dat het net zo gesteld is met de eenvoud van de woningen van Gods kinderen. Of het nu een hut is of een paleis, dat komt toch allemaal op hetzelfde neer als men in zichzelf alle heerlijkheden van God aanschouwelijk bijeen heeft.
Hoofdstuk 63: Over het wezen van het kindschap Gods - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[3] Als we hier alles kunnen hebben wat ons hart begeert, tijdelijk en heel in het bijzonder in de geest eeuwig, maar als 'kinderen' ons niet eens volgens onze eigen wil over de drempel mogen begeven, luister, dan blijven we toch zeker wat we zijn. Want om niets te worden, zou een bestaan toch zeker niet nodig zijn. Als een wezen er eenmaal is, dan veronderstelt men al door dit bestaan een voortdurende ontwikkeling van zijn krachten, iets dat hier reeds het geval is; maar niet dat men vervolgens, terwijl men de hoogste voleinding verwacht, niets anders dan een volledige vernietiging van alle krachten en inzichten die men zich heeft eigen gemaakt, zou moeten verwachten.
Hoofdstuk 63: Over het wezen van het kindschap Gods - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[18] Zou hij die zich in zijn deemoedige hart steeds geringer en kleiner maakt, er wel op kunnen rekenen dat de Heer hem in tegenstelling daarmee echt groter zal maken? Ja, Hij zal hem wel groter maken maar niet in het door jou veronderstelde 'meer worden', maar alleen in een grotere deemoed en in een grotere liefde. Dat is dus het echte groot worden in de geest, omdat men als kind van God datgene waarnaar men streeft, dus geringheid, in hoogste mate verkrijgt.
Hoofdstuk 62: De ware deemoed, de ware liefde en het ware kindschap Gods - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[14] Maar ik vraag jou: is het ook zo gesteld met de delen van mijn eigen lichaam? O, volstrekt niet! Deze hangen in al hun onderdelen voortdurend van mijn innerlijke wilskracht af en kunnen zich daartegen niet verzetten. Zij moeten toch immers met de innerlijke levenskracht volkomen eensgezind zijn, anders zou zeker het hele menselijke wezen te gronde gaan.
Hoofdstuk 62: De ware deemoed, de ware liefde en het ware kindschap Gods - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[12] Wij staan ten opzichte van de Heer weliswaar in dezelfde verhouding als de lichaamsdelen tot een lichaam, en deze delen vormen wel met het inwendige leven van het lichaam één wezen, maar niet één deel van het gehele lichaam kan zelfstandig doen wat het wil, want elke handeling en elke daadkracht gaat niet uit van het lichaamsdeel, maar enkel en alleen van de in het lichaam heersende grondkracht. Zo kunnen de lichaamsdelen zich ook niet zelf voeden, ook al werken ze nog zo vlijtig, maar ze moeten hun opbrengst eerst bij het hoofddepot van het innerlijke leven afleveren; eerst dan deelt de levende kracht de passende voeding uit aan de lichaamsdelen die gewerkt hebben.
Hoofdstuk 62: De ware deemoed, de ware liefde en het ware kindschap Gods - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[6] Beschouwen we daarentegen een kind van God, wat heeft dit dan voor macht en wat voor een gebied om over te heersen? Kijk, ik kan jou met de grootste zekerheid zeggen: een kind van God mag, zolang het in het lichaam leeft, zich op aarde nog niet eens een stofje toe-eigenen, niet eens zijn lichaam en ook niet zijn leven, maar het moet bereid zijn om van alles afstand te doen en altijd in volle waarheid te zeggen en te bekennen: ik heb niets, ik ben niets; zelfs het leven dat ik heb is uitsluitend van de Heer. Dat is dus de wereldse situatie; is de geestelijke misschien glansrijker? O volstrekt niet! In het geestelijke moet de armoede pas echt centraal staan.
Hoofdstuk 62: De ware deemoed, de ware liefde en het ware kindschap Gods - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[4] Kijk, daarin ligt het wezen van het kindschap Gods. Als je denkt dat je in het kindschap van de Heer meer zult zijn, meer kracht zult hebben en rijker zult zijn aan allerlei pracht en macht, dan zeg ik je: blijf wat je bent, want van 'meer worden' is in ieder opzicht echt eeuwig geen sprake. Hier ben je zowel lichamelijk als geestelijk een volmaakte heer. Zolang jij in jouw lichaam leeft, moet zich alle materie van het oppervlak van deze, jouw wereld gehoorzaam voegen naar de macht van jouw wijsheid. Leef je echter in de geest, dan moet deze, jouw wereld aan jou, evenals aan alle aan jou gelijke geesten, vanuit haar centrum onderdanig zijn omdat jullie als bewoners van deze wereld, geestelijk gezien gelijk van wijsheid en gelijk van wil zijn, hetgeen op het eerste gezicht al aan jullie morele en staatkundige inrichting te zien is.
Hoofdstuk 62: De ware deemoed, de ware liefde en het ware kindschap Gods - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[1] De oudste richt zich nu weer op en, zoals jullie gemakkelijk kunnen aanvoelen, maakt hij aanstalten om weer met mij te spreken. Het zij zo! Ik heb hem dat toegestaan; dus gaat hij spreken en zegt dan het volgende:
Hoofdstuk 61: Deemoed en het kindschap Gods - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[7] Als dit onweerlegbaar waar is, hoe is het dan mogelijk dat schepselen, ook al zijn ze naar hun aard volmaakt, het kindschap Gods verkrijgen, terwijl zij naar hun aard niet overeenstemmen met het hart van de grote God, omdat zij zich niet op een wereld bevinden die door God zelf in overeenstemming gebracht is met Zijn hart. Wat zou het een lichaamsdeel baten om in een hart veranderd te worden, al zou het ook nog zo'n sterke drang daartoe in zich voelen? Zal zoiets ooit gebeuren?
Hoofdstuk 60: Over de menswording van de Heer - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[14] Weet je wat de liefde voor God inhoudt? Wil je een kind van de Heer zijn, dan moet je niet de eerste en de voornaamste willen zijn, maar je moet zijn als de minste knecht onder al degenen die je leidt. Je moet hun niet de wijsheid op zich leren, maar de pure deemoed en liefde; dan zullen jij en jouw huisgenoten pas de ware wijsheid verkrijgen, waarin de basis van alle werkende krachten ligt. De hele regel luidt dus als volgt:
Hoofdstuk 59: Voorwaarden ter verkrijging van het kindschap Gods - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[23] Nu staat hij voor ons; wat een adel, wat een allerverhevenste schoonheid in zijn gestalte! Kan men zich iets liefdevollers en zachters ook maar enigszins voorstellen? Ik denk dat dit voor niemand van jullie mogelijk zal zijn. Nu maakt deze onbeschrijfelijk mooie mens aanstalten om met ons te spreken en dus zullen we hem aanhoren!
Hoofdstuk 58: Ontmoeting met de bewoners van deze centrale zon - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[7] Als ik daarentegen bedenk dat ik in mijn tegenwoordige situatie nog geen atoom ben ten opzichte van de klaarblijkelijke grootte van zo'n allergeringst kind van God, dan wil ik toch kennelijk door het bereiken van zo'n meest gering godskindschap noodzakelijkerwijs meer worden. Bij ons noemt men zo'n deemoed waardoor een mens op de een of andere manier wat meer wil worden, een schandelijke kruiperij. Hoe moet men dan zo'n geestelijke deemoed voor God zien, waarbij het in het ergste geval toch onvermijdelijk is dat men meer wil worden dan men vanaf het oerbegin van Gods ordening was, of waarbij men in een gunstiger geval op z' n minst heel duidelijk meer worden moet. Als dat 'meer worden' niet voorop zou staan dan zou de weg die je mij aangaf in ieder opzicht volkomen aanvaardbaar zijn. Omdat echter dit noodlottige 'meer' zich noch op de ene noch op de andere manier laat wegdrukken, kan ik die deemoed niet als de juiste deugd zien die nodig is om het kindschap te bereiken, want deze deugd voor het bereiken van het 'meer worden' kan men tenslotte toch slechts als schijnheiligheid, kruiperij en huichelarij beschouwen.
Hoofdstuk 61: Deemoed en het kindschap Gods - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[26] Stoor je echter niet aan mijn uiterlijke vorm, die veel minder mooi is dan die van jou, want op de vorm komt het niet aan. Jullie eindeloos mooie vorm is slechts een uiterlijke behoefte voor deze wereld, die door de Heer zo is geschapen dat zij met haar machtige licht de nagenoeg talloze andere, kleinere werelden, die niet zoals deze door licht omgeven zijn, kan verlichten. Daarom is voor deze wereld zo'n tederheid van de uiterlijke vorm van jullie wezen een behoefte, omdat jullie met een andere onmogelijk op deze wereld zouden kunnen bestaan; maar met de schoonheid van de geest is het heel anders gesteld. Deze richt zich nooit naar de uiterlijke vorm, maar enkel en alleen naar de liefde voor de Heer, want deze is de waarachtige en allerhoogste schoonheid van het leven!
Hoofdstuk 60: Over de menswording van de Heer - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
...  847 - 848 - 849 - 850 - 851 - 852 - 853 - 854 - 855 - 856 - 857 - 858 - 859 - 860 - 861 - 862 - 863 - 864 - 865 - 866 - 867 - 868 - 869 - 870 - 871 - 872  ...