Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 87 van 1112

...  75 - 76 - 77 - 78 - 79 - 80 - 81 - 82 - 83 - 84 - 85 - 86 - 87 - 88 - 89 - 90 - 91 - 92 - 93 - 94 - 95 - 96 - 97 - 98 - 99 - 100  ...
[6] Ook al wist je alles, dan zou je ze daarvoor toch onmogelijk meer dan één keer kunnen doden. Je kunt wel de marteling verzwaren, maar Waarvoor? De marteling in de hoogste graad -om in jullie rechtbanktaal te spreken -is ook direkt dodelijk, en als ze gematigder is maar des te langer duurt, merkt de gestrafte daar echt niet veel méér van dan jij van een lastige vlieg. Want de ziel, die te zeer vreest voor de zekere dood van haar lichaam, mag nog zo materialistisch zijn, ze trekt zich dan toch direkt terug in haar innerlijkste vertrekken en begint zich vrijwillig los te maken van haar lichaam, waarin het niet om uit te houden is. Het lichaam wordt bij zulke gelegenheden totaalongevoelig. Zo'n lichaam kun je dan kwellen zoveel je maar wilt, het merkt daar weinig of helemaal niets van. Als je het zielelichaam echter zeer veel pijn tegelijk laat lijden, zal de ziel dat niet lang vol houden, maar zich uit alle kracht losscheuren, en dan kun je een geheel dood lichaam koken en braden zonder dat het iets van de straf voelt.
Hoofdstuk 1: Het kastijden van misdadigers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[7] Daarom ben Ik niet voor een straf waar de dood op volgt, omdat deze voor de gedode van geen enkel belang is en ook voor welke gerechtigheid dan ook geen bescherming biedt of nut heeft. Want heb je er één gedood, -dan hebben duizenden je daarvoor wraak gezworen! Maar Ik ben vanwege de noodzakelijke goddelijke orde er helemaal vóór, om een misdadiger de strengste kastijding te laten ondergaan en daarmee door te gaan totdat een algehele verbetering is ingetreden! Een juiste kastijding, die geheel rechtvaardig op het juiste moment wordt aangewend, is beter dan geld en het zuiverste goud; want door de kastijding wordt de ziel meer en meer los gegeseld van haar materie en richt zich uiteindelijk op haar geest. En als de kastijding dit tot stand heeft gebracht, heeft ze een ziel voor de ondergang en zo de gehele mens voor de eeuwige dood gered.
Hoofdstuk 1: Het kastijden van misdadigers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[9] FAUSTUS zegt: "Heer, ik zie zeer goed in, dat deze afschuwelijke geschiedenis U buitengewoon tegen moet staan, maar wat is er aan te doen als iets zich zo ontwikkelt? Voor het overige verzoek ik U, mijn Heer en grootste en beste Vriend, om hier niet eerder weg te gaan dan ik; want in de eerste plaats ben ik zonder U tot niets in staat, en ten tweede zou ik zonder U, ondanks mijn liefste vrouw, doodgaan van verveling! Daarom vraag ik U om deze plaats niet eerder te willen verlaten, dan wanneer ik met deze zeer lastige geschiedenis klaar ben! Ik hoop met Uw hulp morgen tegen de middag alles in orde te hebben!"
Hoofdstuk 1: Het kastijden van misdadigers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] Met deze vermaning gaat Judas rood van schaamte de eetzaal uit naar zijn slaapvertrek en gaat liggen, en denkt ongeveer twee uur lang erover na hoe hij datgene, wat Ik hem heb voorspeld, zou kunnen ontlopen. Maar hij vindt in zijn hart geen oplossing omdat door het denken zijn gouddorst opnieuw oplaait, en zo slaapt hij in. - Wij gaan ook slapen omdat de twee voorgaande nachten zeer vermoeiend waren. De ochtend liet echter niet lang op zich wachten.
Hoofdstuk 2: Het hart van een dief. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[7] Als Faustus zich nog eens om wil draaien voor een ochtendslaapje, arriveren reeds de leiders van de groep die de schat uit Chorazin moesten halen. Zij wekken hem en hij moet naar buiten, daar zijn ambt met zich meebrengt dat hij de schatten onderzoekt, taxeert en in ontvangst neemt. Als hij met dit werk klaar is, zijn wij ook allemaal opgestaan, en het morgenmaal, bestaande uit verse, goed klaargemaakte vissen, staat al op de vele tafels in de grote eetzaal. Zeer vermoeid van het werk komt Faustus aan de arm van zijn jonge echtgenote de eetzaal binnen en gaat naast Mij zitten.
Hoofdstuk 2: Het hart van een dief. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[10] Vóór alles moet ieder zich ervoor hoeden om in een opwelling, of bij ergernis, een teken te geven! Want ieder teken kan en mag slechts op grond van zuivere en ware liefde en deemoed worden gegeven; komt het echter bij toorn of ergernis tot stand, hetgeen ook wel mogelijk is, dan heeft de hel al een aandeel daarin, en zo'n teken brengt dan niet alleen geen zegen, maar een vloek,
Hoofdstuk 3: Het juiste gebruik van wonder en geneeskracht. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] Wij gingen op weg, bereikten binnen een paar uur de grot of holte en gingen meteen met aangestoken fakkels naar binnen. Kisjonah verbaasde zich over de grote ruimte en de bijzonder interessante druipsteenafzetting die in deze grot wel de bezienswaardigste is van geheel Voorazië, waar men zeer veel van deze grotten vindt. Reusachtige figuren in allerlei vormen kwamen de schuchtere kijkers tegemoet.
Hoofdstuk 4: De druipsteengrot. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[7] Nu gaan we verder en bereiken een erg grote en hoge hal, die echter niet donker, maar heel behoorlijk verlicht is; want deze hal bevat een aantal aardoliebronnen, die al heel wat jaren geleden door mensen, die in deze grot woonden, aangestoken zijn en sinds die tijd in lichterlaaie stonden en met verscheidene machtige vlammen brandden en deze grote hal voor een deel verlichtten, Ook bevond zich in de hoge koepel van deze hal een tamelijk wijde uitmonding in de open lucht waardoor een redelijk helder daglicht viel, en zodoende is deze grot zoals reeds gezegd heel behoorlijk verlicht.
Hoofdstuk 4: De druipsteengrot. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] FAUSTUS klapt van verbazing in zijn handen en roept meteen Pilah bij zich, terwijl hij tegen hem zegt: "Heb je hier niets over verteld, omdat je er niets van wist? - Spreek, - anders ziet het er slecht voor je uit!"
Hoofdstuk 5: De geschiedenis van de gevonden schat. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] PILAH zegt: "Heer! Ik wist er niets van en in deze grot ben ik nog nooit zover doorgedrongen als nu! De ouden zullen er wel vanaf hebben geweten; maar ze zeiden er niets over, opdat ze zich in uiterste noodzaak uit wat voor gevangenis dan ook vrij zouden kunnen kopen. Neem echter alles; het is goddank van nu af aan van u!"
Hoofdstuk 5: De geschiedenis van de gevonden schat. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] De meeste waarde hebben de grote parels, die zo groot zijn als kippeneieren. Een geheel metalen kist, met een inhoud van ongeveer duizend drachmen, zit vol met deze grote parels, die elk op zich een onschatbare waarde hebben. Zulke parels groeien thans niet meer op aarde, omdat deze schaaldieren net als veel andere dieren uit de oerwereld niet meer bestaan. De parels werden echter niet uit zee opgehaald, maar koning Ninias, ook Ninus genoemd, vond ze in de bodem tijdens het uitgraven van de grond toen hij de stad Ninevé liet bouwen. Na heel veel wederwaardigheden kwamen ze ten dele reeds in de tijd van David, maar voor het grootste deel in de tijd van Salomo naar Jeruzalem. Maar in deze grot kwamen ze, toen de Romeinen als veroveraars Palestina, en eigenlijk bijna half Azië, in bezit namen.
Hoofdstuk 5: De geschiedenis van de gevonden schat. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[9] IK zeg: " Ja, ja, je hebt gelijk! Het zou voor de mens ook niet goed zijn, als hij alles zo snel begreep, wat zich als een verschijnsel aan hem voordoet. Want er staat geschreven: ' Als je van de boom der kennis zult eten, zul je ook sterven!' Daarom is het beter om ieder wonder te nemen voor wat het schijnt te zijn en daarbij levendig te bedenken dat bij God niets onmogelijk is, dan te trachten het ontstaan ervan te verklaren, waarbij men na de verklaring er net zo weinig van begrijpt als ervoor .
Hoofdstuk 5: De geschiedenis van de gevonden schat. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] Wij haasten ons nu om de grot te verlaten en bereiken spoedig het eind daarvan. Als wij allen buiten de grot zijn, geef Ik Archiël een teken en op dat ogenblik klinkt er een hevige knal, en de zeer grote ingang is nu een hoge granietwand, waar geen levend wezen zo maar doorheen zou breken, ook al zou hij zich dat nog zo ernstig voornemen. Maar om het binnenkomen zogezegd helemaal onmogelijk te maken, werd, nadat wij ons ongeveer drieduizend passen verwijderd hadden van de plaats waar de Ingang zich bevond, een breuk in de bodem veroorzaakt, zodat de plaats van de voormalige ingang op meer dan honderd manslengten afstand kwam van de aangrenzende bodem, die in de diepte geschoven werd. Nu zou men dus een meer dan honderd manslengten hoge ladder moeten hebben om vla de loodrechte wand bij de voormalige plaats van de ingang. te komen, - hetgeen dan toch voor niets geweest zou zijn, omdat de ingang zelf een harde en steile rotswand was geworden.
Hoofdstuk 6: Het ontstaan en verdwijnen van de druipsteengrot. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] Terwijl hij deze afspraak met zichzelf maakt gaat Faustus weer in zijn huis, waar zijn jonge vrouwtje hem al met open armen opwacht. Maar voor hij zich ter ruste begeeft, komt hij eerst nog naar Mij om over belangrijke zaken te spreken. Maar Ik maak voor morgen een afspraak met hem en beveel hem om nu lichaam en ziel rust te geven, omdat hij net als alle anderen die rust nodig heeft.
Hoofdstuk 7: Het loflied van David. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[8] Laat ieder de neigingen van zijn hart onderzoeken, dan zal hij snel bemerken met welke geest zijn hart is vervuld. Trekken zijn neigingen het hart en zijn liefde naar de wereld, en voelt hij een verlangen in zich om iets groots en voornaams te worden in de wereld, - heeft het hart, dat hoogmoedig wil worden, een onbehagen aan de arme mensheid, en voelt het de drang in zich om, zonder door God gekozen en gezalfd te zijn, te willen heersen over de anderen, dan ligt het zaad der hel reeds in het hart. Dit zaad zal, als het niet bestreden en verstikt wordt, de mens na de dood van het lichaam zeer zeker nergens anders dan in de hel doen belanden.
Hoofdstuk 8: Over het rijk der hemelen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
...  75 - 76 - 77 - 78 - 79 - 80 - 81 - 82 - 83 - 84 - 85 - 86 - 87 - 88 - 89 - 90 - 91 - 92 - 93 - 94 - 95 - 96 - 97 - 98 - 99 - 100  ...