17481 resultaten - Pagina 89 van 1166
... 77 - 78 - 79 - 80 - 81 - 82 - 83 - 84 - 85 - 86 - 87 - 88 - 89 - 90 - 91 - 92 - 93 - 94 - 95 - 96 - 97 - 98 - 99 - 100 - 101 - 102 ...
[6] Ik denk echter, dat Hij Zelf niet met water doopt, maar slechts met het vuur van de geest; Zijn leerlingen daarentegen zullen de mensen vooraf op mijn manier dopen, dat wil zeggen al diegenen, die niet reeds door mij gedoopt zijn. -De mens heeft echter niets aan de waterdoop, als hij daarna niet gedoopt zou worden met de geest van God.'Hoofdstuk 24: Enon. Het grote getuigenis van Johannes de doper. Bekering van de Samaritanen. Genezing van de koningszoon. Onderweg in Samaria. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[16] Ik, Johannes, heb dit nu tegen jullie gezegd en ik heb daarmee een ten volle geldig getuigenis gegeven. Ik heb jullie met mijn eigen handen gereinigd van het vuil der aarde; neem Zijn woord aan opdat de doop van Zijn geest je ook ten deel valt, want anders is al mijn moeite voor jullie nutteloos en waardeloos! Ik zou zelf ook naar Hem toe willen gaan! Maar Hij wil het niet en openbaart mij in mijn geest, dat ik moet blijven, omdat ik datgene al in de geest ontvangen heb, wat jullie nog niet hebben.'
Hoofdstuk 24: Enon. Het grote getuigenis van Johannes de doper. Bekering van de Samaritanen. Genezing van de koningszoon. Onderweg in Samaria. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] (Toen nu de Heer merkte dat de Farizeeën gehoord hadden, dat Jezus meer leerlingen kreeg en doopte dan Johannes, hoewel Jezus Zelf niet doopte, maar alleen zijn leerlingen, verliet Hij het land Judéa en ging weer naar Galiléa. Joh. 4:1-3) Na deze rede van Johannes gingen zijn leerlingen weldra naar Mij, en het aantal van Mijn leerlingen vermeerderde zich dag aan dag, ja vaak van uur tot uur. Want ieder, die in Mij begon te geloven, en die Ik naar de mate van zijn geloof en na de doop met het water, die door Mijn eerste leerlingen gegeven werd, Mijn handen opgelegd had, geraakte vol met geestelijke kracht en moed en had geen angst meer voor de dood.
Hoofdstuk 25: De Heer trekt door Samaria naar Galiléa. Bij Sichar aan de Jacobsbron. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Omdat velen dat ondervonden, vertelden ze dat, ondanks Mijn verbod, aan iedereen die ze maar zagen; en daarbij werden dan nog al Mijn daden, niet zelden uitgebreid en overdreven, in heel Judéa rondverteld; en dat had bij de op wonderen beluste Joden het natuurlijke gevolg, dat er van dag tot dag steeds meer bijkwamen, waarvan er ook veel bij Mij bleven.
Hoofdstuk 25: De Heer trekt door Samaria naar Galiléa. Bij Sichar aan de Jacobsbron. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] Zelfs de leerlingen, die zich het eerst bij Mij gevoegd hadden, zoals Petrus, Mijn Johannes de evangelist, Andréas en Thomas, Philippus en Nathánaël vielen alsof ze bijna halfdood waren op het malse gras onder de bomen neer; alleen Ik zette Mij, hoewel ook erg moe, op de stenen borstwering van de bron, want Ik wist al vooruit dat er zich aan de bron weldra een goede gelegenheid zou voordoen om met de halsstarrige, maar overigens met weinig vooroordelen behepte, Samaritanen een zeer nuttig debat aan te gaan. Tegelijkertijd was Ik ook al erg dorstig en wachtte op een kruik om water mee te scheppen, waarvoor een leerling het dorpje ingegaan was, maar waarmee hij nog steeds niet te voorschijn kwam.
Hoofdstuk 25: De Heer trekt door Samaria naar Galiléa. Bij Sichar aan de Jacobsbron. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Kijk eens, je denkt dat Ik een trotse hoogmoedige Jood ben, maar weet dat Ik met Mijn hele ziel zachtmoedig ben en dat Mijn wezen één en al deemoed is. Deze deemoed is Mijn levende water; wie dus niet net zo deemoedig wordt als Ik, zal geen deel hebben aan het Rijk van God, dat nu neergedaald is op aarde.
Hoofdstuk 26: Bij Sichar. Aan de Jacobsbron. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] De vrouw zegt: '0 Heer, hoe moet ik dat doen, hoe moet ik het water van mijn hart in mijn schaamte brengen? Heer, vergeef mij dat ik zo vrij met u praat; maar ik ben een ongelukkige vrouw, en weet u, de ellende ziet de schaamte niet als schaamte, maar ziet alleen maar zichzelf en maakt het spreken gemakkelijker naarmate de nood hoger is. Als ik niet zo ongelukkig was, echt dan zou ik u mijn hart geven! Maar - o God, heilige Vader, Die mij helpen moge! -ik ben toch zo ellendig ziek en mag aan mijn vele zonden geen nieuwe meer toevoegen; want het zou zeker de grootste zonde zijn om aan een rein iemand zoals u een onrein hart aan te bieden!'
Hoofdstuk 28: De Heer maakt Zich bekend als de Messias. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] 'Mijn beste vrouw', zeg Ik, 'je bood weliswaar je hart niet aan, maar Ik heb het Zelf genomen toen Ik je om water vroeg! Daarom mag je je hart toch aan Mij aanbieden, want Ik neem ook de harten van de Samaritanen aan! Als je Mij liefhebt, dan is het goed; want Ik heb je allang, nog voor je aan Mij denken kon, liefgehad!'
Hoofdstuk 28: De Heer maakt Zich bekend als de Messias. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Ik zeg: 'Noch hier in Samaria of in welk ander oord dan ook, en toch ken Ik je al sinds je geboorte, zelfs nog van vroeger al en Ik heb je altijd al als Mijn leven liefgehad! Hoe bevalt je dat, ben je tevreden met Mijn liefde? Weet je wel, dat toen je op je twaalfde jaar in Samaria in een regenput viel, Ik het was die je er uit trok; maar je kon de hand niet zien, die je uit de put trok! Weet je dat nog?'
Hoofdstuk 28: De Heer maakt Zich bekend als de Messias. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] (De vrouw zegt: 'Heer! U heeft toch niets om mee te putten en de put is diep! Waar haalt u dan het levende water vandaan?' Joh. 4: 11 ) Maar de vrouw antwoordt: 'U kent de Schrift nogal goed! Maar, zoals ik kan opmaken uit uw vraag om een slok water uit mijn kruik, en omdat u zeker niets hebt waarmee u het water uit deze bron scheppen kunt, en u met de hand het water niet kunt bereiken omdat de bron te diep is en niemand met de hand bij het water kan komen, daarom zou ik wel eens willen zien met welke truc u dat water uit het niets te voorschijn kunt toveren!? (Of wilt u mij misschien heel bedekt te verstaan geven, dat u zin heeft om het met mij aan te leggen? Ik ben nog jong genoeg en aantrekkelijk ook, want ik ben nog geen dertig! Zo'n vraag van een Jood aan een verachte Samaritaanse zou echter toch wel een groot wonder zijn, want jullie vinden de beesten aangenamer dan ons Samaritaanse mensen! Werkelijk daartoe zou ik me nooit over laten halen!)'
Hoofdstuk 26: Bij Sichar. Aan de Jacobsbron. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] ('Bent u soms meer dan onze vader Jacob, die ons deze heerlijke put heeft gegeven, waaruit hij, zijn kinderen en zijn vee hebben gedronken?' Joh. 4:12) Wie en wat bent u dan, dat u op zo'n manier met mij durft te spreken? - Bent u soms meer dan onze vader Jacob, die ons deze bron gegeven heeft, waaruit hij, zijn kinderen en zijn vee gedronken hebben?! Wie denkt u wel dat u bent? - Zie, ik ben maar een arme vrouw; want als ik rijk was, dan kwam ik niet zelf in deze hitte om een koele dronk voor mij te halen. Zou u als Jood mij nog ellendiger willen maken, dan ik toch al ben?! Kijk eens naar mijn kleren, die nauwelijks voldoende zijn om mijn schaamte te bedekken en dan zal het u toch wel duidelijk zijn, dat ik erg arm ben! Hoe kunt u van mij verlangen, dat ik arme ellendige vrouw u, een trotse Jood, zelfs zou smeken om uw lusten te mogen bevredigen?! Bah, als uw zinnen daarop gericht zouden zijn! Maar ik zie u er toch niet op aan; daarom moet u me wat ik zei maar niet kwalijk nemen! Maar omdat u dit gesprek met mij begon, moet u me nu maar eens uitleggen wat u met dat levende water bedoelt!'
Hoofdstuk 26: Bij Sichar. Aan de Jacobsbron. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] (Onze vaderen hebben op deze berg God aanbeden; en u zegt dat in Jeruzalem de plaats is waar men God moet aanbidden.' Joh. 4:20) Ik weet wel dat in dit geval God alleen maar helpen kan; maar hoe en waar moet men Hem dan daarvoor aanbidden? Onze vaders zeggen dat men op de berg Garizim, waar de eerste aartsvaders God al aanbeden hebben, God moet aanbidden. De Joden zeggen echter dat Jeruzalem de juiste plaats is om God te aanbidden. Omdat u echter duidelijk een profeet van God bent, zeg me dan eens, waar men eigenlijk God moet aanbidden om verhoord te worden. Want zoals u ziet ben ik nog jong en de mensen zeggen dat ik een heel mooie vrouw ben; het zou toch iets verschrikkelijks zijn als ik tijdens mijn leven al door de wormen opgevreten zou worden! O, ik arme slechte vrouw!'
Hoofdstuk 27: Het echte aanbidden van God. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[7] Nu schrikt de vrouwen zegt: 'Wee mij, wee aan het hele volk! Wat zal er dan van ons terechtkomen?! Hebben we dan net als de Joden verschrikkelijk gezondigd?! Maar waarom zond Jehova ons dit keer dan geen profeet om ons te vermanen? U bent nu weliswaar als echte profeet tot ons gekomen, maar wat hebben we eraan als u tegen mij zegt: Men zal God in de toekomst noch op de berg, noch te Jeruzalem aanbidden? Als ik afga op uw opeens heel bedenkelijk ernstig geworden gezicht, betekent dat dan zoveel als: God zal Zijn oude volk helemaal alleen laten en bij een ander volk gaan wonen? Op welke plaats ter wereld zal dat zijn? Zeg het mij toch, opdat ik daarheen ga en daar als een ware boetelinge God de Vader aanbidde, opdat Hij mij ongelukkige helpe, en niet mijn volk geheel verlate!'
Hoofdstuk 27: Het echte aanbidden van God. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] De vrouw zegt echter vol wroeging: 'Heer! Zoon van de Eeuwige! Hier is mijn kruik, bedient u zich daarmee; ik laat hem hier voor u achter! Laat, mij,echter snel, naar de stad gaan, want ik sta in te onwaardige kleding hier voor u! - Ik antwoord: 'Vrouw wees gezond en doe wat je denkt te moeten doen!'
Hoofdstuk 29: Genezing van de vrouw aan de Jacobsbron. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Al een uur geleden ging ik naar buiten naar de Jacobsbron om voor deze middag water te halen, en zie, daar vond ik een mens, van wie ik eerst echt dacht dat het een Jood was, zittend op de borstwering van de bron! Toen Ik haast zonder op hem te letten mijn water uit de bron geput had, sprak de mens mij aan en wilde dat ik hem uit mijn kruik zou laten drinken. Ik stond hem dat niet toe, omdat ik dacht dat hij een Jood was.
Hoofdstuk 29: Genezing van de vrouw aan de Jacobsbron. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)