Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

4159 resultaten - Pagina 89 van 278

...  77 - 78 - 79 - 80 - 81 - 82 - 83 - 84 - 85 - 86 - 87 - 88 - 89 - 90 - 91 - 92 - 93 - 94 - 95 - 96 - 97 - 98 - 99 - 100 - 101 - 102  ...
[16] Zo denkt nu het beste deel van de heidenen. Maar als dat zo is, iets wat jullie nu zonder moeite kunnen zien en begrijpen, dan is het immers toch ook duidelijk dat juist nu sprake is van die rijpheid tussen Schepper en schepselen van waaruit de mensen pas volledig in de toestand zijn beland om door God, zonder hun zelfstandige leven schade te berokkenen, onderwezen en tot godgelijke levens-volmaaktheid geleid en gebracht te worden. - Is het jullie nu duidelijk?'
Hoofdstuk 64: Het ongeloof als bewijs van rijpheid voor een nieuwe openbaring, Vergelijking van de mensen ten tijde van Noach en van Jezus. De geestelijke toestand van de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[8] Je ziet de bloesem aan de boom; maar van de groeiende vrucht zie je tijdens de bloeitijd weinig of niets. Pas wanneer de bloesem is afgevallen, wordt een heel klein vruchtbeginsel zichtbaar. Maar in de vrucht moet toch ook het zaad met de levenskiem groeien; waar is dat echter in dat eerste kleine vruchtbeginsel te ontdekken?! Alles lijkt er nog één en hetzelfde te zijn. Het vermogen ligt er al wel in, maar jij kunt het nog lang niet onderscheiden van alle andere levenloze delen, waarin geen levenskiem rijpt. Als de vrucht echter tot volle rijpheid komt, zul je gemakkelijk en zonder enige moeite de zaadkorrel ontdekken.
Hoofdstuk 67: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[8] Maar als dat God mogelijk is, waarom laat Hij het dan toe dat de mens eerst in een vrouwelijk lichaam verwekt moet worden, en vervolgens daarin van periode tot periode en van deel tot deel moet groeien en zich moet ontwikkelen? Als hij in het moederlichaam na vrij lange tijd voldoende ontwikkeld is, komt daar de moeizame geboorte, terwijl er nog heel wat aan zijn lichaamsdelen ontbreekt. Na verloop van tijd worden deze steeds meer volgroeid; de tong wordt soepeler en begint woorden te stamelen, de organen ordenen zich steeds meer, en de krachtiger en mondiger wordende ziel kan zich daar meer en meer van bedienen, en zo gaat dat van fase tot fase op en voorwaarts net zolang, tot de mens, zo ongeveer na dertig of veertig j aar, een krachtige, ervaren, verstandige man is. Alle kennis en ervaring heeft hij zich door eigen moeite en arbeid eigen moeten maken om voor zijn medemensen als nuttig medeburger waardevol en achtenswaardig te zijn. Ja, maar waarom moet dat alles met de mens gebeuren als God almachtig is en meteen zonder geboorte en opvoeding volledig wijze, sterke mensen uit de lucht of zelfs maar uit het niets kan maken?
Hoofdstuk 63: De reden van de menswording van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[6] Kijk verder eens naar de echte cynici, leerlingen van de wijsgerige Griek Diogenes! Dat zijn zelfs ware vijanden van het leven, en zij verwensen een of andere kracht die hen zonder hun toestemming in het leven riep. Ze leven weliswaar heel zedelijk en nuchter, en verachten alle luxe, ja zelfs het minste levensgerief. Voor hen is de grootste weldaad de dood, waarachter zij geen leven meer verwachten, maar het totale niets, waar zij erg naar verlangen.
Hoofdstuk 68: De oorzaak van de vrees voor de dood - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[10] DE WAARD zei: 'Ja, ja, dat is wel waar, -het zou werkelijk pijnlijk zijn voor een wijs mens om zich onder louter dwazen en stommen en blinden te bevinden, waarmee hij nooit ook maar een enkel verstandig woord zou kunnen wisselen! En dan is lijden dat tot verbetering leidt, op zichzelf beter dan lijden dat kennelijk niet tot verbetering leidt. Ach, Heer, het dringt totaal niet tot mij door hoe onuitsprekelijk gelukkig ik nu ben in Uw volmaakte, goddelijke tegenwoordigheid! Ik kan U niet alleen zonder mij, uit mijn huis weg laten gaan; want zonder U zou me nu al alles heel wereldvreemd en buitengewoon akelig voorkomen. Maar nu zou ik dan toch willen weten hoe diep volgens aardse maatstaven dit gat was.'
Hoofdstuk 71: Het wezen van de boze geesten - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[8] IK zei: 'Dat is beslist zo; maar wat Ik je nu verteld heb, is ook geen gebod, maar alleen een goede raad, -want anders zouden de mensen ook in de diepten van de zee moeten afdalen en daar overal de belichamingen van de grote gedachten van God gade moeten slaan. Als een mens dat zonder gevaar en zonder nadeel voor zijn gezondheid kan doen, laat hij dat dan zo nu en dan doen, dan zal hij daaruit menig voordeel voor ziel en lichaam halen en ook meer en meer in zichzelf de geest van de ware liefde voor God en ook tot de naaste opwekken.
Hoofdstuk 75: Over het juiste bekijken van de natuur - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[1] Na de snel genuttigde ochtendmaaltijd bestegen wij allen een tamelijk hoge berg dicht bij Kapérnaum. Ook de waard en de uit de dood opgewekte dochter gingen mee, en de waard zei tegen een knecht dat hij wat brood en wijn mee moest nemen, omdat Ik eerder onder vier ogen tegen hem had gezegd dat wij tot de avond op de berg zouden blijven. Een andere knecht gaf hij opdracht twee van de grote edelvissen als geschenk aan de overste te overhandigen. Dat gebeurde dan ook en wij gingen meteen op weg en bestegen binnen een paar uur zonder moeite de berg. Vanaf de zeer gunstig gelegen bergtop overzag men een groot deel van de Galilese zee, en men kon zelfs het schip zien dat nog verwoed worstelde met de golven.
Hoofdstuk 77: Op een berg bij Kapérnaum - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[16] Wie een volkomen geldig oordeel over hem wil geven, moet zich de moeite getroosten om hem van alle kanten en onder alle omstandigheden te leren kennen; dan pas kan hij met recht beweren:'Die persoon is zus en zo!' Dat is zo mijn mening. Maar een mens meteen te verdoemen zonder hem zelf beter te hebben leren kennen, vind ik totaalongepast voor rechterlijke, en nog veel minder voor priesterlijke wijsheid. Het verbaast mij van u dat u, zoals oude boosaardige vrouwen dat doen, alleen maar van horen zeggen oordeelt over iemand die u nog nooit gezien en gesproken heeft. Ga zelf met hem praten, -en oordeel dan pas over hem!'
Hoofdstuk 78: Een gesprek tussen de waard en de overste over de Heer De Heer in het noorden van Galilea (Ev.Joh. hfdst.7) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[17] IK zei: 'Je zult in je hart gedachten waarnemen die zo helder zijn als zuiver gesproken woord, en die zul je dan met je mond zonder moeite uit kunnen spreken. Daarin ligt het geheim van God in het mensenhart. Tenslotte wil Ik je nog wat zeggen:
Hoofdstuk 79: Het afscheid van de herbergier te Kapérnaum. Het innerlijk woord als godsgeheim in het hart van een mens. (Ev. Joh. 7,1) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[2] Vandaar gingen wij naar de noordelijkste grenzen van Galilea, waar wij nog niet eerder waren geweest. Daar troffen wij veel heidenen aan, die erg bijgelovig waren en veel verwachtten van allerlei amuletten. Zij bekeken ons dan ook heel verwonderd en konden niet begrijpen dat wij zonder zulke beschermmiddelen durfden te reizen. Toen wij hun andere bewijzen van onze innerlijke krachten gingen geven, vielen zij op hun aangezicht; want zij hielden ons voor goden van de Olympus en durfden ons niet aan te kijken. Pas na langer praten en overreden begonnen zij ons weer voor mensen te houden en daarna was het pas mogelijk ons beter aan hen bekend te maken.
Hoofdstuk 81: De Heer in het noorden van Galilea - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[1] (DE HEER:) 'Hieruit zie je dat zonder het ware en levende geloof in een enige en eeuwig waarachtige God geen mens het levensmeesterschap kan bereiken. Daarom is het vóór alles noodzakelijk in een ware God te geloven; want zolang je niet gelooft dat er een enig ware God is, kun je ook geen liefde voor Hem in je hart laten ontwaken. Zonder die liefde is het echter onmogelijk God te naderen en tenslotte vrijwel volledig één met Hem te worden.
Hoofdstuk 88: De grondslagen voor de geestelijke vervolmaking. Het wezen van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[2] En zonder dat kan van een echt levensmeesterschap net zomin sprake zijn als dat iemand een meester op de harp zou willen zijn zonder daar ooit iets over gehoord en er zelfs nog nooit één gezien te hebben.
Hoofdstuk 88: De grondslagen voor de geestelijke vervolmaking. Het wezen van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[7] Nadat Ik dat tegen de dokter gezegd had, bedankte hij Mij daarvoor en ging vervolgens meteen weg, want hij had een paar arme zieken die hij nu zonder meer wilde helpen. En hij hielp hen ook; want zij werden beter op het moment dat hij hun in Mijn naam zijn handen oplegde. Na een uur kwam hij weer terug, bedankte Mij nogmaals voor de kracht die hij had gekregen, en beschreef ons de grote verbazing van de genezen mensen, die heel verschillende kwalen gehad hadden.
Hoofdstuk 91: De dokter krijgt van de Heer de kracht om door handoplegging zieken te genezen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[21] En IK zei tegen hem: 'je hebt heel goed gesproken omdat Ik je immers Zelf de woorden in de mond heb gelegd; maar ondanks dat blijft de overste toch tempeldienaar, en als hij een nieuwe aansporing van Jeruzalem zou krijgen om Mij te vervolgen, dan zou hij dat met volledige inzet doen. Maar zo zonder aansporing is hij te veel op zijn gemak gesteld en laat hij ons doen en laten wat wij maar willen. Of hij echter voor Mij hierheen zal komen, is een vraag die moeilijk te beantwoorden is; want als de overste morgen wakker zal worden, zal hij zich datgene wat jij met hem besproken hebt, nauwelijks meer herinneren. -Maar laten we nu gaan slapen, want de berg heeft onze ledematen moe gemaakt!'
Hoofdstuk 78: Een gesprek tussen de waard en de overste over de Heer De Heer in het noorden van Galilea (Ev.Joh. hfdst.7) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[6] DE TOLLENAAR zei: 'Dat lijkt mij allemaal volkomen juist. Dat men alleen door de kennis van de regels geen meester, maar nauwelijks leerling wordt, is een waarheid die in de praktijk talloze bevestigingen vindt; maar er is immers al oneindig veel gewonnen als men voor het bereiken van zo'n doel maar eenmaal de zekere middelen en wegen heeft. De rest is dan natuurlijk alleen onze zaak. Dat overigens ook de aankomende leerling in zichzelf nog lang niet tot het heldere bewustzijn van een meester kan komen, maar pas wanneer hij het door veeloefening zelf tot meesterschap heeft gebracht, is allemaal zonneklaar; maar dat zonder u en vóór u nog nooit iemand deze allerbelangrijkste regels ook maar in de verste verte heeft kunnen vinden, dat is iets wat mijn verstand absoluut niet wil en kan begrijpen. Noch het oude Egypte noch Kanaän, noch Griekenland en Rome, noch Perzië en Indië kunnen bogen op een wijs man die voor deze kunst ook maar enigszins de juiste regels kon vinden. U bent dus de enige die deze kunst niet op een of andere wijze geleerd, maar kennelijk uit uzelf verkregen heeft! -Vertel eens, hoe was u dat als mens mogelijk?!
Hoofdstuk 86: De Heer als leraar van de levenskunst - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
...  77 - 78 - 79 - 80 - 81 - 82 - 83 - 84 - 85 - 86 - 87 - 88 - 89 - 90 - 91 - 92 - 93 - 94 - 95 - 96 - 97 - 98 - 99 - 100 - 101 - 102  ...