Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

17481 resultaten - Pagina 933 van 1166

...  921 - 922 - 923 - 924 - 925 - 926 - 927 - 928 - 929 - 930 - 931 - 932 - 933 - 934 - 935 - 936 - 937 - 938 - 939 - 940 - 941 - 942 - 943 - 944 - 945 - 946  ...
[11] Zou ik deze Christus of het vermenselijkte goddelijke centrum, zelf-kunnen aanschouwen, dan zou ik ook heel zeker weten in hoeverre het waar is. Maar zo, geachte vrienden, moeten jullie genoegen nemen met wat ik heb gezegd. Maar kunnen jullie deze Christus hier bij me brengen, dan kunnen jullie ervan verzekerd zijn dat ik zijn Wezen, voorzover het in mijn sfeer ligt, niet onverstandig zal beoordelen, maar er mag niets boven mijn sfeer uit gaan!
Hoofdstuk 27: De overwinning en verlossing van een wijze stoïcijn - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[18] Maar laat mij in Uw genadesfeer de allergeringste zijn! Ik weet dat U mijn horizon kunt verwijden, net zoals U mijzelf zoals ik ben, uit Uzelf hebt gegeven; ik ben aan deze sfeer als de meest bekrompene van alle levende sferen gewend geraakt, laat me dan ook als de allergeringste onder al degenen die U voor Uw genade waardig hebt bevonden, in deze sfeer blijven. Geloof me, o Heer, en zie het in mijn geheel van u uitgegane wezen, dat mijn geest nooit in staat was zich voor te stellen dat ik U, oneindige Gever, ooit in Uw Oerwezen zou aanschouwen. Omdat ik U nu zo heb aanschouwd, zijn door deze aanblik ook alle grootste levensvoorwaarden van mijn geest vervuld.
Hoofdstuk 27: De overwinning en verlossing van een wijze stoïcijn - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[19] En de Heer zegt: volg Mij dus en je zult daar waar Ik onder Mijn kinderen verblijf, zeker niet de geringste zijn! Maar niet hier, eerst daar zul je in Mij de meeste liefdevolle heilige Vader erkennen!
Hoofdstuk 27: De overwinning en verlossing van een wijze stoïcijn - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[13] Dan zegt de verblijde landman tegen de bode: beste vriend en broeder, ik ben eindeloos gelukkig omdat de oneindige genade en ontferming van de Heer mij zoiets heeft geschonken. Ik weet dat dit nieuwe bezit zeker heel mooi en overvloedig zal zijn. Maar zie, er zijn hier nog andere arme broeders, ik sta dit voor mij bestemde landgoed aan hen af. Laat mij maar weer teruggaan naar mijn armelijke hut, want het zou toch kunnen gebeuren dat onder de vele armen die mijn arme hut zullen bezoeken, de Heer weer eens zal verschijnen. Daarom wil ik teruggaan en in mijn hut iedere arme broeder met nog honderd keer meer liefde tegemoet treden dan tot nu toe het geval was. Werkelijk, ik kan je zeggen, als zo'n geluk mij in mijn arme hut nog eens ten deel mag vallen, dan zal ik daar in alle eeuwigheid gelukkiger zijn dan wanneer je me de grootste en prachtigste goederen zou geven in het allermooiste gedeelte van de hemel! Laat me daarom maar weer teruggaan.
Hoofdstuk 23: Wie spaarzaam zaait zal mager oogsten - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[6] Verder zeggen ze nog: mocht er al ergens een God bestaan, wat kan Hij mij geven of nemen als ik groot ben in mezelf en met verachting neerkijk op alles wat Hij mij wil geven of nemen? Wat echter zou een God mij ook geven of nemen? Het hoogste zou dit matte leven zijn dat ik met mijn verstand reeds lang diep heb leren verachten. Of is het niet aan mij zo lang te leven als ik wil? Als ik zou vinden dat het met het hoogste principe van mijn verstand te verenigen zou zijn mijzelf het leven te ontnemen, dan zou ik dat ook doen. Maar de door mijzelf erkende rechtschapenheid leert me, dat zoiets tegen het principe van het hoogste verstand zou indruisen. Wie mij het leven heeft gegeven, moet ook het recht hebben het mij weer af te nemen. De natuur heeft toch het recht de voeding die ik van haar heb gekregen, langs de natuurlijke weg terug te vorderen; de bekleding van mijn lichaam is een eigendom van de tijd en hij neemt dit pand eveneens weer terug. Dat moet het zuivere verstand goedkeuren; het moet zeggen en het zegt ook: ieder het zijne! Maar juist doordat de mens verstandelijk nog niet één zonnestofje het zijne noemt, is hij het meest verheven wezen, ja zelfs verheven boven iedere God, boven iedere hemel en is hij steeds meester over alles wat hel is. Als alle mensen zo dachten, zou iedereen genoeg hebben en niemand zou een ander ooit tot last zijn. Iedere vorm van hebzucht, afgunst, gierigheid, hoogmoed, heerszucht, vraatzucht en brasserij, ontucht, leugen en bedrog zou ons vreemd zijn. Waar leeft een God die, mocht hij het hoogste principe van het verstand zijn, tegen zulke grondbeginselen van het leven iets heeft in te brengen? Heeft hij er echter iets tegenin te brengen, dan is hij geen God en staat hij ver beneden het verheven menselijke verstand.
Hoofdstuk 24: De plaats en omstandigheden van stoïcijnen in het hiernamaals - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[3] De verstandspreses zegt daarop: in dat geval zijn jullie mij helemaal welkom. Voor zover het in mijn vermogen ligt, wil ik jullie graag helpen, maar niet waar het mijn vermogen te boven gaat. Jullie zullen wel gehoord hebben en weten dat mijn schatten niet uit goud en zilver en allerlei edelstenen bestaan; ook worden bij mij geen maaltijden en geen van goedsmakende spijzen voorziene tafels aangeboden. Maar wat ik heb, namelijk de overwinning van het heldere verstand, daaruit mogen jullie putten zoveel je wilt. Jullie kunnen ervan verzekerd zijn dat deze schatten jullie gelukkiger zullen maken dan wanneer jullie alle gedroomde zogenaamde hemelse heerlijkheden zouden bezitten, die op zich niets anders zijn dan heimelijk uitgesproken behoeften van een geest die niet tevreden is met wat hem gegeven is. Jullie weten dat de ruimte oneindig is, en dat de mens in deze ruimte denkt. Wie zijn gedachten tot in het oneindige laat gaan, vergeet ten eerste dat hijzelf slechts een eindig wezen is; ten tweede bedenkt hij niet en wordt hij dus niet gewaar dat voor hem tenslotte uit zulke gedachten niets anders dan voortdurende ontevredenheid ontstaat. Daaruit volgt een steeds groter verlangen naar onbereikbare goederen, waaruit uiteindelijk ook een voortdurende onzalige situatie groeit, waardoor de menselijke dwaasheid alleen nog maar blindelings door onbereikbare en grootse, maar lege verwachtingen verzadigd kan worden. Bijgevolg is de hemel dan ook niets anders dan zo'n gedroomd goed, dat enkel dient ter bevrediging van de verbeeldingskracht van geesten die ontevreden zijn met wat hun werd gegeven.
Hoofdstuk 25: Een bekeringstocht naar de betere stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[5] Na deze wijze woorden zegt de aanvoerder (de bode): we merken uit jouw korte inleiding al, dat jij je de overwinning van het heldere verstand volkomen hebt eigengemaakt; daarom wagen we het ook om met grootste vertrouwen in jouw wijsheid, jou ons probleem voor te leggen. De verstandsvertegenwoordiger zegt: alles waarmee ik jullie maar van dienst kan zijn is mij welkom, leg daarom geheel vrijmoedig en zonder voorbehoud jullie probleem aan mij voor! De aanvoerder (de bode) zegt: luister dan! In het gezelschap waardoor wij werden afgevaardigd om bij jou goede raad te halen, is een grote strijd ontstaan over de noodzaak of overbodigheid van het licht. De redenen voor de noodzaak van het licht zijn net zo steekhoudend als de argumenten ertegen, daarom kunnen we absoluut niet beslissen, welke partij gelijk heeft. De verstandsvertegenwoordiger zegt: laat enkele van jullie argumenten en tegenargumenten horen en jullie kunnen ervan verzekerd zijn dat ik met mijn oordeel de spijker op de kop zal slaan.
Hoofdstuk 25: Een bekeringstocht naar de betere stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[3] Maar hoe het gesteld is met de door mij zo zeker verwachte hemel, dat zie jij hier even goed als ik! Weet je, beste vriend, ik heb heimelijk wel vaak gedacht maar nooit openlijk uitgesproken, dat het christendom inclusief' Christus niets anders is dan een gecultiveerd heidendom en heb daarom ook in Christus en de drie-eenheid weinig vertrouwen gehad. Daarom is het voor mij nu heel duidelijk hoezeer ik met mijn heimelijk wantrouwen gelijk had. Wel, wat zeg jij daarop?
Hoofdstuk 29: In het rijk van de duisternis van het ongeloof - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[5] Hij zegt: o geachte vriendin, ik heb maar al te veel vermoedens, maar mijn vermoedens hierover zult u niet gemakkelijk begrijpen. Zij zegt: o, ik smeek u, vertel me daar maar vrijmoedig iets over; wie weet of me dat niet van nut kan zijn. Hij zegt: welnu, ik zal u er het een en ander over vertellen, maar het is niet mijn schuld als u er niets aan hebt. Daarom zal ik u ronduit zeggen wat mijn vermoeden is.
Hoofdstuk 30: Een geestelijk filosoof en een kwezel - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[10] Zij zegt: nee maar, nu gaat me in een keer een licht op! Had ik dat op aarde maar geweten, wat had ik dan plezierig kunnen leven! Want ik was zoals men zegt, een mooi en bovendien welgesteld meisje. Hoeveel keurige jongemannen hebben niet naar mijn gunst gedongen, maar uit louter religiositeit durfde ik nauwelijks iemand aan te kijken en ben omwille van Onze Lieve Heer en de zalige maagd Maria een oude vrijster gebleven en heb bovendien al tijdens mijn leven bijna mijn gehele vermogen aan de kerk vermaakt.
Hoofdstuk 30: Een geestelijk filosoof en een kwezel - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[10] De verstandspreses zegt: deze bedenking is me zeer welkom. We zullen haar meteen voor de rechterstoel van het zuivere verstand slepen; luister dus! Krachtens de noodzakelijke stomheid betreffende het eigen bestaan zouden deze dingen evenmin licht nodig hebben als het donkere middelpunt van een hemellichaam dat heeft. Omdat naast hen ook wij bestaan als producten van het licht, kunnen we toch onmogelijk de omgekeerde conclusie trekken, dat wij bestaan omwille van hun, evenmin als een mens kan zeggen: ik besta opdat dit huis door mij bewoond wordt en ik het verzorg. Het huis is er voor de mens maar niet de mens voor het huis. Als het licht ons dus heeft voortgebracht, dan moest het toch noodzakelijkerwijs eerst uit zichzelf die voer waarden scheppen, die voor ons lichtverwante bestaan noodzakelijk Daarom is voor de door jullie genoemde dingen het licht ook onontbeerlijk, opdat ze als consumptie kunnen dienen voor onze lichtverwante behoeften. Ik bedoel hier echter niet de consumptie van de dierlijke maag, die ook in een donkere ruimte kan worden verzadigd, maar de hogere consumptie van de geest, die zich alleen kan verzadigen aan begrippen en vormen die net als hijzelf uit het licht voortkomen. Een boom in het middelpunt van de aarde zal met al zijn vruchten de geest geen verzadiging bieden zolang hij niet zelf in het licht wordt gebracht en aan het licht verwant wordt. Kijk, mijn lieve vrienden, hiermee is jullie twijfelachtige kwestie opgelost. Mocht er voor jullie nog iets duister zijn, deel het dan heel openhartig mee.
Hoofdstuk 25: Een bekeringstocht naar de betere stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[12] De verstandsvertegenwoordiger zegt: de reden is wijzer dan jij kunt bevatten. Als we de dingen in het licht willen zien en zuiver belicht van elkaar willen onderscheiden, dan moeten we volgens de juiste wiskundige regels van de optiek, zelf niet in het licht gaan staan, maar op een plaats die voldoende in de schaduw ligt. Daardoor wordt ons gezichtsvermogen versterkt en zullen we de tegenoverliggende voorwerpen scherpomlijnd zien. Maar als je de ogen naar het licht toewendt, dan worden ze erdoor verblind en je zult de voorwerpen wazig en onduidelijk zien en steeds genoegen moeten nemen met hun schaduwzijde. En daarom ligt mijn woning wel van het lichtgevende voorwerp maar niet van het praktische licht afgewend. Daaruit kun je opmaken dat mijn woning niet afzijdig van het licht staat, maar wel naar het dienstbare licht goedberekend staat toegekeerd. Als je nog andere bezwaren vindt, zul je in mij altijd de onvermoeibare bereidwilligste man aantreffen, die je in alles wat maar in zijn vermogen ligt, tevreden zal stellen.
Hoofdstuk 25: Een bekeringstocht naar de betere stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[1] De verstandspreses: hoe bekijken jullie jezelf met betrekking tot het oneindige? Jullie zeggen: niet anders dan eindig en begrensd. Kijk, jullie geven met dit antwoord zelf al de algemene reden aan waarom ik voor mij deze streek als verblijfplaats heb gekozen. Daarom zeg ik jullie: werkelijk wijs is slechts hij, die de grenzen van zijn verstand heeft gevonden en dan met dit verstand inziet hoeveel er nodig is voor de verzadiging van zijn geest. Deze omgeving komt volkomen overeen met de door mijn verstand bepaalde grenzen en het devies van dat verstand luidt daarom: wees altijd tevreden met hetgeen overeenkomt met je beperktheid, ga nooit buiten de kring van je inzichten en ken en vind jezelf in deze kring; dan heb je het geluk van je leven in de meest volmaakte en jouw meest aansprekende vorm gevonden. Kijk, om die reden is deze omgeving, die jullie zeer onherbergzaam vinden, voor mij volkomen geschikt omdat ze niet meer biedt dan juist zoveel als overeenkomt met de grenzen van mijn verstand. Als ik derhalve iemand ergens mee van dienst kan zijn, dan kan ik dat toch alleen maar binnen de horizon van mijn inzichten; daarbuiten zou ik een leek zijn en niet in staat iemand ook maar de geringste dienst te bewijzen. Hieruit kunnen jullie opmaken waarom ik juist deze omgeving en geen andere heb gekozen om er te wonen. Mochten jullie echter denken dat ik mij door mijn wijsheid wellicht tot ijdelheid zou laten verleiden om voor anderen als een licht te stralen, dan zouden jullie je zeer in mij vergissen. Want mijn onwankelbare grondbeginsel luidt als volgt: als je iemand van dienst wilt zijn, ken dan goed de hele sfeer waarin je hem van dienst wilt zijn. Ken je die sfeer niet, blijf dan mooi thuis met je filantropie, want wie meer wil geven dan hij heeft, is of een dwaas of een bedrieger.
Hoofdstuk 26: Vervolg van het bezoek bij de stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[5] De verstandspreses zegt: beste vrienden, jullie hebben aan de ene kant gelijk, aan de andere kant weer ongelijk. Als de mens zichzelf zou hebben geschapen, dan kon hij zichzelf ook zoveel geven als hij maar wilde, want hij zou in de oneindigheid geen gebrek hebben gevonden en dus was het ook aan hemzelf, de horizon van zijn inzichten naar believen voortdurend te vergroten. Daar de mens echter niet uit zichzelf is ontstaan, maar hem het leven gegeven is, is hem ook zijn horizon gegeven. Als jullie op aarde bijvoorbeeld een appel bekijken, dan zul je zien dat hij vanaf zijn ontstaan direct na het afvallen van de bloesem zijn horizon steeds verder uitbreidt. Is hij eenmaal tot volle rijpheid gekomen, dan kunnen jullie de appel vertellen wat je wilt, hij zal over zijn toestand niets anders kunnen zeggen dan: tot hier en niet verder, want mijn maat is vol! Maar waarom zou de appel jullie een dergelijk antwoord geven? Omdat hij eveneens een gegeven iets, maar niet een zichzelf scheppend iets is. Zouden jullie de appel nu nog verder willen laten uitdijen, dan is het toch duidelijk dat jullie hem stuk moeten maken. Kijk, bij de mens is het precies zo. Hij is een gegeven iets en niet een door zichzelf geschapen iets; daarom heeft hij ook zijn ontwikkelingsgebied gekregen. Wie dit gebied bereikt en dan voor zichzelf weet dat dit het hem toebedeelde gebied is, die is geheel zichzelf en wel zo volmaakt mogelijk. Blijft hij binnen dit gebied en benut hij dat niet geheel, dan is hij de stumperige slaaf van zichzelf en zal hij niet eens voor zichzelf bekwaam genoeg zijn. Wie zichzelf echter zodanig wil opblazen dat hij buiten zijn gebied komt, is een hoogmoedige dwaas die zichzelf te gronde richt. Het zal hem vergaan als een holle kogel die met kruit gevuld wordt aangestoken, waardoor dan het oppervlak van de kogel uit elkaar wordt gereten en de delen daarvan naar een verre horizon worden verplaatst. Maar vraag je eens af hoe het daarna met de totaliteit van de kogel staat.
Hoofdstuk 26: Vervolg van het bezoek bij de stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[12] Maar zoals gezegd, ik blijf hij het aanroepen van God en onze lieve vrouw en zal me dan ook op deze plaats voortslepen zolang het gaat. Misschien kom ik mettertijd iemand anders tegen die me wat beters weet te vertellen dan u, mijn overigens zeer gewaardeerde vriend. En dus vaarwel, want ik zie wel in dat ik in uw gezelschap niet gelukkiger word. Het was me ook veel liever geweest, naar ik nu voel, dat ik u helemaal niet had ontmoet! Want nu zie ik pas duidelijk in dat domheid gelukkiger maakt dan een nog zo scherpzinnig verstand.
Hoofdstuk 30: Een geestelijk filosoof en een kwezel - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
...  921 - 922 - 923 - 924 - 925 - 926 - 927 - 928 - 929 - 930 - 931 - 932 - 933 - 934 - 935 - 936 - 937 - 938 - 939 - 940 - 941 - 942 - 943 - 944 - 945 - 946  ...