Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16308 resultaten - Pagina 948 van 1088

...  936 - 937 - 938 - 939 - 940 - 941 - 942 - 943 - 944 - 945 - 946 - 947 - 948 - 949 - 950 - 951 - 952 - 953 - 954 - 955 - 956 - 957 - 958 - 959 - 960 - 961  ...
[24] De sergeant zegt: 'Dat is allemaal loos gezwets waar een ambtenaar niet naar luistert. Hij oefent zijn hoge ambt uit, zoals de strenge instructies van hem eisen!... Hoe heet jij dan? Heb je een pas of een of ander legitimatiebewijs?' 'Nee!' buldert Robert hem in zijn oren, waarop de agent helemaal duizelig wordt en om hulp begint te schreeuwen. Weer buldert Robert hem in zijn oor: 'Wat wil je dat ik met je zal doen? Wil je leven of voor eeuwig sterven? Want een tijdelijke dood bestaat hier in geen geval. Wie hier sterft, sterft voor eeuwig!'
Hoofdstuk 49: Het binnentreden van het gezelschap in de verschijningsvorm van de stad Wenen. Platvloerse taferelen bij de tolboom. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[13] Helena zegt: 'O, wij worden opgesloten als U, o Heer, geen gebruik maakt van Uw macht!' Ik zeg: 'Mijn lieve dochter, wees onbezorgd: het minste zuchtje uit Mijn mond en de hele aarde met al haar kerkers bestaat niet meer! Daarom hoeven wij voor geen kerker bang te zijn. Maar nu luisteren wij naar Petrus, aan wie zojuist wordt gevraagd: 'Waar komen jullie vandaan? Waar zijn de passen? Voor de dag ermee!'
Hoofdstuk 49: Het binnentreden van het gezelschap in de verschijningsvorm van de stad Wenen. Platvloerse taferelen bij de tolboom. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[14] Wanneer ze bij ons aankomen bij het huis, waar wij eerst Petrus naar binnen hadden laten gaan om de zieken te genezen, zegt de belastinginner: 'Meest achtenswaardige vrienden en in het bijzonder U, oerwijze uit Nazareth, Uw spreken viel mij op en trof mij zodanig dat mij verschillende andere zaken begonnen op te vallen. Tegelijkertijd doorstroomde mij in jullie bijzijn een zo merkwaardig weldadig gevoel, dat ik me nauwelijks kon bedwingen om jullie meteen te volgen. Ik streed weliswaar een poos tegen dit gevoel en voerde als excuus mijn plichten als beambte aan, maar mijn gevoel zei heel sterk: wat keizerlijk, wat koninklijk! Als God je roept, dan is het voor eeuwig gedaan met keizer en koning!' En door deze stem in mijn gemoed keerde ik mijn douanekantoor meteen de rug toe, volgde mijn innerlijke drang en ben nu bij jullie, beste vrienden! Sta mij nu toe dat ik tenminste zo lang bij jullie mag blijven, totdat ik door jullie goedheid en wijsheid zo veel inzicht krijg, dat ik weet waar en wat ik hier eigenlijk ben. Is dit werkelijkheid of misschien slechts een eeuwige droom? Leef ik nog op aarde? Ik betwijfel dat steeds meer. Als jullie daartoe in staat zijn, steek dan een klein lichtje aan in mijn hersenpan!'
Hoofdstuk 50: De sergeant van de douane ondervraagt de Heer. Hij geeft het gezelschap vrije doortocht. Een belastinginner volgt de Heer. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[11] Laatst keek ik in gedachten voor me uit en zag enkele passen voor me een groot goudstuk op de grond liggen. Ik snelde er naar toe om het op te rapen. Toen ik op de plek kwam, was het goudstuk verdwenen en in plaats daarvan lag er een vertrapte gitzwarte slang. Ik wilde haar met mijn stok wegslingeren, maar ik had haar nauwelijks aangeraakt of ze veranderde in een lelijke roofvogel, die op hetzelfde ogenblik waarop ik de betoverde slang wilde wegslingeren, wegvloog. Laatst deed zich ook een buitengewone verschijning aan mij voor: ik keek door het raam naar buiten, het regende flink. Toen viel het me pas op dat ik het twee jaar lang niet had zien regenen of sneeuwen. Ik liep vlug naar buiten om me een beetje te laten natregenen, maar opeens was er van regen geen spoor meer te ontdekken! Ik begon toen na te denken over het eigenaardige van de weersomstandigheden. Het kwam mij werkelijk merkwaardig voor, dat ik hier nog nooit een zon had gezien en niet eens wist waar we het licht vandaan krijgen. Of heb jij al eens een echte nacht meegemaakt, of een winter, lente, zomer of herfst? Alles blijft hier steeds in dezelfde toestand en het valt ons helemaal niet op dat dingen hier zo eigenaardig zijn!
Hoofdstuk 50: De sergeant van de douane ondervraagt de Heer. Hij geeft het gezelschap vrije doortocht. Een belastinginner volgt de Heer. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[8] Zo waren bijvoorbeeld deze zes naar eigen zeggen niets meer of minder dan Christus Zelf, die nu alle zieken gezond zal maken, enz.! Misschien helpt Hij ook de financiën van Rome weer overeind? De drie eersten waren Petrus, Paulus en Johannes de evangelist. Een beeldschoon vrouwtje hadden ze ook bij zich onder de naam Leent je van zwarte Max, de barricadeheldin! En sla nu achterover van verbazing: ook Robert Blum! Wel, vind je dat geen mooie? Mijn manschappen, die een wat zwakke roomse geest hebben, zijn ervandoor gegaan en hebben mij in de steek gelaten! Wel vriend, wat zeg je van deze aanwinst uit het jaar 1848 ?'
Hoofdstuk 50: De sergeant van de douane ondervraagt de Heer. Hij geeft het gezelschap vrije doortocht. Een belastinginner volgt de Heer. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[7] Wij begeven ons nu zonder verdere problemen naar het centrum van de stad en de sergeant met zijn gezelschap kijkt ons na. Wanneer ook de ontvanger van het belastingkantoor erbij komt om te horen hoe het nu zit met deze vreemde reizigers, zegt de sergeant: 'Dat zijn verkapte jezuïeten die zich voordoen als vrome missionarissen! Weet je, sinds de kerk in ons dierbare Oostenrijk weer vrij is, hebben haar priesters de oude jakobsladder weer teruggevonden en haar rechtstreeks tegen de hemel gezet. Met de oude kerkelijke straffen gaat het weliswaar niet zo vlot en met de gouden boetedoening van de kruisvaarders evenmin, maar we zullen weldra van alle kanten de meest ontroerende berichten krijgen over indrukwekkende wonderen!
Hoofdstuk 50: De sergeant van de douane ondervraagt de Heer. Hij geeft het gezelschap vrije doortocht. Een belastinginner volgt de Heer. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[28] Drie mannen sluiten Robert in en willen hem knevelen, maar dan schiet Helena toe en zegt: 'Wie het waagt een hand naar Robert uit te steken, is ten dode opgeschreven!' Als er echter toch één Robert bij de kraag pakt, krijgt hij op hetzelfde moment zo'n oorvijg van Helena dat hij onmiddellijk dood op de grond lijkt te vallen. Nu willen de beide anderen Helena pakken, maar ze krijgen er van haar zo van langs, dat beiden ijlings de vlucht nemen. Ook de drie die de apostelen bewaakten, zijn gevlucht. De sergeant roept hen na, dreigend met galg en doodslag, maar tevergeefs. Niemand keert weerom, want zij beginnen langzaamaan te vermoeden dat er met ons gezelschap iets bijzonders aan de hand moet zijn.
Hoofdstuk 49: Het binnentreden van het gezelschap in de verschijningsvorm van de stad Wenen. Platvloerse taferelen bij de tolboom. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[9] Petrus zegt: 'Vriend, beoordeel de mensen nooit naar hun kleding! Je kunt nooit weten wat er zo nu en dan achter eenvoudige kleren schuil kan gaan.' De douanier zegt: 'Zelden iets anders dan gepeupel en vagebonden, die men moet oppakken en per omgaande terugsturen naar waar ze thuishoren en wettelijk ingeschreven staan! Begrepen, mijnheer?'
Hoofdstuk 49: Het binnentreden van het gezelschap in de verschijningsvorm van de stad Wenen. Platvloerse taferelen bij de tolboom. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[6] Petrus gaat dadelijk naar de douanier toe en zegt: 'Vriend, wij zijn reizigers van verre, maar hebben geen passen, wam in ons hemelse rijk is men voor eeuwig vrij om te gaan waarheen men wil; we kunnen je daarom geen paspoorten tonen. Wij zijn echter doodeerlijke wezens, hebben ons nergens aan iets schuldig gemaakt en zijn nog overal zonder moeilijkheden doorgekomen. Daarom denk ik dat men ons ook hier niets in de weg zal leggen.'
Hoofdstuk 49: Het binnentreden van het gezelschap in de verschijningsvorm van de stad Wenen. Platvloerse taferelen bij de tolboom. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[3] Maar kijk echter nu naar Wenen en merk op dat het beslist niet leeg is, maar helemaal bewoond wordt zoals op aarde, en wel door dezelfde mensen, die sedert het aardse jaar 1848 tot aan dit tegenwoordige jaar 1850 in deze stad hebben gewoond en nog wonen, ofwel als geest of nog als materie-mensen. Laten we er daarom maar heen gaan opdat jij je 'smalle poortje' spoedig zult hebben doorgemaakt. Daar voor jullie voeten liggen donkere bovenkleren; gooi die eerst over jullie hemelse!'
Hoofdstuk 49: Het binnentreden van het gezelschap in de verschijningsvorm van de stad Wenen. Platvloerse taferelen bij de tolboom. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[4] Robert en Helena doen meteen wat hun aangeraden is en zien er nu uit als bedevaartgangers. Zo ook de apostelen, die er helemaal uitzien als pelgrims uit Jeruzalem. Mijn kleding lijkt echter op die van een eenvoudige jood. Aldus verkleed beginnen wij onze korte reis naar het voor ons liggende Wenen.
Hoofdstuk 49: Het binnentreden van het gezelschap in de verschijningsvorm van de stad Wenen. Platvloerse taferelen bij de tolboom. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[23] Je bent immers allang gestorven en wel aan de cholera in het jaar 1849 volgens aardse tijdrekening! Boden uit de hemelen hebben je al gezegd dat je lichamelijk gestorven bent, maar jij lachte hen uit en zei: 'jullie dwaze kerels, zien jullie dan niet hoe flink ik nog ben als eerste sergeant? Als jullie dat niet willen geloven, stop ik jullie in de bak en dan zullen jullie meteen zien of ik gestorven ben of nog leef!' Bij zo'n weerwoord verlieten de boden uit de hemelen je weer en lieten je in je dwaasheid, waarin je nu al meer dan een aards jaar volhardt en andere hulpvaardige geesten voor gek verklaart. Denk je nu werkelijk nog dat je in levende lijve politieagent in de stad Wenen bent? Kijk daar eens naar de slagboom! Merk je niet hoe hij nu voor ons steeds doorzichtiger en nietiger wordt?'
Hoofdstuk 49: Het binnentreden van het gezelschap in de verschijningsvorm van de stad Wenen. Platvloerse taferelen bij de tolboom. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[22] Nu treedt Robert uit zichzelf naar voren en zegt: 'Vriend, jij wilt mij en mijn heilige grote vriend ondervragen om te kijken of wij misschien niet goed bij zinnen zijn? O jij blinde stakker! Dat had je allang bij jezelf moeten doen, zodat je tot inzicht zou zijn gekomen, dat je allang niet meer met je lichaam in het eigenlijke Wenen leeft, maar slechts in de geestelijke verschijningsvorm van de aarde! Denk je dan dat je hier de echte grensbewaker bent? Je bent het in je verbeelding en meer niet. Geloof je dat je hier een of ander gezag of recht hebt om ons te ondervragen? Ik zeg je dit: jij hebt geen ander recht dan het recht van een dwaas, die bovendien tegelijkertijd nog blind en doof is!
Hoofdstuk 49: Het binnentreden van het gezelschap in de verschijningsvorm van de stad Wenen. Platvloerse taferelen bij de tolboom. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[21] De sergeant zegt: 'Ja, maar vertel me eens, hoe ben jij dan bij dit gekkengezelschap terechtgekomen? Die is goed! Leent je van zwarte Max! Zeg me toch eens, waar ben je geweest sinds de revolutie? Men heeft van jou helemaal niets meer gehoord of gezien!' Helena zegt: 'Wel, ik ben gewoon gestorven, maar nu ben ik er weer, levend en wel, en ga met mijn goede vrienden mijn geboortestreek bezoeken... als u er niets op tegen hebt! Dat zij daar echter niet gek zijn, daar sta ik voor in.' Wat gekalmeerd zegt de sergeant: 'Ach mijn liefje, deze drie zijn volslagen gek en moeten dus naar het gekkenhuis! Bij die twee laatsten, zal echter pas uit een verhoor blijken welk vlees ik in de kuip heb. Ik zal hen daarom meteen onder handen nemen.'
Hoofdstuk 49: Het binnentreden van het gezelschap in de verschijningsvorm van de stad Wenen. Platvloerse taferelen bij de tolboom. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[19] Op dat moment komt Helena vol ergernis naar voren en zegt op echt Lerchenfeldse wijze tegen de sergeant: 'Jij sukkel van een Boheemse opperwachtmeester, pas maar goed op dat die drie je niet weer ontsnappen!' Spinnijdig over deze manier van aanspreken zegt de sergeant: 'Wat zeg je daar? Wacht jij maar eens! We zullen jou die grove toon wel afleren!' Daarop schiet Helena op de agent af en zegt: 'Nou, nou, jij oude zwavel pot uit de helse apotheek! Pas maar op dat je Boheemse fijngevoeligheid niet wordt gekrenkt! Kijk, kijk, ook nog eerzuchtig! Laat mijnheer zijn boosheid maar gauw laten varen, anders zeg ik u iets dat u niet al te best zal bevallen!'
Hoofdstuk 49: Het binnentreden van het gezelschap in de verschijningsvorm van de stad Wenen. Platvloerse taferelen bij de tolboom. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
...  936 - 937 - 938 - 939 - 940 - 941 - 942 - 943 - 944 - 945 - 946 - 947 - 948 - 949 - 950 - 951 - 952 - 953 - 954 - 955 - 956 - 957 - 958 - 959 - 960 - 961  ...