Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 972 van 1112

...  960 - 961 - 962 - 963 - 964 - 965 - 966 - 967 - 968 - 969 - 970 - 971 - 972 - 973 - 974 - 975 - 976 - 977 - 978 - 979 - 980 - 981 - 982 - 983 - 984 - 985  ...
[1] Hij kijkt naar alle kanten om zich heen en wacht en wacht; maar nog steeds geen spoor van schapen en lammeren. Hij staat op, klimt op de steen en kijkt van dit verhoogde punt uit naar de schapen; maar ook van daaruit is niets te zien.
Hoofdstuk 9: Verdere beproeving van bisschop Martinus' geduld en zijn galgehumor - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[11] Wel, nu wordt het misschien ook voor mij tijd om te gaan. Maar waarheen? Want hier is werkelijk niet veel keus. Maar regelrecht mijn neus achterna, vooropgesteld dat ik nog een neus heb; want iemand zoals ik, die nu reeds voor de tweede maal enige miljoenen jaren bij de neus genomen is, moet zich immers serieus afvragen hoe het met het bezit van dit lichaamsdeel staat? Maar God zij dank, ik heb hem nog; daarom nu in deze werkelijk fraaie geestenwereld deze enige wegwijzer achterna.'
Hoofdstuk 9: Verdere beproeving van bisschop Martinus' geduld en zijn galgehumor - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[3] Vandaar dat deze bisschop naar het steeds donkerder wordende westen gaat; vandaar de slechts hier en daar met mos bedekte grond, die de dorheid en de schrale en geringe aanwezigheid van Mijn Woord in het gemoed van deze man aanduiden. Daarom ook die steeds toenemende duisternis, omdat het in het geheel niet gerespecteerde en nog minder opgevolgde Woord van God, (waarvoor dergelijke bisschoppen zich alleen pro forma buigen in hun rode en gouden gewaden) zich in hem nooit tot die levende warmte heeft ontwikkeld, waaruit dan het heerlijke licht van de eeuwige morgen voor de geest had kunnen te voorschijn komen.
Hoofdstuk 10: Bisschop Martinus op dwaalwegen - Wenken van de Heer over geestelijke toestanden en de beelden die daarmee overeenkomen - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[8] Kijk, de grond die onze man draagt begint steeds grotere plassen en kleine meren te vormen, waartussen zich nog slechts smalle schijnbare landtongen doorheen slingeren. Dit beeld stemt overeen met het zinloze gepraat zonder kennis en inzicht van iemand, die met de mond God belijdt, maar in zijn hart nog een pure atheïst is.
Hoofdstuk 10: Bisschop Martinus op dwaalwegen - Wenken van de Heer over geestelijke toestanden en de beelden die daarmee overeenkomen - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[1] Welnu, onze man heeft reeds de zee bereikt; geen enkel landtongetje onderbreekt nu ergens meer het eindeloze watervlak van deze zee, wat zijn oorzaak vindt in het grenzeloze onbegrip van deze man en in dit overeenkomstige beeld uitgedrukt wordt. Ook duidt het die toestand bij de mens aan, waarin hij zich hoegenaamd geen voorstelling kan maken van wat dan ook en letterlijk zo volkomen verdwaasd is, dat al zijn begrippen chaotisch in een zee van onzin samenvloeien.
Hoofdstuk 11: De benauwde toestand van onze wandelaar; zijn verdere monoloog en zijn ergernis - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[2] Morrend en vol onwil staat hij nu aan de uiterste rand, dat wil zeggen bij het laatste besef, namelijk bij zichzelf! Hij kent alleen nog zichzelf; al het andere is tot een donkere zee geworden, waarin niets dan allerlei vormeloze duistere monsters mat, blind en stom rondzwemmen en onze man omringen als wilden zij hem verslinden. Groot is de duisternis en vochtig en koud de streek. Onze man herkent slechts uit het zwakke lichtschijnsel en het huiveringwekkende doffe geklots van de golven, dat hij zich aan de rand van een onmetelijke zee bevindt.
Hoofdstuk 11: De benauwde toestand van onze wandelaar; zijn verdere monoloog en zijn ergernis - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[8] Daarom laat een ieder zich daar redden, die zich maar redden kan: door strikte naleving van Gods geboden, of hij wordt met hart en ziel een stoïcijn, wat de voorkeur heeft, al het andere dient nergens toe. Zou ik het één of het andere hebben gedaan, dan was ik nu gelukkiger. Nu echter sta ik voor altijd als de spreekwoordelijke os en ezel voor een zee die zeker eindeloos is en mij waarschijnlijk voor eeuwig zal verslinden, maar onmogelijk kan doden, daar ik nu eenmaal onsterfelijk moet zijn!
Hoofdstuk 11: De benauwde toestand van onze wandelaar; zijn verdere monoloog en zijn ergernis - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[5] Door Mijn genade zijn natuurlijk wel vele dingen mogelijk die in de gewone gang van zaken onmogelijk zouden zijn. Daarom moeten jullie juist bij deze man in de praktijk bekijken hoever hij kan komen met wat er in hem is, en wat tenslotte in het uiterste geval Mijn genade nog kan bewerkstelligen zonder de vrijheid van de geest geweld aan te doen! Die genade zal ook deze man ten deel vallen, daar hij eenmaal heeft gebeden om Mijn helpende hand! Ik kan hem echter niet eerder uitsluitend door de kracht van Mijn genade helpen, dan wanneer hij al zijn fouten en verborgen boosheid uit zich heeft verwijderd, wat door de dichte, duistere toestand die hem omgeeft wordt aangeduid.
Hoofdstuk 10: Bisschop Martinus op dwaalwegen - Wenken van de Heer over geestelijke toestanden en de beelden die daarmee overeenkomen - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[6] Nu richten wij onze ogen weer op de wandelaar. Langzaam en met behoedzame stappen gaat hij weer voorwaarts, bij iedere tred proberend of de grond wel sterk genoeg is om hem te dragen. Want de grond wordt nu hier en daar drassig en moerasachtig, wat betekent dat al zijn onjuiste en ongefundeerde opvattingen in een ondoorgrondelijke zee van geheimen zullen uitmonden. Daarom stoten zij nu reeds op verschillende kleine, mysterieuze poelen in de steeds toenemende duisternis. Een toestand die reeds op de aarde bij veel mensen is waar te nemen, zodra iemand met meer wijsheid met hen begint te spreken over het leven van de geest en de ziel na de dood. Direct proberen zij zich hieraan te onttrekken door op te merken, dat zo'n gesprek verward, treurig en ontstemd zou maken, en dat de mens, als hij veel over deze dingen zou nadenken, er gek van zou worden.
Hoofdstuk 10: Bisschop Martinus op dwaalwegen - Wenken van de Heer over geestelijke toestanden en de beelden die daarmee overeenkomen - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[2] (BISSCHOP MARTINUS:) 'Niets, niets en nog eens niets! Ik kan uitdagen wie ik wil, honen wie ik wil, grof beschimpen wie ik wil, hier is niemand, hier hoort mij niemand, ik ben als een totaal op zich zelf staand, zichzelf bewust leven geheel alleen in de volstrekte oneindigheid!
Hoofdstuk 12: Bisschop Martinus op het dode punt - Opname door het hevig verbeide schip - Martinus' dankrede aan de schipper, die de Heer Zelf is - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[4] Daar aan de overkant van deze eindeloze zee zal wel weinig levends meer zijn - maar waarschijnlijk wel onmetelijk ver achter mijn rug. Als ik maar terug kon, dan zou ik dit willen proberen en ze opzoeken. Jammer genoeg ben ik hier zo door water omringd en ingesloten, dat een terugkeer bijna onuitvoerbaar lijkt.
Hoofdstuk 12: Bisschop Martinus op het dode punt - Opname door het hevig verbeide schip - Martinus' dankrede aan de schipper, die de Heer Zelf is - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[7] Maar wat zie ik daar op het water, niet ver hier vandaan? Is dat een monster of misschien zelfs een schip? Kijk, volgens mijn verlangende ogen komt het steeds dichterbij! Bij God! - het is werkelijk een schip, een echt mooi schip met zeil en roer! Nee maar - als dat hier zou komen dan zou ik weer aan een God moeten gaan geloven, want zoiets zou een te opmerkelijk bewijs zijn tegenover alles wat ik tot nu toe heb uitgekraamd! Ja, het komt steeds dichterbij! Misschien is er zelfs iemand aan boord? Ik zal om hulp schreeuwen: misschien hoort iemand mij?!
Hoofdstuk 12: Bisschop Martinus op het dode punt - Opname door het hevig verbeide schip - Martinus' dankrede aan de schipper, die de Heer Zelf is - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[8] Hé daar, hé daar! Help mij! Hier wacht al een eindeloze tijd een ongelukkige bisschop, die ooit in de wereld de grote mijnheer heeft uitgehangen, maar nu in deze geestenwereld in de grootste armzaligheid is weggezonken en zich niet meer kan redden en zich geen raad weet! O God, o grote, almachtige God, als U werkelijk bestaat, help mij, help mij!'
Hoofdstuk 12: Bisschop Martinus op het dode punt - Opname door het hevig verbeide schip - Martinus' dankrede aan de schipper, die de Heer Zelf is - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[9] Kijk nu, het schip nadert behendig de oever waar onze man zich bevindt. Aan boord is een bekwame schipper te zien, dat ben Ik Zelf. En achter onze man staat de engel Petrus, die nu, wanneer het schip tegen de oever stoot, samen met de bisschop behendig aan boord gaat.
Hoofdstuk 12: Bisschop Martinus op het dode punt - Opname door het hevig verbeide schip - Martinus' dankrede aan de schipper, die de Heer Zelf is - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[17] Wel kwamen, zonder zich uit het boek te laten roepen, deze mooie meisjes in grote getale naar mij toe, maakten gekheid met mij en kusten mij zowaar. En één, de allermooiste, heeft zelfs haar beide armen om mij heen geslagen en me met een betoverende bevalligheid aan haar zachte borst gedrukt, dat ik daardoor in zo'n geluksroes kwam, als ik op de wereld nog nooit heb meegemaakt.
Hoofdstuk 12: Bisschop Martinus op het dode punt - Opname door het hevig verbeide schip - Martinus' dankrede aan de schipper, die de Heer Zelf is - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
...  960 - 961 - 962 - 963 - 964 - 965 - 966 - 967 - 968 - 969 - 970 - 971 - 972 - 973 - 974 - 975 - 976 - 977 - 978 - 979 - 980 - 981 - 982 - 983 - 984 - 985  ...