Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 973 van 1112

...  961 - 962 - 963 - 964 - 965 - 966 - 967 - 968 - 969 - 970 - 971 - 972 - 973 - 974 - 975 - 976 - 977 - 978 - 979 - 980 - 981 - 982 - 983 - 984 - 985 - 986  ...
[1] Daarop spreek IK als de vriendelijke schipper: 'Het mag dan wel echt vervelend zijn om langdurig alleen te wezen; maar zo'n langdurig alleen zijn heeft toch ook heel veel goeds in zich. Men heeft dan tijd over allerlei dwaasheden na te denken, ze te verafschuwen, er geheel van af te zien en uit zich te bannen. En kijk, dat is meer waard dan het grootste en mooiste gezelschap, waarin altijd meer domheid en slechtheid voorkomt, dan wijsheid en goedheid!
Hoofdstuk 13: De woorden van de goddelijke schipper over de zegen van de eenzaamheid - Een biechtspiegel ter bevordering van de zelfkennis - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[4] Je bemoeide je ook veel met de kloosters en bezocht dan het liefst nonnenkloosters, waar vele en mooie novicen waren. Je vond er dan een groot behagen in, wanneer zij zich voor jou als voor een God neerwierpen en je voeten omklemden en jij ze dan aan allerlei morele proeven onderwierp, waarvan sommige niet beter waren dan complete hoererij! Meen je, dat zulk een morele ijver van jouw kant God de Heer welgevallig was?
Hoofdstuk 13: De woorden van de goddelijke schipper over de zegen van de eenzaamheid - Een biechtspiegel ter bevordering van de zelfkennis - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[12] Denk hier over na en veracht je leider niet meer, maar bedenk in alle deemoed dat jij van God uit niet de minste genade waard bent, dan kun je deze weer vinden! Want als de meest getrouwe dienaren zich als slecht en onnut moeten beschouwen, hoeveel te meer jij die nog nooit iets volgens de wil van God hebt gedaan!'
Hoofdstuk 13: De woorden van de goddelijke schipper over de zegen van de eenzaamheid - Een biechtspiegel ter bevordering van de zelfkennis - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[2] Ik voel nu een diep berouw over alles wat ik heb gedaan; maar met al mijn berouw laat het gebeurde zich niet meer ongedaan maken en dus blijft ook de schuld en de zonde, die het zaad en de wortel is van de dood, onveranderd bestaan. Hoe kan men als men gezondigd heeft genade van de Heer krijgen? Dat schijnt mij een volledig onmogelijke zaak te zijn.
Hoofdstuk 14: Bisschop Martinus' oprechte spijtbetuiging en zijn goede wil tot boete en verbetering - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[2] Nog benauwder is echter de toestand, wanneer het alleenzijn met levensgevaar bedreigd wordt, al is dit vaak alleen maar voor de schijn; maar desondanks is zo'n alleenzijn nog duizendmaal beter dan het liefste en mooiste gezelschap! Want in zo'n alleenzijn wordt iemand slechts met een schijnbare ondergang bedreigd, waarvoor nog redding zou zijn als die dreiging echt zou hebben plaats gevonden. In het genoemde lieftallige en mooie gezelschap bedreigen een mens echter niet zelden duizend werkelijke gevaren, die elk op zich in staat zijn ziel en geest te verderven en in de hel te brengen, waaruit nagenoeg geen uitweg meer is. Daarom was de toestand waarin je verkeerde voor je gevoel wel heel akelig, maar voor je innerlijke wezen in geen geval slecht.
Hoofdstuk 13: De woorden van de goddelijke schipper over de zegen van de eenzaamheid - Een biechtspiegel ter bevordering van de zelfkennis - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[3] 'In die dagen - dat wil zeggen ten tijde van de wereld - heeft het hemelrijk geweld nodig; slechts zij die het zich met geweld toeëigenen zullen het bezitten!' Maar zulk moreel geweld vriend, heb jij het hemelrijk nog nooit aangedaan. Daarom mag je de wereld ook niet al te zeer aanklagen, want zoals Ik heel goed weet hield jij je altijd liever met de wereld bezig dan met de geest! Want op dit punt was jij zelfs een van de voornaamste tegenstanders van alle geestelijke ontwikkeling, een vijand van de protestanten, die je wegens hun vermeende ketterij vervolgde met de bitterste gramschap!
Hoofdstuk 15: De boetepreek van de goddelijke schipper aan bisschop Martinus - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[10] Ik zeg je echter: wat het martelaarschap betreft dat je hebt aangehaald, zou jij je duizendmaal eerder uit eerzuchtige liefde tot de duisternis aan het kruis hebben laten slaan, dan één maal voor het zuivere goddelijke licht! Ook zou je minder moeilijkheden gehad hebben met de vorsten en nog minder met hun opzichters, wanneer je het zuivere licht had laten verkondigen. Want Ik weet maar al te goed hoe jij de vorsten tegenstand bood, wanneer zij zich tegen jouw onzinnige, menselijke en broederlijke waardigheid verachtende en verdoemende eisen verzetten.
Hoofdstuk 15: De boetepreek van de goddelijke schipper aan bisschop Martinus - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[18] Maar de Heer die Zich over alle wezens ontfermt, wil je daaruit redden en je er niet volgens je roomse Maxime** (. ** Stelregel.) nog dieper in verdoemen! Beweer dan voortaan ook niet meer van de Heer, dat Hij tot degene die met alle geweld naar de hel wil zegt: 'Als je dat zo graag wilt, ga dan!'
Hoofdstuk 15: De boetepreek van de goddelijke schipper aan bisschop Martinus - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[9] De bisschop draait zich voor de eerste maal tijdens deze tocht op zee om en herkent direct de engel Petrus, valt hem om de hals en smeekt hem om vergeving voor de hem aangedane beledigingen.
Hoofdstuk 16: Bisschop Martinus' schuldbekentenis - Zijn besluit bij zijn gids en redder te blijven - De engel Petrus als derde in het gezelschap - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[2] Dat het nu ook voor de ogen van de bisschop lichter begon te worden, kwam doordat er nu in zijn innerlijk liefde begon te komen, nadat hij door Mijn genade een grote hoeveelheid aardse onreinheid vrijwillig van zich had afgeworpen en nog verder afwerpt.
Hoofdstuk 17: In de hut van de loods - Het gezegende ontbijt en Martinus' dank - Martinus' nieuwe werk met de vissers - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[3] 'Maar wat gebeurt er nu in de hut?', zullen jullie je afvragen. Heb maar geduld, aanstonds zal door Mij het dienstrooster bekend worden gemaakt, dat de bisschop van nu af aan dient te volgen, nadat hij zich van tevoren een beetje met Mijn levens brood heeft gesterkt. Want jullie begrijpen natUurlijk wel, dat de man erg hongerig moet zijn, daar hij tijdens zijn gehele leven op aarde - evenals in de zeer korte periode van zeven dagen (hoewel ervaren als een ondenkbaar lange tijd) - nog nooit aan deze ware spijstafel heeft gegeten en nog nooit het brood des levens heeft geproefd. Daarom moeten wij hem nu - zoals jullie plegen te zeggen - maar eens flink laten toetasten, om de eerste honger te stillen.
Hoofdstuk 17: In de hut van de loods - Het gezegende ontbijt en Martinus' dank - Martinus' nieuwe werk met de vissers - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[14] Tijdens de tocht spreekt DE BISSCHOP weer: 'O dank, dank! Maar vrienden, het moet hier reeds ontzettend diep zijn, want het water ziet er van louter diepte bijna pikzwart uit. Wanneer het schip zou vergaan, hoe zou het ons dan vergaan?!'
Hoofdstuk 17: In de hut van de loods - Het gezegende ontbijt en Martinus' dank - Martinus' nieuwe werk met de vissers - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[1] IK spreek: 'Vriend, heb maar geen angst, want wij zijn vanwege een goede zaak op het water en dan mag het zo diep zijn als het wil, wij hebben dan niets te vrezen. Nu opgepast, werp het sleepnet over boord. Daar ginds waar het water sterk golft, is een enorm grote vis! Maar pak het handig aan, zodat hij ons niet ontglipt!'
Hoofdstuk 18: Op visvangst - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[3] DE BISSCHOP roept heel ontzet: 'O, in Godsnaam, wat nu? Wij zijn verloren! Dat monster vult dat hele net nauwelijks met zijn halve kop, zijn lijf reikt nog God weet hoever in het water, en het is zeker driemaal zo groot als ons schip! Ook als wij het kunnen overmeesteren, wat moeten wij er dan mee?! - O, o, steeds woedender en sneller schiet het met onze boot naar … O God - sta ons bij!'
Hoofdstuk 18: Op visvangst - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[11] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'O broeder, als ik maar achter jou stond! Dat beest hapt voortdurend naar mij en onze Meester schuift het ook nog helemaal onder mijn neus, waar dit verschrikkelijke ondier vlak voor mijn gezicht zijn ontzettende muil wel drie vadem wijd open spert en dan weer zo krachtig dicht klapt, dat het mij daardoor op zijn minst honderd emmers water in het gezicht spuugt.
Hoofdstuk 18: Op visvangst - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
...  961 - 962 - 963 - 964 - 965 - 966 - 967 - 968 - 969 - 970 - 971 - 972 - 973 - 974 - 975 - 976 - 977 - 978 - 979 - 980 - 981 - 982 - 983 - 984 - 985 - 986  ...