Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 1004 van 1112

...  992 - 993 - 994 - 995 - 996 - 997 - 998 - 999 - 1000 - 1001 - 1002 - 1003 - 1004 - 1005 - 1006 - 1007 - 1008 - 1009 - 1010 - 1011 - 1012 - 1013 - 1014 - 1015 - 1016 - 1017  ...
[5] Goed, als jij dus verschillende dingen hebt gemaakt, zeg mij dan, of zich daarbij ook een bevindt, waarvan je zou kunnen beweren: 'Dit werk is mij niet waardig. Ik schaam mij hiervoor en het zou tegen alle regels indruisen en in hoge mate ongepast zijn om dit werk met mijn ogen te bekijken of zelfs met mijn handen aan te raken'.
Hoofdstuk 164: Logische uiteenzetting van Petrus en het opheffen van de twijfel van de oudste der zon aangaande de zichtbaar aanwezige Heer - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[8] Zeg mij, welk werk van God vind jij dan zo slecht, dat God Zich daarvoor zou moeten schamen? Of zou Hij als eeuwig Heer van al Zijn oneindige werken misschien van ons, die toch ook Zijn werken zijn, eerst het recht moeten vragen en ons laten bepalen of en met welke werken Hij zou mogen omgaan! Wat denk je hiervan?'
Hoofdstuk 164: Logische uiteenzetting van Petrus en het opheffen van de twijfel van de oudste der zon aangaande de zichtbaar aanwezige Heer - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[9] DE WIJZE zegt: 'O vriend, ik zie nu heel duidelijk in, dat jij een zeer diepzinnig en wijs man bent. Elke uitspraak van je heeft een vaste ondergrond en er valt niets tegenin te brengen. En nu begin ik dus ook serieus te geloven, dat die heel eenvoudig uitziende mens heel goed het allerhoogste Godswezen in zich kan dragen. Want als Hij dat op de kleine Heilige Planeet kon - zoals wij van Zijn engelen gehoord hebben - waarom zou dat voor Hem op deze grote en lichte planeet dan onmogelijk zijn?
Hoofdstuk 164: Logische uiteenzetting van Petrus en het opheffen van de twijfel van de oudste der zon aangaande de zichtbaar aanwezige Heer - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[11] PETRUS zegt: 'Vriend, Hij is al tamelijk dicht bij ons. Zie Hem eens met je scherpe ogen heel vast aan en zeg me dan, of Hij er wel zo vreeswekkend, grimmig en verschrikkelijk uitziet. Zeg mij ook of de drie dochters van dit huis die voortdurend naar Hem omkijken en zeer vrolijk gestemd lijken te zijn, mogelijk ook iets van jouw grote vrees in zich bespeuren?'
Hoofdstuk 164: Logische uiteenzetting van Petrus en het opheffen van de twijfel van de oudste der zon aangaande de zichtbaar aanwezige Heer - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[23] Desalniettemin bestaat het kleinste volkomen ongestoord naast het grote en heeft dezelfde reden zich over zijn bestaan te verheugen, als het bijna onmetelijk grote. Al is het ook tegenover het grote een volkomen niets, dan is het toch tegenover zichzelf volmaakt. En ik denk dan verder: Ik kan weliswaar in eeuwigheid nooit worden, wat onze verheven, almachtige Schepper is. Maar daarentegen kan ook de Schepper niettegenstaande Zijn almacht nooit worden wat ik ben, namelijk een schepsel.
Hoofdstuk 164: Logische uiteenzetting van Petrus en het opheffen van de twijfel van de oudste der zon aangaande de zichtbaar aanwezige Heer - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[1] Daarop zegt JOHANNES: 'Beste vriend, ik heb de betekenis van je woorden nauwkeurig overwogen en ontdekte, dat deze op zich zelf heel juist is. Alleen moet ik daarbij opmerken, dat je hier de beide uitersten te scherp stelt en een te scherpe grenslijn hebt getrokken.
Hoofdstuk 165: Johannes in tweegesprek met de wijze van de zon - De verhouding tussen Schepper en schepsel - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[3] Want ten eerste heeft Hij voor het voortbrengen van het schepsel volstrekt geen andere materie dan Zich Zelf. Hij moet het schepsel uit dezelfde substantie vormen, waaruit Hij Zelf vanuit alle eeuwigheid bestaat. Daarna echter moet Hij dit schepsel in deze vorm ook voortaan uit Zich Zelf in stand houden, terwijl het schepsel tegenover zijn Schepper niets heeft te doen, dan alleen maar te zijn.
Hoofdstuk 165: Johannes in tweegesprek met de wijze van de zon - De verhouding tussen Schepper en schepsel - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[7] Waar is de Schepper als eeuwig Een en Dezelfde méér Schepper: in Zich Zelf of in het schepsel? Wat is hier ouder: het schepsel als identiek wezen met en in de Schepper - of de Schepper als identiek wezen in het schepsel? Want Hij Zelf spreekt: 'Jullie zijn in Mij en Ik in jullie!'
Hoofdstuk 165: Johannes in tweegesprek met de wijze van de zon - De verhouding tussen Schepper en schepsel - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[9] DE WIJZE zegt: 'Beste vriend, ik zie dat jij ontzaglijk wijs bent. Er valt niets in te brengen tegen de door jou naar voren gebrachte grondstellingen. Alleen denk ik, dat het scheppend vermogen altijd inherent blijft aan de Schepper: of Hij geïsoleerd op Zich Zelf bestaat of dat Hij, tengevolge van de uit Hem stromende activiteit, Zijn schepsel als een vat, met Zich Zelf vult, natuurlijk afhankelijk van het opnamevermogen, dat het schepsel toebedeeld is.
Hoofdstuk 165: Johannes in tweegesprek met de wijze van de zon - De verhouding tussen Schepper en schepsel - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[10] Dat het schepsel nooit in staat zal zijn de gehele oneindige volheid van de oergodheid in zich op te nemen, daarover zal toch wel geen twijfel bestaan! Ik denk dat de beantwoording van deze vraag al ligt besloten in het begrip 'oneindigheid', die alleen maar door dezelfde oneindigheid, nooit echter door een uit haar genomen eindigheid kan worden opgenomen.
Hoofdstuk 165: Johannes in tweegesprek met de wijze van de zon - De verhouding tussen Schepper en schepsel - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[12] Maar hoe ver blijft het beeld van de zon in de dauwdruppel achter bij de werkelijke zon en hoe ver wel niet het schepsel met zijn beeltenis van de Schepper achter bij de werkelijke Schepper! Ik denk, dat het moeilijk zal zijn om te berekenen, hoeveel van dergelijke dauwdruppels er nodig zouden zijn, om alleen maar de werkelijke omvang van die zon weer te geven, die zich aeonenvoudig in hen afbeeldt!
Hoofdstuk 165: Johannes in tweegesprek met de wijze van de zon - De verhouding tussen Schepper en schepsel - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[5] Nu komt echter alles, wat op een hemellichaam ook maar de naam van vloeistof heeft, uit die ene zee voort, verricht zijn bepaalde diensten en keert daarna weer in de zee terug. In talloos vele allerkleinste bolletjes of druppeltjes geeft de zee voortdurend haar grote overvloed af aan het aan haar verwante luchtruim, dat elk hemellichaam omgeeft. In dit voortdurend bewegende luchtruim worden deze minuscule waterdeeltjes in alle mogelijke richtingen over de hele wereld gevoerd. Als ze eenmaal in de lucht in grote dichtheid aanwezig zijn, dan zullen ze aanvankelijk als nevel en later bij nog grotere opeenhopingen als dichte wolken zichtbaar zijn. In deze wolken klampen zij zich aan elkaar vast, vormen daardoor grotere en dus ook zwaardere druppels, die dan al spoedig hier en daar in grote aantallen als regen op de dorstende wereld neervallen en deze opnieuw tot leven wekken en verkwikken.
Hoofdstuk 166: Eenwording van de mens met God - Voorbeeld van de zee en de waterdruppel - Traagheid van de wijsheid van het verstand ten opzichte van de wijsheid van het hart - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[11] DE WIJZE is hierdoor erg getroffen en zegt pas na een poosje: 'Zeer wijze vriend, ik zie nu duidelijk in, dat je gelijk hebt. Er valt niets meer in te brengen tegen jouw bewijs voor het identiek zijn van de Schepper en het schepsel! Het is zo en kan absoluut niet anders zijn. Want waar zou de Schepper voor het tot stand brengen van de schepselen de stof vandaan hebben gehaald, anders dan uit Zich Zelf?
Hoofdstuk 166: Eenwording van de mens met God - Voorbeeld van de zee en de waterdruppel - Traagheid van de wijsheid van het verstand ten opzichte van de wijsheid van het hart - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[12] Heeft Hij het schepsel echter uit Zich Zelf genomen, dan moet tenminste het materiaal of de stof identiek zijn aan de Schepper. Alhoewel de tijd, waarin het materiaal van het schepsel van de Schepper werd gescheiden, natuurlijk niet identiek is aan de Schepper. Want de tijd is slechts een aan beide kanten scherp begrensd fragment van de eeuwigheid, terwijl de Schepper helemaal eeuwig is en ook noodzakelijkerwijs moet zijn, omdat zonder Hem nooit een 'worden' denkbaar zou zijn.
Hoofdstuk 166: Eenwording van de mens met God - Voorbeeld van de zee en de waterdruppel - Traagheid van de wijsheid van het verstand ten opzichte van de wijsheid van het hart - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[14] Deze verhouding zou ik als volgt willen stellen: de Schepper als totaliteit van alle afzonderlijke door Zijn wil van Hem los gemaakte totaliteiten, verhoudt Zich tot deze precies zo als omgekeerd deze afzonderlijke totaliteiten, die eeuwig uit Hem voortkomen zich in hun geheel tot hun Schepper verhouden. En daarom kan het niet anders dan dat het geheel van alle geschapen afzonderlijke totaliteiten gelijk is aan de in hen gelegde totaliteit van de Schepper. Met andere woorden: het totale geheel van de Schepper is volmaakt aanwezig in het geheel van de schepselen, zoals dat ook omgekeerd het geval is.
Hoofdstuk 166: Eenwording van de mens met God - Voorbeeld van de zee en de waterdruppel - Traagheid van de wijsheid van het verstand ten opzichte van de wijsheid van het hart - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
...  992 - 993 - 994 - 995 - 996 - 997 - 998 - 999 - 1000 - 1001 - 1002 - 1003 - 1004 - 1005 - 1006 - 1007 - 1008 - 1009 - 1010 - 1011 - 1012 - 1013 - 1014 - 1015 - 1016 - 1017  ...