Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 1005 van 1490

...  993 - 994 - 995 - 996 - 997 - 998 - 999 - 1000 - 1001 - 1002 - 1003 - 1004 - 1005 - 1006 - 1007 - 1008 - 1009 - 1010 - 1011 - 1012 - 1013 - 1014 - 1015 - 1016 - 1017 - 1018  ...
[6] B zegt: gewaardeerde vriend, ik moet openlijk bekennen dat er voor jouw ideeën veel te zeggen valt. Aan de andere kant kan ik van de verstandige Joden, die de kennis van de ware God bezaten, toch weer niet volkomen als waarheid aannemen dat het hun erom te doen was, uit wraak tegen een grote natie zoals die van de Romeinen, hen met een quasi galgenaas als God op te schepen. Er waren juist in die tijd onder de Romeinen ook heel wijze mannen en het zou daarom niet erg verstandig geweest zijn, deze grote en wijze natie voor zo dom te houden dat ze haar geprezen en veelbezongen betekenisvolle goden voor zo'n erbarmelijke zouden hebben ingeruild.
Hoofdstuk 29: In het rijk van de duisternis van het ongeloof - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[1] De verstandspreses zegt: beste vrienden, alvorens op deze vraag een deugdelijk antwoord te kunnen geven, is het noodzakelijk om verschillende zaken goed van elkaar te onderscheiden. Vooreerst moet het begrip `liefde' volkomen verstandelijk uiteengezet worden; pas dan zal men daaruit kunnen opmaken hoe ze zich verhoudt tot zichzelf en tot alles wat haar omgeeft. Het begrip `liefde' is niets anders en kan onmogelijk iets anders zijn dan een behoefte die zich uit en waarvan de oorzaak kennelijk niets anders kan zijn dan een gebrek aan datgene waarnaar de behoefte uitgaat. De behoefte lijkt op honger. Wanneer een mens een stevige honger heeft, dan heeft hij zo'n enorme eetlust dat hij er als het ware van overtuigd is dat hij op zijn minst een wereld moet opeten voordat zijn honger gestild zal zijn. Maar wat zegt de werkelijke ervaring over deze fantastische voorstelling? Niets anders dan: jij hongerige mens, eet maar een enkel pond brood en je zult voldoende verzadigd zijn! Kijk, precies hetzelfde is het geval met de meer geestelijke behoefte van het begrip `liefde'. De naar liefde hongerende mens is van mening dat hij de maag van zijn hart met de hele oneindigheid moet vullen voordat hij behoorlijk verzadigd wordt. Wat is echter de oorzaak van dit onzinnige verlangen? Deze is nergens anders te vinden dan in het niet verzadigd zijn van de horizon van eigen inzichten, waardoor dan noodgedwongen de ene leegte op de andere volgt; het ene gemis volgt op het andere en bijgevolg de ene behoefte op de andere. Liefde begeert verzadiging. Daar dit vermogen tot begeren echter een puur mechanische eigenschap van de geest is, woont in haar ook niet het vermogen om te beoordelen wat ze voor haar verzadiging moet verlangen. Omdat juist door dit vermogen tot begeren een leegte in het inzicht tot uiting komt, kan dit gebrek aan inzicht, wat hetzelfde is als helemaal geen inzicht, de voor zijn verzadiging noodzakelijke voeding dan ook niet beoordelen. Bij zo'n gelegenheid keren zulke leeghoofden zich dan met hun blinde vermogen om te begeren inderdaad naar het gebied van het oneindige en zijn dan van mening dat hen uit deze eeuwige hoorn van overvloed het ontbrekende als zogenaamde gebraden vogels in de mond zal vliegen. - Hoe ijdel zo'n echt waanidee eigenlijk is, ligt toch voor de hand, omdat zulke `oneindigheidliefhebbers' in plaats van een of andere volledige verzadiging slechts een steeds grotere honger krijgen. Dat is ook heel vanzelfsprekend en aan de hand van een natuurgetrouw voorbeeld ook goed te begrijpen. Stel je eens een gewoon hongerig mens voor met naast zich een korf met brood, terwijl hij zijn mond naar de oneindige ruimte toe steeds verder openspert, alsof hij de gehele aarde, de zon en de maan en de hele sterrenhemel zou willen verslinden, maar naar het brood naast zich niet omkijkt. Dan is het toch duidelijk dat hij met zijn honger naar de oneindigheid van uur tot uur hongeriger wordt en als hij niet spoedig naar de korf grijpt, tenslotte aan de hongerdood zal zijn overgeleverd. Hieruit kunnen jullie, geachte vrienden, toch zonder verdere uitleg gemakkelijk opmaken hoe het staat met de zogenaamde `liefde voor God'. De ware liefde voor God kan bijgevolg immers niets anders zijn en uit niets anders bestaan dan dat ieder willekeurig mens zijn inzichten tot aan de hem gegeven horizon moet naleven. - Deze verwezenlijking kan echter pas op gang komen wanneer de mens zich zelf en dus het hem gegeven domein heeft onderkend. Maar om dat te kun nen moet de mens heel zorgvuldig alle hindernissen uit de weg ruimen, zich van alle uiterlijke onbelangrijke behoeften bevrijden, en zich dan in zijcc eigen middelpunt begeven van waaruit het hem pas mogelijk wordt zijti hele horizon te overzien en zijn domein dan op te vullen met datgene wat hem is gegeven. Heeft hij dat met volharding en grote zelfverloochening tot stand gebracht, dan heeft hij ook zijn liefde of zijn begeren volkomen verzadigd. Wat hij van dit alles zal verteren, zal hij gemakkelijk meteen uit zijn eigen hem gegeven overvloed aanvullen. Dat is dan, vanuit het standpunt van het zuivere verstand bezien, een volledige en verzadigde liefde, die niet meer als honger maar steeds als een verblijdende verzadiging tot uitdrukking komt. Kijk, dat is nu voor mijn horizon de meest duidelijke opvatting. Kunnen jullie hier echter iets tegenin brengen dan kunnen jullie dat, zoals gezegd, even onbevangen doen als het mij vrij staat om te reageren op iedere tegenwerping.
Hoofdstuk 27: De overwinning en verlossing van een wijze stoïcijn - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[20] Kijk, beste vrienden, dit is nog een van de allerbeste manieren om zo'n pure verstandsgeest uit zijn sfeer te verlossen. Maar er zijn in deze voor jullie zichtbare omgeving nog heel veel van zulke geesten, bij wie het niet zo gemakkelijk gaat als bij deze. Dat is in het bijzonder het geval, wanneer zulke stoïcijnse verstandsgeesten daarbij als gevolg van hun geleerdheid ook nog een aanzienlijke graad van hoogmoed in zich hebben, wat nu juist niet zelden voorkomt. Het zou voor jullie niet goed zijn om zo'n bekeringsproces bij te wonen, want jullie kunnen gevoeglijk aannemen dat er niet zelden honderden pogingen mislukken. Zodoende zullen we ook deze streek weer verlaten en ons dieper in het middelste ravijn begeven. En daarmee genoeg voor vandaag.
Hoofdstuk 27: De overwinning en verlossing van een wijze stoïcijn - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[11] En B merkt op: ja, als Hij zou bestaan, dan denk ik er ook zo over; maar daar ligt nu juist de hond begraven.3 En A merkt op: weet je wat, laten we het graf van deze hond gaan zoeken, en hebben we het gevonden, dan hebben we toch op z'n minst een zinnebeeld van trouw gevonden! - Kijk, boven A wordt het al wat lichter, maar boven B nog lang niet. Omdat we hier niets meer te doen hebben, begeven we ons nu weer op pad.
Hoofdstuk 29: In het rijk van de duisternis van het ongeloof - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[12] Maar zoals gezegd, ik blijf hij het aanroepen van God en onze lieve vrouw en zal me dan ook op deze plaats voortslepen zolang het gaat. Misschien kom ik mettertijd iemand anders tegen die me wat beters weet te vertellen dan u, mijn overigens zeer gewaardeerde vriend. En dus vaarwel, want ik zie wel in dat ik in uw gezelschap niet gelukkiger word. Het was me ook veel liever geweest, naar ik nu voel, dat ik u helemaal niet had ontmoet! Want nu zie ik pas duidelijk in dat domheid gelukkiger maakt dan een nog zo scherpzinnig verstand.
Hoofdstuk 30: Een geestelijk filosoof en een kwezel - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[13] Ik ben maar blij dat ik niet in het door mij zo vaak gevreesde `vagevuur' of zelfs in de hel ben terechtgekomen. Want eigenlijk gaat het mij helemaal nog niet zo slecht, omdat ik behalve honger geen pijn heb. Die honger moet ik weliswaar stillen met gras, wat hier nog volop voorhanden is. Als het maar niet erger wordt zal ik aan deze kost best wel wennen. Dus vaarwel!
Hoofdstuk 30: Een geestelijk filosoof en een kwezel - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[16] Jullie zeggen: waarom zij zich hier in deze omgeving bevindt, zien wij eigenlijk niet zo goed in. Wat hem betreft lijkt dat, naar zijn uitlatingen te oordelen, gegronde redenen te hebben.
Hoofdstuk 30: Een geestelijk filosoof en een kwezel - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[1] Kijk, daar zijn we alweer op onze eerste standplaats. Jullie zijn er wel wat huiverig voor om je daarin te begeven, maar het ravijn heeft tussen de steile rotswanden nog steeds zoveel ruimte, dat we heel gemakkelijk over de wat rotsachtige weg kunnen trekken. Op weg daarheen zullen jullie links en rechts veel nauwe, diepe ravijnen ontdekken. Aan de linker- of middagzijde hebben deze dalen volkomen dezelfde betekenis als die, welke we gezien hebben in het eerste dal links, waar de rijken van de aarde wonen. Het verschil bestaat alleen hieruit, dat de bewoners van deze dieperliggende dalen steeds armer zijn aan weldaden, alhoewel ze op aarde des te rijker waren aan aards vermogen.
Hoofdstuk 28: De dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[7] Jullie zouden wel graag wat licht willen hebben, zodat we plaatselijk toch wat konden waarnemen? Maar ik zeg jullie: het zou ons niet goed bekomen als we ons hier van licht zouden bedienen, want we zouden dan dadelijk door de bewoners van deze streek bijna zo omringd zijn als een wormpje dat op een mierenhoop valt. Heb nog maar wat geduld; onze ogen zullen zich spoedig zo verwijden dat we evenals een nachtuil ook in dit duister wat te zien zullen krijgen. Laten we daarom nog iets verder lopen. Wel, zien jullie al iets? Jullie zeggen: heel zwak beginnen we al waar te nemen dat de grond waarop we staan overwegend uit louter zand bestaat; en daar voor ons lijkt zich iets te bewegen.
Hoofdstuk 28: De dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[4] Kijk, ginds nog tamelijk ver op de achtergrond rijst een rechte hoge stenen muur op. Daar houdt ons dal links en rechts ook op. Soms opent zich deze muur en er ontstaat een ruime kloof. Als men er op dat moment is, kan men daarin doordringen, maar als men zo'n moment niet treft, dan is daar geen doorgang mogelijk. Jullie vragen: ook niet op de manier waarop wij ons in de noordelijke omgeving op de bergen hebben verplaatst? Ik zeg jullie: hier ook niet op die manier, en wel omdat jullie nog iets aards in je hebben. Wij zullen echter toch het moment aantreffen waarop de muur zich zal openen. En omdat zich meteen achter de muur een hele grote vlakte uitstrekt, zullen we tot aan het moment dat de wand zich weer sluit gemakkelijk door de tamelijk brede spleet komen. Kijk, nu zijn we reeds bij de muur; heb maar wat geduld, hij zal weldra opengaan. Ik zeg nu: open je! En de machtige muur wijkt al uiteen. Nu is de spleet groot genoeg; dus maar vlug erdoorheen! We zijn de spleet gelukkig gepasseerd en kijk nu eens om, de muur is alweer stevig gesloten.
Hoofdstuk 28: De dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[9] Wat doe jij hier, armzalig wezen? Waar kom je vandaan? De gestalte zegt: ik ben al ongeveer drie aardjaren in deze omgeving, loop rond als een wild dier maar vindt niets, waarmee ik mijn grote honger kan stillen. Waarom ik na mijn sterven op aarde in zo'n miserabele omgeving moest belanden, weet ik echt niet. Ik was op aarde een vooraanstaande heer en bekleedde een hoge functie. Deze functie heb ik steeds als een rechtschapen en trouwe ambtenaar uitgeoefend. Ik liet me door niets omkopen, maar handelde streng volgens de wet, vervulde zodoende mijn plicht en werd door iedereen geacht. Ik werd zelfs door mijn koning gewaardeerd en onderscheiden. Ik deed met mijn verdiende salaris vrijwillig veel goeds en leefde in ieder opzicht voorbeeldig, hetgeen navolging verdiende. Toen ik tenslotte het tijdelijke verliet, kwam ik in deze afschuwelijke omgeving terecht, waarin ik, zoals gezegd, reeds ongeveer drie jaar lang rondzwerf, en nergens is een uitweg te vinden.
Hoofdstuk 28: De dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[10] En ik, jullie gids, vraag hem verder: mijn beste vriend, dat mag dan wel waar zijn, maar heb je bij het uitoefenen van je functie wel ooit eens aan Christus de Heer gedacht en geloofd? Heb je ooit uit liefde voor Hem iets gedaan? Heb je wel alle nog zo eenvoudige mensen als jouw broeders beschouwd? Zeg eens, hoe staat het daarmee? De armzalige zegt: hoe kan een ontwikkeld man in zo'n oudewijven-Christus geloven? Desondanks heb ik echter om niemand in politiek opzicht te ergeren, aan alle christelijke dwaasheden deelgenomen. Wie kan zo dwaas zijn om van een man die een hoge staatspost bekleedt, te verlangen dat hij de ruwe straatlummels als zijn broeders beschouwt? En om iets uit liefde voor de oudewijven-Christus te doen, zou men toch werkelijk eerst zo dwaas moeten worden om aan zo'n Christus te geloven om pas dan te zien of men uit een zekere liefde voor Hem iets zou kunnen doen. Desondanks geloofde ik toch in een God en dacht vaak bij mezelf: als deze God rechtvaardig is, wat Hij toch kennelijk moet zijn, dan moet Hij, indien er na de dood een leven is, een rechtvaardig man als ik ook volle gerechtigheid laten wedervaren. Dat er leven is na de dood ondervind ik al drie afschuwelijke jaren lang; want zo lang zal het wel zijn dat ik hier rondzwerf als een wild dier. Maar helaas moet ik in deze toestand ondervinden dat er geen God bestaat; want zou er een of andere God bestaan, dan zou Hij mij even goed moeten behandelen als mijn koning dat heeft gedaan. Daar echter zeker alles het werk van het blinde toeval is, ben ik dan ook weer in dit blinde toeval teruggevallen en moet nu maar afwachten wat dit weer van mij zal maken. Hebben jullie soms iets voor mijn maag, geef me dan iets te eten, want ik ben buitengewoon hongerig en heb behalve een toevallig gevonden mosplantje geen voedsel.
Hoofdstuk 28: De dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[9] Geachte toehoorders, deze zandgrond hier, deze meer dan `Egyptische duisternis' en onze geprezen karige 'moskost' zijn de beloning en de hemel die de priesters ons zo buitengewoon fraai hebben afgeschilderd! (Weer bijzondere bijval.)
Hoofdstuk 31: Oord van duisternis. Daar is geween en tandengeknars - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[12] Hier hebben we het: de hemelse schat is deze duisternis en de hooggeprezen beloning die in de hemelen overvloedig over ons uitgestort zou worden, bestaat uit het schaarse mos dat op aarde hoogstens door de eland wordt gevreten, maar waarmee wij ons nu moeten verzadigen als een hooggeprezen hemels loon.
Hoofdstuk 31: Oord van duisternis. Daar is geween en tandengeknars - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[14] Hoe zit het nu hier in dit prachtige hemelrijk met het zo hooggeprezen Te Deum laudamus? Jullie halen je schouders op; werkelijk, ik zou niet alleen met mijn schouders willen protesteren maar met mijn hele lichaam, als ik niet zou moeten vrezen dat daardoor mijn zeer wankele sprekerspodium mij van mijn hoge standplaats zou laten vallen. Ik denk, zonder voorbij te willen gaan aan iemands mogelijk goede mening, dat onze kelen door deze buitengewoon vette kost voor deze verheven hymne nauwelijks een klankvolle stem zullen krijgen; nu doet zich in deze helder verlichte hemel toch nog een heel gewichtige vraag voor, namelijk:
Hoofdstuk 31: Oord van duisternis. Daar is geween en tandengeknars - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
...  993 - 994 - 995 - 996 - 997 - 998 - 999 - 1000 - 1001 - 1002 - 1003 - 1004 - 1005 - 1006 - 1007 - 1008 - 1009 - 1010 - 1011 - 1012 - 1013 - 1014 - 1015 - 1016 - 1017 - 1018  ...