Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 105 van 1112

...  93 - 94 - 95 - 96 - 97 - 98 - 99 - 100 - 101 - 102 - 103 - 104 - 105 - 106 - 107 - 108 - 109 - 110 - 111 - 112 - 113 - 114 - 115 - 116 - 117 - 118  ...
[6] Zo bevond zich ook niet ver van de grote woonburcht van de Essenen in hun grote met hoge muren ommuurde tuin een tamelijke hoogte, die ongeveer tweemaal zo hoog was als een burcht. Ik kwam ieder jaar viermaal met allerlei potten en pannen bij de Essenen. Eens zei een van de Essenen tegen mij: ' Als je weer een grote manifestatie van de wilskracht van onze overste wilt zien, namelijk hoe bergen zich ook moeten voegen naar zijn bevelen, blijf dan vandaag hier! Kijk, die berg daar, staat ons in de weg, vandaag zie je hem nog als berg en morgen zul je op die plaats een schitterend paleis zien!'
Hoofdstuk 97: Judas prijst de wonderen van de Essenen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[8] Natuurlijk heb ik mijn geweten al zo grondig mogelijk onderzocht, maar ik kan jammer genoeg niets vinden dat op iets onrechtvaardigs lijkt. Echt, ik zou een aanwijsbare zonde als een wezenlijke weldaad beschouwen, want dan zou ik weten dat ik deze verbanning door de Heer verdiend heb, en een oprecht berouw zou balsem voor mijn hart zijn! Maar nu zoek ik heel ijverig een zonde bij mij, en kan er geen vinden die de moeite waard is om daarvoor in zak en as boete te doen! Heus, ik benijd nu een zondaar! Dat wil zeker niet zeggen dat ik daarom zondaar zou willen worden, maar als ik er een zou zijn, zou mijn hart het gemakkelijker hebben! Oh, hoe heerlijk moet het zijn om voor God en de mensen oprecht boete te doen! Maar hoe kan een rechtvaardige, zonder zich voor God belachelijk te maken, het strenge boetekleed aantrekken?"
Hoofdstuk 96: De leerlingen op de stormachtige zee. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[7] Secuur bekeek ik de berg, die zich nauwelijks vierhonderd passen van de woonburcht bevond, en mijn ogen bedriegen mij niet, het was een kaal rotsblok dat hier en daar met wat spaarzaam mos en struikjes was begroeid. Toen zei ik glimlachend tegen de Esseen: 'Als dat echt een rots is, en daar twijfel ik niet aan, dan moet er in jullie overste een zuiver goddelijke kracht wonen, als hij in staat zou zijn om uit deze marmerrots in één nacht een paleis te maken!'
Hoofdstuk 97: Judas prijst de wonderen van de Essenen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] JOHANNES zegt: "Zie je wel dat je in de speciaal daarvoor donker gemaakte kamer niets hebt gezien!? De jou getoonde doden waren als doden net zo levend als jij, en het bevel om op te staan was slechts een teken waarop zij zich van hun namaak doodsbedden moesten verheffen. Vraag het maar eens aan onze goede broeder Bartholoméus, die twee jaar lang een goed baantje als dode bij de Essenen had, maar na twee jaren eindelijk toch een goede gelegenheid vond om heel in 't geheim uit het vreselijke klooster van deze bedriegers te ontkomen. Hij zal je wel eens uitleggen hoe de Essenen hun doden opwekken!
Hoofdstuk 98: Het bedrog van de Esseense wonderen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[8] Als op het bevel deze vlammen uit de wanden naar binnen slaan, schrikken de vreemden en op dit goed berekende ogenblik van verwarring, moeten de op de banken liggenden snel de deksels openslaan en zich vervolgens langzaam van hun banken verheffen en dan voor de schijn heel berouwvol hun opwekker dank en eer geven. - Kijk, dat is de opwekking der doden in de geraamtezaal! Broeder Bartholoméus staat daar als getuige!"
Hoofdstuk 98: Het bedrog van de Esseense wonderen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[13] JUDAS zegt: "Oh, ik begrijp je maar al te goed! Maar wie zou geloven dat deze zich zo vroom en wijs voordoende kerels met zo'n misdadig sop overgoten zijn? - Ja, maar hoe staat het dan met het schrift op de volle maan en met de algehele zonsverduistering?"
Hoofdstuk 98: Het bedrog van de Esseense wonderen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] Daar hoort echter bij dat de ingewijden steeds het diepste stilzwijgen in acht nemen, en ieder heeft de strengste opdracht om tegenover de buitenstaanders de waarheid meer te mijden dan de pest, want iedere waarheid maakt de mensen tot slaven van de dood. Volgens hen duidde Mozes hier ook al op in zijn Genesis in een enkel kort vers, waarin hij met de zuivere waarheid kwam toen hij zei: ' Als je zult eten van de boom der kennis -wat zoveel wil zeggen als: de boom der waarheid -dan zul je sterven!' En zo gaat het met die mens, die overal de waarheid wil kennen en zich haar, en dus de dood, in de armen werpt. Daarom heeft ook Mozes, als ingewijde in alle wijsheid en waarheid van de Egyptische priesterkaste, bij de Joden meteen een priesterstand gevormd, die zich -weliswaar helemaal gedegenereerd -tot op deze tijd heeft staande gehouden.
Hoofdstuk 99: De levensbeschouwing van de Essenen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[7] Het hoofdprincipe moet echter liefde zijn. De buitenstaanders moeten deze liefde, als door God verplicht, tot basis van hun bestaan maken. Daarom moeten de mensen door wetten, die God zou hebben geopenbaard, streng aan het uitoefenen van deze deugd gehouden worden. Opdat zij zich steeds meer beijveren in deze deugd en zij zich de gepredikte godheid als werkelijkheid meer verzinnebeelden, moet hen vooral de liefde tot God zo vast mogelijk op het hart gebonden worden. God Zelf moet hen enerzijds als een goede vader vol van de grootste liefde, en anderzijds, aan de weerspannigen, als de rechtvaardige rechter worden voorgesteld, die al het goede volgens de gepredikte liefde eeuwig beloont, maar ook al het kwade, dat in strijd is met de gepredikte liefde, in tijd en eeuwigheid bestraft. Daardoor zal de mensheid het gemakkelijkst in toom gehouden worden en bruikbaar zijn voor allerlei goede en nuttige zaken.
Hoofdstuk 99: De levensbeschouwing van de Essenen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[7] PETRUS zegt: "Ja, ja, jij hebt ook helemaal gelijk! Ik merk óók dat de hevige wind ons niet deren kan, en onze roeiers zouden het tegen deze wind af moeten leggen als Zijn goddelijke macht ons niet zichtbaar hielp. Ik zal dan ook tegen de knechten zeggen, dat zij zich bij het roeien niet zo in hoeven te spannen. "
Hoofdstuk 100: De leerlingen, de storm en het schip. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[8] PETRUS ging nu naar de knechten en zei tegen hen dat zij zich met het roeien niet te veel moesten inspannen.
Hoofdstuk 100: De leerlingen, de storm en het schip. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] Toen riep ANDRÉAS de broeders, wees hen op de over de golven wandelende gestalte, en zei: "Broeders dat is geen goed teken, het is een zeespook! Als die wezens zich laten zien, hebben de zeelui niets goeds te verwachten!" (Matth. 14:26)
Hoofdstuk 101: Petrus loopt op de zee. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] Maar PETRUS twijfelde nog wat en zei: " Als Hij het is dan moet Hij mij op zee laten komen, zodat ik ook, net als Hij, met mijn voeten het water als vaste ondergrond kan gebruiken!"
Hoofdstuk 101: Petrus loopt op de zee. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[9] Daarop ging Petrus naar het laagste middendeel van het schip en schreeuwde in Mijn richting: "Heer, als U het bent, zeg dan dat ik over het water naar U toe moet komen!" (Matth. 14:28)
Hoofdstuk 101: Petrus loopt op de zee. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[11] Onder het angstige geroep van de broeders stapte Petrus vervolgens uit het schip op het water. Maar toen de broeders zagen dat Petrus niet zonk, maar net als Ik over het water liep, verdween alle twijfel bij hen en ieder geloofde dat Ik het was.
Hoofdstuk 101: Petrus loopt op de zee. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] JOHANNES zegt: "Ik ben het helemaal met je eens! Laten we daarom allen vast op Hem vertrouwen, Hij verlaat ons eeuwig niet! Kijk, bij deze harde wind, die ons al ongeveer vijf uur lang teistert, zouden onze roeispanen heel weinig hebben uit kunnen richten tegen de storm, als Zijn macht over de elementen ons niet in volle zee gehouden had! Zonder Zijn invloed zouden we allang weer daar geweest zijn, waar we weggevaren zijn! Want, als ik het wel heb, dan ligt ons schip als aan de grond genageld op één punt, en ik geloof dat wij, als wij vast in Hem geloven, wel kunnen laten ophouden met roeien, waardoor de schippersknechten helemaal uitgeput zijn. Het schip zal zich niet verplaatsen, en de Heer zal ons waarschijnlijk op deze plaats willen achterhalen, anders zouden we bij deze storm allang God weet waar geweest zijn!"
Hoofdstuk 100: De leerlingen, de storm en het schip. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
...  93 - 94 - 95 - 96 - 97 - 98 - 99 - 100 - 101 - 102 - 103 - 104 - 105 - 106 - 107 - 108 - 109 - 110 - 111 - 112 - 113 - 114 - 115 - 116 - 117 - 118  ...