Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16308 resultaten - Pagina 1056 van 1088

...  1044 - 1045 - 1046 - 1047 - 1048 - 1049 - 1050 - 1051 - 1052 - 1053 - 1054 - 1055 - 1056 - 1057 - 1058 - 1059 - 1060 - 1061 - 1062 - 1063 - 1064 - 1065 - 1066 - 1067 - 1068 - 1069  ...
[2] Ook al zegt de een of andere sekte: 'Kijk, ik heb geen beelden, dus moet mijn belijdenis de zuiverste zijn!', dan zeg Ik: Beeld of geen beeld maakt niets uit, maar alleen het leven volgens het Woord! Want als men een leer op zichzelf nog zo van alle ceremoniën zuivert om haar beter geschikt te maken om opgenomen te worden door het verstand, betekent dat met andere woorden niets anders dan dat men over een gegeven leer voortdurend redeneert maar er nooit naar leeft. Het is te vergelijken met iemand die een huis koopt en het voortdurend van binnen en van buiten schoonmaakt en poetst om het steeds beter geschikt te maken voor bewoning, maar met al dat werken komt er nooit iemand in wonen. Is dan niet de eerste de beste hut die voortdurend bewoond wordt, beter dan zo'n huis?
Hoofdstuk 73: Over het daadwerkelijk geloof - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[4] Ook op de maan leven evenals op de aarde mensen en talrijke andere wezens, alleen met dat onderscheid, dat geen maan aan de voortdurend naar de planeet toegekeerde zijde bewoond is, maar altijd aan de tegenovergestelde kant, omdat hij aan de kant waarmee hij naar de planeet is toegekeerd niet voorzien is van lucht, noch van water, van vuur of van alles wat maar voor het organische leven nodig is.
Hoofdstuk 74: De maan: Wezen en bestemming van de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[5] Je vraagt je af, waarom dat zo is. Het antwoord luidt: Omdat geen maan een beweging om zijn eigen as mag hebben - omdat de aantrekkingskracht van de aarde, of trouwens elke planeet die op enige afstand van zijn maan staat, nog te krachtig werkt. Zou de maan nu een rotatie om zijn eigen as hebben, - al zou die nog zo langzaam zijn - dan zou ten eerste door een dergelijke rotatie de aantrekkingskracht van die planeet in dezelfde verhouding versterkt worden als de rotatie van de maan zich verhoudt tot de rotatie van de aarde, d.w.z.: wanneer de maan in zijn rotatie de rotatie van de aarde in tijd zou benaderen, zodat hij zich ongeveer in dezelfde tijd om zijn as draaide als de planeet, dan zou door de daardoor toenemende aantrekkingskracht van de planeet zich weldra het ene deel na het andere van de maan losmaken en op de aarde neerstorten. De maan zou zeer weinig gediend zijn met een even langzame rotatie als de planeet heeft, vanwege de gelijkmatige verdeling van de lucht, het water en dus ook van het vuur, en alles zou dan net zo zijn als het nu is op de van de planeet afgewende kant van de maan. Want het water, de lucht en het vuur moeten op een hemellichaam, met een naar verhouding aangepaste snelheid, door de hoog oprijzende bergen mee rondgedraaid worden; anders zouden deze voor het organische leven zo noodzakelijke elementen zich ophopen op de afgewende kant van het centrale lichaam, vanwege de middelpuntvliedende kracht en hun eigen zich verplaatsende gewicht.
Hoofdstuk 74: De maan: Wezen en bestemming van de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[8] Als je dit een beetje verstandig bekijkt, zul je wel begrijpen waarom de maan geen rotatie heeft en daarom ook steeds dezelfde kant naar de aarde keert.
Hoofdstuk 74: De maan: Wezen en bestemming van de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[9] Om echter de maan en zijn bewoonbaarheid helemaal te begrijpen, moet men weten dat de maan eigenlijk alleen maar op de naar de aarde toegekeerde kant 'maan' is; aan de andere zijde is hij geen 'maan', maar een heel stevig stuk aarde. Wat dus 'maan' is, is niet vast, maar heel losjes, bijna als een enigszins vast zeeschuim; de vastere delen stijgen als bergen omhoog, maar de zachtere delen zijn nis- en trechtervormig in de richting van het centrum van het hemellichaam ingezonken. In enkele daarvan bevindt zich atmosferische lucht die nog niet heeft kunnen ontwijken en die, als je door sterke verrekijkers kijkt, er bijna als water uitziet. Alle hoogten, evenals de minder diepe trechters, hebben geen atmosferische lucht, maar alleen ether, zoals die zich in de vrije ruimten tussen zon en planeten bevindt. Deze kant van de maan wordt dan ook niet door organische wezens bewoond, maar haar bewoners zijn van geestelijke aard. Deze geestelijke bewoners waren tijdens hun aardse leven louter wereldgezinde mensen en worden nu ter verbetering daarheen verbannen, zodat ze zich op deze manier nog genoeg aan de wereld kunnen vergapen. En als ze na lange tijd merken, dat het aangapen van de wereld geen vruchten oplevert en als ze luisteren naar de daarheen gezonden leraren, dan worden degenen die zich wel willen beteren dadelijk op een hogere, gelukkiger trap van vrijheid gebracht; de minder volgzamen echter krijgen op de maanaarde weer een lichaam en moeten daar een heel armzalig en kommerlijk bestaan leiden. In de eerste plaats hebben ze daar met grote koude en duisternis te kampen, ten tweede met een ondraaglijke hitte; want de nacht duurt daar bijna veertien volle dagen en de dag duurt even lang. Tegen het eind van elke nacht wordt het daar zo koud als op aarde aan de noordpool en in de middag en tegen het eind van de dag wordt het zo warm, dat geen levend wezen het aan de oppervlakte kan uithouden.
Hoofdstuk 74: De maan: Wezen en bestemming van de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[11] Alleen die geesten, voor wie het niet nodig was om ter verbetering in een maanmens gelegd te worden, maar die als geesten al een vreselijke afschuw van de aarde kregen, worden daarvandaan naar de hogere regionen gevoerd en ze kunnen dan in het kinderrijk worden opgenomen, wat de hoogste trap van zaligheid voor hen is. Maar het is voor hen onmogelijk om hoger te komen; want hun beperkte hoedanigheden zouden niet in staat zijn een hogere toestand te verdragen, net zomin als een mens op aarde, zolang hij nog in zijn lichaam leeft, het in de fijnste ether zou kunnen uithouden.
Hoofdstuk 75: De mensen op de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[13] Hier is duidelijk uiteengezet, waarom zulke wezens tot geen hogere zaligheid in staat zijn dan kinderen die van hun aardse leven overgaan naar het geestelijke, want deze maanmensen zijn niets anders dan blindelings gehoorzame slaven en moeten dat ook zijn.
Hoofdstuk 75: De mensen op de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[7] Kijk, de muilaap moet zich steeds, vanwege zijn bestemming, in de atmosferische lucht bevinden en daardoor heeft hij zijn slurfachtige voet nodig; want tijdens de nacht of winter staat hij op zijn verlengde voet en reikt zo boven de oppervlakte van de sneeuw uit en lokt daar een soort nachtvogels, die wel lijken op kleine vleermuizen, naar zich toe en vangt ze daar of laat ze eigenlijk veel meer in zijn wijd opengesperde, weldadige warmte uitstralende muil naar binnen vliegen en verteert ze dan snel. Dat was dus één bestemming van die lange voet.
Hoofdstuk 76: De dieren op de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[9] Als deze geesten daarheen worden gebracht, dan wordt hun uit de zich in de ketels bevindende lucht een aan hen gelijk zijnd lichaam terug gegeven, waardoor ze zowel geestelijke als ook - al naar gelang van de behoefte tot verbetering - materiële dingen kunnen zien.
Hoofdstuk 77: De oppervlakte en de geesten van de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[5] Jullie kunnen al deze vragen op aarde zelf precies beantwoord zien en wel om die reden, dat tussen de mensen van de aarde en die op de maan in geestelijk opzicht geen wezenlijk verschil bestaat; want, zoals jullie toch al bekend is, zijn de maan bewoners niets anders dan mensen van deze aarde, die zich moeten beteren en ze brengen, zoals elke andere geest, hun werken met zich mee. Dat echter de werken van degenen die naar de maan zijn verhuisd nu juist niet van de beste soort zijn, is al wel duidelijk door het feit dat ze daarheen werden gebracht.
Hoofdstuk 78: Vier vragen met betrekking tot de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[4] Het tweede voordeel bestaat hierin, dat ze door het uitstoten van deze lucht een soort knallende geluiden voortbrengen, waarmee ze aan elkaar hun aanwezigheid in de onderaardse vertrekken kenbaar maken. Ook gebruiken ze deze lucht voor een duidelijker spraak naar buiten want die is wel erg magertjes; want het spreken door middel van hun longen is erg zwakjes en zacht en deze spraak wordt alleen maar gebruikt door de in de maanmens levende geest, die daar ter verbetering is ingebracht. De eigenlijke maanmensen hebben aanvankelijk een afschuw van deze taal. Als de geest echter langzamerhand beter wordt, dan raakt de ziel van de maanmens bevriend met de te verbeteren inwonende geest van een aarde mens. Als de ziel van de maanmens volkomen één wordt met de verbeterde geest, dan veroorzaakt deze toestand dan ook de meestal pijnloze dood van het maanmensenlichaam.
Hoofdstuk 75: De mensen op de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[2] Onder alle dieren is maar één tamme soort dat in aardse taal , maanschaap' heet; alle andere soorten zijn niet tam, dat wil zeggen dat ze niet dienstbaar zijn in de menselijke samenleving. Dit maanschaap is voor de maanbewoners dat, wat het rendier is voor de noordelijke volken. Het ziet er als volgt uit: het lichaam is helemaal rond, als een volle zak meel. Dit lichaam wordt op vier poten gedragen die niet langer zijn dan een handbreedte, en voorzien zijn van vier hoeven. Zijn kop is volkomen gelijk aan die van een aards schaap en zit op een hals van een el lengte en een vierde el dikte. Het heeft twee lange oren, die lijken op die van een ezel. Op zijn kop heeft het maar één hoorn, die voorzien is van naar alle kanten gerichte vingerlange, zeer scherpe uitsteeksels. Verder heeft het nog een staart, die op de staart van een leeuw lijkt, met aan het eind een flinke bos haar. Zijn kleur is wit en zijn hele lichaam is, zoals bij aardse schapen, met wol bedekt.
Hoofdstuk 76: De dieren op de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[3] Het is van groot nut voor de maanbewoners. Ten eerste voedt het hen met zijn overvloedige, goudkleurige melk. Ten tweede maakt de maanmens uit zijn rijkelijke wol al zijn kleren, die bestaan uit een soort hemd en mantel, die door beide geslachten gedragen worden. Ten derde maakt het met zijn hoorn de aarde los en de mensen gooien dan in de losgewoelde aarde de zaden van wortelvruchten, die dan in veertien dagen naar aardse tijd gerekend, tot volle rijpheid komen. Zo'n dier wordt vaak driehonderd maandagen oud. Als het sterft wordt het gestroopt en zijn vel wordt in de onderaardse kamers als bed gebruikt, maar het vlees wordt naar een insectenhoop gesleept; de insecten lijken veel op jullie mieren. Deze eten in korte tijd al het vlees van de beenderen af en als dit gebeurd is, komen de mensen weer, nemen de beenderen benevens de hoorn mee en maken daar hun werktuigen van. Dit is het nut van dit tamme dier.
Hoofdstuk 76: De dieren op de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[2] Wat de naar de aarde toegekeerde kant betreft, die is met een goed vergrotende kijker al heel duidelijk te zien en ook neemt men waar dat de oppervlakte niet gelijkmatig vlak is, meer zeer bergachtig. Het verschil met de aarde is, dat er ten eerste geen watervlakten te zien zijn en ten tweede dat de gebergten niet zoals op de aarde straalvormig of ketenvormig vanaf de hoogste punten naar beneden uitlopen, maar alleen ringen vertonen die grotere of kleine vlakten insluiten. Er zijn ook wel een paar bergruggen die op de aardse lijken, zowel wat betreft de straal - als ketenvorm, maar deze zijn veel zeldzamer en de straalvormig uitlopende zijn eigenlijk geen bergruggen, maar een ononderbroken rij van kleine ringvormige wallen, waarvan de doorsnede nauwelijks meer dan 50 meter bedraagt. Zulke kleine ringwallen lopen dan met vele duizenden aan elkaar geregen in een rechte lijn door, en wel vanaf een of andere grote ringwal naar een andere toe - een grotere, een even grote of dikwijls ook een kleinere - en ze vormen op deze manier zoiets als straten tussen al de ringwallen. Als men een sterkere kijker neemt, dan zal men deze uitlopers ontdekken als licht glanzende stralen en zien hoe ze zich vanuit een nog helderder en ook hoger gelegen punt naar alle richtingen uitstrekken. Haar celvormige aaneenrijging heeft veel astronomen op een onjuiste gedachte gebracht; ze beweren daar vegetatie te hebben ontdekt, terwijl die toch op de hele naar de aarde toegekeerde kant niet te ontdekken is en ook onmogelijk ooit te ontdekken zal zijn, omdat die daar niet is. Dat zelfde is ook het geval met de nog zeldzamer voorkomende kettingvormige bergketens, omdat deze of zelf uit louter dergelijke ringwallen bestaan en als plompe suikerhoeden aan elkaar geregen op hun top kleine ringvormige verdiepingen hebben; of het kan zijn dat zulke aaneengeregen rotsachtige dammen een grotere vlakte omringen, die soms meer dan 50 mijl groot is en die zelf weer uit niets dan grotere en kleinere ringwallen bestaat, waarin zelfs nog stompe kegels met kleine, ringvormige verdiepingen voorkomen; ja, zelfs de kleine walletjes en hellingen van de kegels zijn vaak nog van zulke ringwalletjes voorzien.
Hoofdstuk 77: De oppervlakte en de geesten van de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[6] Willen jullie iets weten over de verering die de bewoners van beide zijden van de maan Mij toedragen?, kijk dan eens naar het wereldse volk van deze aarde en je zult een getrouwe afspiegeling zien van hoe de maanbewoners Mij vereren.
Hoofdstuk 78: Vier vragen met betrekking tot de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
...  1044 - 1045 - 1046 - 1047 - 1048 - 1049 - 1050 - 1051 - 1052 - 1053 - 1054 - 1055 - 1056 - 1057 - 1058 - 1059 - 1060 - 1061 - 1062 - 1063 - 1064 - 1065 - 1066 - 1067 - 1068 - 1069  ...