Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

4159 resultaten - Pagina 109 van 278

...  97 - 98 - 99 - 100 - 101 - 102 - 103 - 104 - 105 - 106 - 107 - 108 - 109 - 110 - 111 - 112 - 113 - 114 - 115 - 116 - 117 - 118 - 119 - 120 - 121 - 122  ...
[7] Daarop zei Agricola: 'Ja, het is werkelijk een gouden les, die ook wij Romeinen ons ten nutte zullen maken, en ik al heel in het bijzonder; want ten eerste heb ik zelfkinderen, en ten tweede zullen de jonge mensen die ik van hier mee naar Rome neem, zo opgevoed worden als hun talenten mij dat zullen aangeven. Natuurlijk moet er bij allen een zekere zelfde basisvorming voorafgaan, zoals: lezen van de Schriften, schrijven en rekenen, en ook het leren van de talen die in het hele Romeinse rijk door de mensen gesproken worden; want zonder deze noodzakelijke kennis is er van een mens met veel te maken. Vervolgens moet ieder mens overeenkomstig zijn grootste talent gevormd worden. - Heer, is dat juist?'
Hoofdstuk 126: De juiste opvoeding van kinderen, afgestemd op hun verschillende aanleg. Het belang van innerlijke vorming voor het wekken van de geest. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[11] Toen Nikodemus de nieuwsgierige burgers van Emmaüs op die manier verjaagd had, kwam hij terug en zei: 'Nu kunnen we ons hier wel vrijer bewegen; want deze nieuwsgierigen blijven nu de hele dag weg, en niemand zal zich, zelfs niet op een afstand, meer laten zien. Of ik echter helemaal juist gehandeld heb, door hen meer door een slimme list dan door de zuivere waarheid voor de hele dag verwijderd te hebben, wel, dat is natuurlijk een heel andere vraag! Maar ik denk bij mijzelf: als je door een middel, dat beslist niet slecht is, iets goeds kunt bereiken, dan moetje het zonder bezwaar maar aanwenden; want hoe vaak moeten verstandige en wijze ouders hun eigen kinderen niet door allerlei listen en smoesjes leiding geven, willen zij ware mensen van hen maken! Met de volkomen zuivere, naakte waarheid zou men met de kinderen niet ver komen!'
Hoofdstuk 137: De nieuwsgierige burgers van Emmaüs - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[8] Laat ons nu, grote, eeuwige God, Heer en Schepper, ons enige tijd verlustigen in het aanschouwen van Uw aangezicht! Want luister jullie schepselen, jullie mensen, allemaal: eeuwigheden na eeuwigheden zijn er verlopen, en ontelbare schepselen zijn er uit Hem ontstaan, die Hij als Zijn gedachten bezag, en die weer in Hem terugkeerden. Maar nooit zag het oog van een schepsel zijn oneindige, eeuwige Schepper, en nu het Hem volgens Zijn eeuwige raadsbesluit behaagde, Zichzelf in Zijn hele eeuwige wezen voor Zijn schepselen zichtbaar en tastbaar te maken, is Hij, de Eeuwige, "Oneindige, zonder aan macht en grootte in te boeten, als zichtbare God in de gedaante van een mens bij jullie, en jullie zien Hem en spreken met Hem -en begrijpen en bevatten toch niet Wie jullie in je midden hebben! 0, bedenk wat ik jullie nu gezegd heb en zeg dan allen: O Heer, ik ben uit mijzelf eeuwig onwaardig met U onder één dak te zijn; maar spreek slechts één woord tot mij, dan ontvangt mijn ziel uit Uw woord het eeuwige leven!'
Hoofdstuk 138: De aankomst van de zeven Opper-Egyptenaren De van diep inzicht getuigende woorden van de Egyptenaar tot de Heer. Over de juiste voeding - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[3] Daaruit hebben wij nu ook beiden de conclusie getrokken dat U, ondanks Uw nu geheel menselijke vorm en gedaante, in Uw innerlijke geest onweerlegbaar van eeuwigheid de ware God en Schepper moet zijn van alle wezens. Want als U niet Zelf in Uw geest van eeuwigheid, dus volledig zonder begin, bestaan zou hebben, dan zou er een ander geweest moeten zijn waaruit U dan Zelf voortgekomen was, en dan zouden er een oereeuwige -en een in de tijd ontstane God zijn, wat ons echter niet mogelijk lijkt, omdat het oerbestaan van de ware God ook alleen de voorwaarde voor een oer en alkracht en -macht is, die in U onloochenbaar aanwezig is, hetgeen wij reeds uit betrouwbare bron over U te weten zijn gekomen. En omdat het zo met deze wonderlijke zaak staat en ook deze volmaakte mensen haar meteen ook met alle scherpte van hun geest onderkend hebben, zijn wij beiden dan ook snel naar U toegekomen, om U als de eeuwige Heer, God, Schepper en Vader van de zonnen en geestenwereld te begroeten en een oprechte ware belijdenis voor U en alle aanwezigen af te leggen, dat wij volkomen geloven wat wij nu openlijk over U gezegd hebben. Heer vergeef ons, als wij nu misschien toch een of andere fout begaan mochten hebben!'
Hoofdstuk 139: De beide Romeinen herkennen de Heer De Heer waarschuwt Hem niet voortijdig kenbaar te maken - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[5] Maar zoals reeds gezegd, juist nu in deze tijd is dit allemaal niet zo gemakkelijk als men zou denken. Het zal iedereen een bepaalde en onvermijdelijke inspanning kosten! Maar wie moedig strijdt, zal ook zeker zijn van de overwinning en het loon van de overwinnaar zal echt niet achterwege blijven; wie zich echter als een moedeloze lafaard zal laten kennen, zal ook het loon van een lafaard ontvangen. Dan zal daar ook gelden: Als je gestreden had, zou je ook overwonnen hebben; omdat je de strijd echter schuwde, kun je ook geen aanspraak maken op het loon van een overwinnaar en moet je het aan jezelf wijten, dat je als een lafaard zonder loon het levensveld moet verlaten.
Hoofdstuk 140: De bestemming van de mens Het doel van de menswording van de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[3] Als je God vanuit dat gezichtspunt beschouwt, vergis je je heel erg; want God is de Schepper van alle dingen en wezens, en geen ongekend trotse keizer die op een gouden troon zittend al zijn onderdanen alleen maar ziet als weerzinwekkende, verachtelijke wormen en ieder met de dood bedreigt die het zou wagen zich zonder vooraf gevraagde en ontvangen toestemming de troon van de keizer te naderen.
Hoofdstuk 141: Gods welwillende liefde voor de mensen. De plaats van de mens ten opzichte van God. De ware deemoed Het ware aanbidden van God. Vergeving van zonden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[4] Maar wanneer vast staat dat alle wezens werken van God zijn, dan zijn zij ook werken van Zijn liefde die hun bestaan is, en werken van de hoogste, goddelijke wijsheid, die hun de overeenkomstige vorm geeft en hen ook in stand houdt. Als er echter zonder Gods liefde en wijsheid nooit enig schepsel zou bestaan, waarom vind je het dan zo wonderlijk dat God jullie mensen zo buitengewoon liefheeft?
Hoofdstuk 141: Gods welwillende liefde voor de mensen. De plaats van de mens ten opzichte van God. De ware deemoed Het ware aanbidden van God. Vergeving van zonden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[14] Ik zei: 'Mozes heeft wel gezegd: 'De sabbat is een dag des Heren, dan zult gij geen zwaar knechtenwerk doen en met een zuiver hart tot God uw Heer bidden!' Maar Ik zeg nu, dat van nu af aan beslist elke dag een dag des Heren is, waarop de ware mens volgens Mijn leer het goede moet doen! Wie echter volgens Mijn leer het goede doet, viert het ware sabbatfeest en bidt waarachtig zonder onderbreking tot God, en Ik zal Mijn welgevallen aan hem hebben.
Hoofdstuk 141: Gods welwillende liefde voor de mensen. De plaats van de mens ten opzichte van God. De ware deemoed Het ware aanbidden van God. Vergeving van zonden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[17] De Farizeeër zei: 'Wij zouden hem direct aan het gerecht overleveren, streng laten onderzoeken en tegen hem getuigen, en hem bewijzen aan welke misdaad tegen ons hij zich heeft schuldig gemaakt. Als hij zich te ernstig tegen ons en tegen de tempel misdragen heeft en hij de wet heeft overtreden, - waarvan wij merendeels al volkomen overtuigd zijn -, dan moet hij volgens de wet zonder meer ter dood veroordeeld worden.'
Hoofdstuk 144: Farizeeën bezoeken Nicodémus - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] De man uit Opper-Egypte zei: 'Kijk, ik ben nog in de hoogste mate een volmaakt natuurmens en bezit nog die gaven die God ons gaf, waardoor de mens als het sluitstuk en volmaaktste deel van de hele schepping de eigenlijke heer wordt van de hele natuur, van haar geesten en elementen, en ik ben tot veel in staat. Ik ken alles wat menselijk, dierlijk, plantaardig en mineraal is op de hele aarde, van het ontstaan ervan tot aan de toekomstige totale vernietiging, en ik ken zelfs al jullie morele, godsdienstige en staatkundige omstandigheden en ik versta ook alle talen, zelfs die van de dieren, zonder dat ik die ooit uit enig geschrift geleerd heb; want dat alles leerde mij mijn geest die mij door God gegeven werd, reeds in mijn negentiende jaar.
Hoofdstuk 145: De man uit Opper-Egypte onthult de gedachten van de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] Rafaël zei: 'Nu goed dan, dat zal ik dan ook zo doen! Omdat jullie nu hebben aangenomen dat ik ook de bouwer en opsteller van die zuil in het veld daar langs de weg naar Jeruzalem ben, zeg ik jullie nu ook dat dat zo is. Daardoor is dan ook aangetoond, dat als dit de feiten zijn, de innerlijke geest in de mens ook heer is van alle natuurkrachten, die in alle elementen heersen, en dat ook moet zijn, omdat deze zonder de geest die uit God is en overal werkt, helemaal niet zouden bestaan; en als hij dat onloochenbaar is, moet hem ook alles volgens de eeuwige normen van de goddelijke orde mogelijk zijn.
Hoofdstuk 150: Het innerlijke wezen val1 de mens - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[13] Een Farizeeër zei: 'O ja, dat wel, - maar natuurlijk zonder de allergeringste uitwerking! ,
Hoofdstuk 150: Het innerlijke wezen val1 de mens - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[17] Als de mens het zover gebracht heeft, dan is de gedachte waarmee hij zich zelfs naar het verst verwijderde oord verplaatst heeft, geen lege gedachte zonder uitwerking, maar zij verplaatst het hele wezen van zo'n volmaakt mens, die alles tot stand kan brengen, geestelijk naar die plaats. Die ziet, hoort en verneemt alles, omdat zij met de eindeloze wilsgeest alles doordringt en beheerst, zonder daardoor ook maar een ogenblik haar individuele zelfstandigheid te verliezen. Omdat zij echter alles doordringt en beheerst, kan zij ook als gedachte, die met de ware geest van God vervuld is, alles binnen één ogenblik tot stand brengen wat de volmaakte mens wil.
Hoofdstuk 150: Het innerlijke wezen val1 de mens - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[18] Maar zolang de mens deze zaligste en enig ware levenstoestand niet bereikt heeft, kan hij zijn gedachten en ideeën slechts door zijn ledematen op de een of ander wijze onvolmaakt verwezenlijken, en dat alleen maar volgens de wetten van de natuur, die zich in het gericht bevindt. De gedachte op zich is echter niets anders dan jouw spiegelbeeld -zonder wezen, zonder kracht en zonder enige macht. Maar het zegt je toch datje je daarmee ogenblikkelijk zelfs in de meest ver weg gelegen plaats kunt bevinden, ook al is het dan, zoals reeds uitgelegd, zonder enige uitwerking.
Hoofdstuk 150: Het innerlijke wezen val1 de mens - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[20] Ik heb dit teken echter niet verricht om jullie vrees voor ons aan te jagen of jullie te dwingen tot het aannemen van een nieuwe leer, die eigenlijk wel de oudste leer op aarde is, maar ik heb de tekenen alleen maar gedaan o m jullie de juiste weg te wijzen tot het verkrijgen van de ware en volmaakte levenskracht uit God, zonder welke de mens in zijn ziel als bijna volkomen dood te beschouwen is, totdat hij op de wijze die ik je verteld heb, volledig één is geworden met de wil van God.'
Hoofdstuk 150: Het innerlijke wezen val1 de mens - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
...  97 - 98 - 99 - 100 - 101 - 102 - 103 - 104 - 105 - 106 - 107 - 108 - 109 - 110 - 111 - 112 - 113 - 114 - 115 - 116 - 117 - 118 - 119 - 120 - 121 - 122  ...