Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16308 resultaten - Pagina 1081 van 1088

...  1063 - 1064 - 1065 - 1066 - 1067 - 1068 - 1069 - 1070 - 1071 - 1072 - 1073 - 1074 - 1075 - 1076 - 1077 - 1078 - 1079 - 1080 - 1081 - 1082 - 1083 - 1084 - 1085 - 1086 - 1087 - 1088
[26] En op deze wijze zijn Hemel en aarde de Zijne, en alle duivelen, benevens alle goddeloze zijn Zijne gevangenen, voor eeuwig, en zij moeten, in de Salniter, die zij ontstoken hebben, eeuwige pijn lijden en eeuwige smaad en schande. Want het volschone aangezicht Gods met alle heilige Engelen zal boven hen, onder hen en dan rondom hen vol van schoonheid, heerlijkheid en klaarheid lichten, en alle heilige Engelen met alle heilige mensen zullen over hen triomferen voor eeuwig, en vol van grote vreugde, lieflijkheid en gelukzaligheid van Gods Heiligheid zingen: van Zijne koninklijke heerschappij, van de lieflijke vrucht van het Hemelse gewas en dat zal, naar de wijze van de zeven Oergeesten Gods, veelstemmig weerklinken. Daar naast zullen de duivelen met alle goddelozen in een hel geworpen worden; aldaar zal een helse walm opstijgen en er zal kwelling zijn en het helse vuur en de helse koude en bitterheid zullen, naar de aard der aangestoken Gods geesten, voor eeuwig in hunne lichamen branden en in al hun heerscharen. Maar daar is voor hen geen hulp, hun smart wordt nog groter, hoe meer zij het be­treuren, hoe meer de helse grimmigheid ontstoken wordt; zij moeten in de hel vertoeven; zij zijn als doodsbeenderen; als de schapen, verzengd door het vuur; de afschuw knaagt aan hen, zij durven hunne ogen niet opheffen vanwege de schande, want zij zien in hun nabijheid niets dan een strengen rechter en boven hen en rondom hen zien zij de eeuwige vreugde. Niet, dat zij het begrijpen of zien, maar zij voelen het als zodanig. Daar is een ach en wee, een knersen en wenen en er is geen uitredding, het is hen, alsof de donder immer weerklinkt en het bliksemt, want alzo gedragen zich de geesten Gods, als ze aangestoken worden. De eerste hardheid veroorzaakt de harde, ruwe, koude en zure eigen­schap; de zoetheid is verdroogt; ze is als een gloeiende kool wanneer er geen vocht meer in het hout is; het verdroogt en er is geen lafenis; de bitterheid is als een helse pestilentie en is bitterder dan gal, het vuur brandt als zwavel; de liefde is vijandschap; de toon is slechts een hard kloppen als een holle klank, alsof er een donderslag weerklonk, het ge­bied van de zevende geest is als een huis der treurnis. Hunne spijze is gruwel en deze groeit op uit de boosheid van alle hoedanigheden. Ach en wee, zonder einde, eeuwigheid, daar bestaat geen tijd, een andere koning zit op de troon; deze houdt een eeuwig gericht; zij zijn een voetbank voor zijne voeten. Ach, schoonheid en wellust dezer wereld, o rijkdom en trotse pracht, o macht en geweld, uw boze en grote pracht, wel al uw wellust tezamen is als een brandstapel door het helse vuur verbrand. Eet en drink, verberg u onder een schone schijn, heers gij schone Godin, die tot hoer geworden zijt; uw schande en smaad duurt eeuwig.
Hoofdstuk 10: Over de zesde oergeest in de goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[8] Het Licht echter is een andere persoonlijkheid, want het wordt uit de zeven geesten eeuwigdurend geboren en deze stijgen voortdurend op in het Licht en hunne krachten gaan vol lichtglans uit naar de zevende natuurgeest en vormen en scheppen alles in de zevende geest. Deze uitgang vol licht is de H. Geest. De bliksem of het hart, dat in de krachten geboren wordt, blijft in het midden van hen en is de Zoon; en de glans in alle krachten gaat uit van den Vader en den Zoon en schept en vormt in de zevende natuurgeest alles naar de kracht en de werking der zeven geesten; naar hun aard en onderscheidingen. En dit is de waarachtige Heilige Geest, dien wij, Christenen als derde persoon in de Goddelijkheid eren en aanbidden.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[10] De natuurwetten zijn een goddelijke ordening; wie daaruit leeft behoeft geen andere wetten, want hij vervult Gods wil. Want uw ongeloof doet niet ter zake, dit heft Gods Waarheid niet op; het geloof echter versterkt de geest der hope en betuigt, dat wij Gods kinderen zijn; het geloof wordt in de bliksem, in het licht geboren en worstelt met God zo lang, tot het overwint en de zege behaalt. Gij richt ons en u zelf, wanneer ge de geest van ijverzucht tot toorn opblaast; deze blust uw licht uit. Ge zijt toch aan een zoete boom gegroeid en ge bedwingt de boze invloeden en leeft heilig en goed naar de wet der natuur, die u zeker aantoont, hetgeen goed is. Zijt ge echter niet uit een boze twijg gegroeid, ik bedoel uit zeer goddeloos zaad, daar er vaak distels groeien, hoewel er toch hulp zou zijn, wanneer de wil zou worden gebroken; maar aan een goede boom verdorren ook nog dikwijls de takken, en zijt ge blind, wie zal u scheiden van de liefde Gods, waarin ge geboren zijt, en waarin ge leeft, zo ge daarin tot aan 't einde volhardt? Wie zal u van God scheiden, in Wie ge hier geleefd hebt? Wat ge in de akker gezaaid hebt, dat zal opkomen; of het tarwe, koren, gerst of doornen zijn; wat voor uiteindelijk vuur niet geschikt is, dat zal ook niet branden.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[19] Alzo is liet ook met de mensen; er zijn velerlei gaven en bekwaamheden; de ene mens verstaat de dingen Gods beter dan de andere; dewijl zij echter den levenden Geest in zich hebben, zo zijn zij niet verwerpelijk; wanneer echter de geest verdort, zo deugt hij tot niets dan om in het vuur geworpen te worden. Behoren echter de Turken tot de wrange en de heidenen tot de bittere kwaliteit, wat gaat het u aan? Wanneer het Licht in de wrange en de bittere eigenschap schijnen gaat, zo straalt het óók. Gij echter zijt in de warmte geboren, alwaar het licht opstijgt in het zoete bronwater. Ziet toe, dat de hitte u niet verbrandt; ge moogt het wel blussen. Gij nu spreekt aldus: Is het dan goed, dat de heidenen, Joden en Turken volharden in hunne blindheid? Neen, maar dit zeg ik echter: hoe kan hij zien, die geen ogen heeft, om te zien. Wat weet de arme leek ervan, wat de priesters in hun dronkenheid rumoeren? Hij gaat daarheen in zijn eenvoud en het is hem angstig te moede. Ge spreekt aldus: Heeft God dan de Turken, joden en heidenen blind ge­maakt? Neen, maar voor God voor hen het Licht ontstak, zo leefden zij voor hun hartenlust en wilden zich niet door den Geest laten leiden, waardoor het licht werd uitgeblust. Het Licht is echter daarom niet geheel geblust, en het kan in een mens wederom geboren worden, dewijl de mens uit God is en in Hem leeft, hetzij in liefde of in toorn. Zo nu de mens verlangt, zo zal hij daardoor nog niet zwanger worden; zo hij echter zwanger is, zo kan hij ook baren. Dewijl voor hem echter het uitwendige Licht schijnt, zo kent hij zijnen Zoon niet, dien hij heeft doen geboren worden; wanneer echter het Licht ten jongste dage zal opgaan, zo zal hij hem zien.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[23] Hiervan wil de sophist niets weten, want hij wordt niet uit God, maar uit vlees en bloed geboren. Hij wil niet in gaan; de duivel houdt hem vast; God verblindt niemand. Slaat hij mij zoo moet ik terug wijken, maar de Goddelijke kracht helpt mij wederom overeind; dan bekomt de satan zijn straf en verliest de slag. Wanneer hij overwonnen is, zoo gaat de Hemelpoort van mijn geest open; dan ziet de geest het goddelijk en Hemelse Wezen; niet buiten het lichaam, maar in de oerbron van het hart opent zich als 't ware een deur, waardoor uitzicht is op datgene, wat de geest, door middel van de hersenen, als stoffelijk zintuig, ziet van de hogere dingen. Want de mens is uit alle krachten Gods gemaakt, uit alle zeven geesten Gods, evenals ook de Engelen; dewijl hij nu echter verdorven is, zo oefent de Goddelijke geboorte niet altijd zijn invloed op hem uit, en evenmin op de anderen. En al zou dat wèl zo zijn, zo schijnt het hoge Licht nog niet in allen, en al schijnt het, zo begrijpt de verdorven menselijke natuur het nog niet. Want de H. Geest laat zich niet door het zondige vlees binden, maar vertoont zich als een bliksem­straal, evenals het vuur uit een steen, wanneer men daarop slaat. Wan­neer echter deze bliksemstraal in het hart gevangen wordt, zo gaat hij door de zeven geesten naar de hersenen; als het morgenrood stijgt hij daarin op; dit is ook het doel. In dit Licht ziet de ene geest de andere, ruikt de een de andere, proeft de een de andere en hoort de een de ander en elk van hen is, alsof de gehele goddelijkheid zich in hem open­baarde.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[1] Ge zult vragen: Wat is eigenlik een Engel? Ziet, toen God de Engelen schiep, zo schiep hij ze uit de zevende oergeest, welke de natuur is, of de heilige Hemel. Het woord “schiep” moet ge verstaan, alsof men zou zeggen: te zamen trekken of samendrijven, zoals de aarde tezamen gedreven is. Toen God, de Godheid zich bewoog, zo trok de wrange kwaliteit de Salniter der natuur tezamen en deed deze verdrogen; zo ontstonden de Engelen. Zoals nu een bepaalde kwaliteit was in Zijn beweging, zo werd ook de Engel. Er zijn zeven Goddelijke Geesten; deze hebben alle zeven hun beweging, en het Licht, dat in hen is, heeft ook zijn beweging; en de Geest, die van de zeven Geesten Gods uitgaat, is ook in beweging. Nu wilde de Schepper, naar het voorbeeld van Zijne Drievuldigheid, ook drie legerscharen scheppen, niet ver van elkander verwijderd, maar de een verbonden met de ander als een cirkel. Merk nu op: Zoals nu de Geesten waren in hun werk en tot ontwikkeling komen, alzo werden ook de schepselen; in het midden van elk heirleger werd het hart van elk heirleger geformeerd en als het ware belichaamd; daaruit ontstond een vorst der Engelen of Grootvorst. Zoals de Zoon van God temidden van de zeven geesten Gods geboren wordt, en Hij het Hart en het Leven is van de zeven Geesten Gods, alzo werd ook een koning der Engelen in het midden van Zijn gebied, uit de natuur of uit de Hemel geschapen en dat wel uit de kracht der zeven Oergeesten; deze nu is het Hart van een heirleger en heeft de hoedanig­heid, macht en sterkte van dat bepaalde heirleger en is temidden van hen de allerschoonste.
Hoofdstuk 12: Over de geboorte der Heilige Engelen. Over de heerschappij en ordening der Engelen en over het Hemelse vreugdeleven. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[24] Hierin ziet de geest tot in de diepte der Godheid; want in God is nabij en ver één en dezelfde God, over Wie ik in dit boek schrijf en is zowel in Zijne Drievoudigheid in het lichaam der heilige zielen als in de Hemel. Van Hem ontvang ik mijn inzicht en van niets of niemand anders; ik wil ook niets anders weten als God alleen; deze zelfde God en Hij is ook de zekerheid mijns geestes, zodat ik bestendig ben in het geloof en op Hem vertrouwe. En of een Engel uit de Hemel het mij ook zoude zeggen, zo zou ik het toch niet kunnen geloven, veel minder het begrijpen; ik zou steeds twijfelen, of het zo zou zijn, maar de zon gaat in mijn geest op; daarom ben ik er zeker van en ik zie de oorsprong en de geboorte der heilige Engelen en van alle dingen, in de Hemel en op deze aarde. Want de heilige Ziel is als één geest met God; of zij al een schepsel is, zo is zij toch aan de Engelen gelijk; zo ziet ook de ziel des mensen véél dieper dan de Engelen; de Engelen zien slechts tot in de Hemelse pracht en praal; de ziel ziet in de Hemel en in de hel, want zij leeft tussen beide in. Daarom moet zij zich wel laten verdrukken en alle dagen en uren met de duivel worstelen, dat wil zeggen met de helse eigenschappen, en zij leeft in deze wereld in groot gevaar; daarom heet dit leven met recht een jammerdal vol van angst, en vol van worstelen en strijden. Maar het koude en halfdode lichaam verstaat deze strijd der zielen niet altijd; het weet niet, wat hem wedervaart, maar het is zwaar­moedig en angstig, en gaat van de ene plaats naar de andere; zoekt ont­houding of rust. En wanneer het dit vindt, zo vindt het nog niets, want twijfel en ongeloof doen zich voelen; het is dikwijls als ware het geheel van God verstoten; het verstaat niet de kamp des geestes; hoe de geest nu eens overwint, dan weer de nederlaag lijdt, en welk een heftige strijd er gestreden moet worden met de helse en met de Hemelse eigenschappen; welk een vuur de duivelen aanblazen en de heilige Engelen wederom blussen, geef ik aan iedere heilige ziel te bedenken. Ge moet weten, dat ik hier geen geschiedenis schrijf, die mij door anderen verteld is gewor­den. Ik moet voortdurend strijd voeren; menigmaal is het mij moeilijk gemaakt, evenals aan alle mensen. Maar om des strijds wille, de strijd, die hevig is en om de wille van de ijver, die wij aan de dag leggen, gewerd mij deze openbaring. Het is mij een dringende behoefte, dit alles op papier te stellen. Wat echter hierna volgen zal, weet ik nog niet geheel en al, alleen weet ik, dat mij ettelijke toekomstige geheimenissen getoond werden. Want wanneer het licht opgaat, zo doorlicht het alles, maar de mens kan niet alles goed verstaan, want het is hem, alsof te midden van een onweer, de bliksem te voorschijn schiet en dan plotseling weer verdwijnt. Alzo gaat het ook in 's mensen ziel, wanneer zij voort­gaat te strijden, zo ziet zij de Godheid als in een bliksemstraal, maar de zonde overschaduwt alles weer, want de oude Adam behoort tot de aarde, en niet met zijn tegenwoordige lichaam, tot de goddelijkheid. Ik schrijf dit niet tot eigen lof en eer, maar opdat de lezer wete, waarin mijn kennis bestaat; opdat hij mij niet aanziet voor iemand, die ik niet ben. Want hetgeen ik ben, dat zijn al degenen, die in de kracht van Jezus Christus, onze Koning jagen naar de troon der eeuwige vreugde en leven in de hope der Volmaking, welke aanvangt op, in de dag der Opstanding, die nu aanstaande is. Ziet daarom toe, dat ge niet slapend bevonden wordt in uwe zonden; waarlijk de wijzen zullen het bemerken, maar de goddelozen blijven in hunne zonden. Zij zeggen: wanneer is de dwaas aan het einde zijner dromen? Zij zijn ontslapen in hunne vleselijke lusten. Ziet gij toe, welke droom gij droomt. Ik wilde ook wel rusten in alle zachtmoedigheid, maar ik moet dit verrichten en God, die de wereld gemaakt heeft, is mij veel te sterk; ik ken Zijner Handen werk; dat Hij mij plaatse waar Hij slechts wil. En of ik ook al in de wereld en in des duivels getier zijn moet, zo is toch mijn hoop op God gericht en op het toekomstige leven, en wel wil ik het wagen en Zijne Geest niet wederstreven. Amen.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[2] Zoals de Zoon van God is het Hart en het Leven en de sterkte van alle zeven Goddelijke Geesten, alzo is ook een Engelenkoning in zijn gebied. Zoals nu in de Goddelijke kracht zeven belangrijke kwaliteiten zijn, waar­uit het Hart van God geboren wordt, alzo zijn ook ettelijke machtige Engelenvorsten, naar het voorbeeld van iedere hoofdeigenschap, in elk heirleger geformeerd. (Hun aantal weet ik niet.) Naast de koning zijn zij aanvoerders der andere Engelen. Hier zij opgemerkt, dat de Engelen niet alle van één maaksel zijn, ook zijn zij in kracht en macht niet alle aan elkaar gelijk; wel heeft iedere Engel de kracht van alle zeven oer­bronnen in zich, maar in elk van hen is een bepaalde eigenschap de meest opvallende en hij glorieert ook in die eigenschap. Want, zoals op die bepaalde plaats de Salniter ten tijde der Schepping geweest is, alzo is ook de Engel geschapen; zoals van de weidebloemen elk hare kleur van haar overheersende eigenschap ontvangt en ook haar naam daaraan ontleent, alzo is het ook gesteld neet de heilige Engelen. Enkele van hen zijn gevormd uit de wrange hoedanigheid; zij zijn lichtbruinachtig en zijn het koudst. Wanneer nu het Licht van den Zoon van God hen beschijnt, zo zijn zij als een bruine lichtstraal geheel helder. Enkelen zijn genoemd naar de hoedanigheid van het water en deze zijn licht als de Hemel en wanneer het licht hen beschijnt, zo zijn zij als een kristallen zee. Enkelen zijn gevormd naar de bittere eigenschap; deze zijn als een kostelijke groene steen, die er uitziet als een bliksemstraal en wanneer het Licht hen beschijnt, zo weerkaatst het roodachtig groen, alsof er een karbonkel glansde, of, alsof het Leven daar zijn oorsprong had. Anderen zijn gevormd naar de hoedanigheid van de hitte; deze zijn de allerlichtste, geelachtig en roodachtig; en wanneer het Licht hen beschijnt, zo zien zij er uit als het Licht van den Zoon van God. Enkelen zijn hoofdzakelijk gevormd uit de hoedanigheid der Liefde; zij zijn zeer licht, wanneer het Licht hen beschijnt en zij zien er uit als het Hemelse Vreugdenrijk zelf. Zij zijn lichtblauw en hun verschijning is lieflijk. Anderen zijn gevormd uit de eigenschap van de toon, het geluid. Ook deze zijn lichtend. Wan­neer het Licht hen beschijnt, zo zien zij er uit, als een omhoog schietende bliksemstraal. Enkelen zijn gevormd als uit alle hoedanigheden der ge­hele natuur; zij zien er uit als de Hemel, die uit alle geesten tezamen geformeerd is.
Hoofdstuk 12: Over de geboorte der Heilige Engelen. Over de heerschappij en ordening der Engelen en over het Hemelse vreugdeleven. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[3] De Koning echter is het Hart van alle eigenschappen en heeft zijn ge­bied in het midden als een oerbron; evenals de zon zich te midden der planeten bevindt en zij een koning der sterren is en het hart der natuur in deze wereld, zo groot is ook Cherubijn of Koning der Engelen. En zoals de zes andere planeten naast de zon leiders zijn van de heir­scharen en doen hetgeen de zon verlangt, opdat deze in hen regeren en werken moge, zo doen alle Engelen des Konings wil en de Engelenvorsten beraadslagen tezamen met den Koning. Ge zult echter moeten weten, dat zij allen elkander gelijkelijk liefhebben; geen van hen misgunt één der anderen zijn schoonheid en gestalte, want zoals het gesteld is met de geesten van God, alzo is het met hèn gesteld. Ook hebben zij allen tegelijk de Goddelijke Vreugden en genieten allen tegelijk de Hemelse spijzen, waarin geen onderscheid is. Slechts in de kleuren en kracht is onderscheid, maar niet in de volmaaktheid ervan, want een ieder heeft de kracht van alle goddelijke geesten in zich; wanneer het Licht van den Zoon van God hen beschijnt, zo is de hoe­danigheid van iedere Engel te onderkennen aan de kleur. Ik heb over de gestalten en de kleuren slechts een weinig gesproken; er is echter veel meer over te zeggen, hetgeen ik, ter wille van de kort­heid niet wil doen. Want zoals de Godheid zich tot in het oneindige open­baart, zo zijn er ook een onbeperkt aantal gestalten en kleuren onder de Engelen; ik kan het slechts vergelijken met de bloei van de aarde in Mei, hoewel dit slechts een dood en aards voorbeeld is.
Hoofdstuk 12: Over de geboorte der Heilige Engelen. Over de heerschappij en ordening der Engelen en over het Hemelse vreugdeleven. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[6] Vraag: Waarom heeft God Engelenvorsten geschapen inplaats van Engelen, die allen gelijk zijn? Ziet, God is een God van orde; zoals het met Hem zelf is, met Zijn Heerschappij, met Zijne Geboorte en het Zijn werkingen, zo is het ook met Zijne Engelen. In Hem zijn in ’t bijzonder zeven kwaliteiten aanwezig, waardoor het gehele Goddelijke Wezen voortgestuwd wordt, en waardoor dit telkens opnieuw tot openbaring komt. Door die zeven hoedanigheden blijft de Godheid eeuwig en onveranderlijk. En zoals te midden der zeven Geesten Gods het Hart geboren wordt, waaraan de Goddelijke vreugde ontspringt, alzo is het -ook met de Engelen gesteld. De vorsten der Engelen zijn geschapen naar het voor­beeld van de Goddelijke Geesten; de Cherubijn als het hart van God; zoals nu het Goddelijk Wezen werkt, alzo werken ook de Engelen.
Hoofdstuk 12: Over de geboorte der Heilige Engelen. Over de heerschappij en ordening der Engelen en over het Hemelse vreugdeleven. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[7] Een bepaalde hoedanigheid openbaart zich in het Wezen Gods het sterkst op een bepaald ogenblik. Zo is het ook met de Engelenvorst. Waar God in Zijn werkingen worstelt en kampt, daar is ook een werking van deze Engelenkoning. Daar vangt hij aan met zijn legioenen en zingt, klinkt, danst en jubileert vol vreugde. Dat is een Hemelse muziek, want een ieder zingt daar naar de kwaliteit van zijn eigen stem en de koning is de aanvoerder van de reidans, zoals een zanger met zijne leerlingen en de koning verheugt zich en jubileert met zijne Engelen ter ere van den groten God en tot vermeerdering der Hemelse vreugden en dit is als een heilig spel; tot Godes ere en tot vreugde zijn zij geschapen. Wanneer de Hemelse muziek der Engelen weerklinkt, zo beginnen in de Hemelse heerlijkheid, in de goddelijke Salniter allerlei gewassen te groeien, allerlei kleuren en gestalten komen tot aanschijn, want de Godheid openbaart zich in oneindigheid van soort, kleur, vorm en vreugde. Waar de Zoon Gods zich afzonderlijk openbaart, als een triomf, daar rijst op de vreugdevolle muziek der drie koninklijke heirscharen van de gehele Engelenwereld. Welk een vreugde dit zijn zal, geef ik aan een ieder te bedenken, ik kan het met mijn verdorven natuur niet verstaan, nog veel minder beschrijven. Met dit gezang roep ik de lezer op tot dat leven, hij zal zelf te midden der reien verkeren; wat hij hier niet ver­staat, dat zal hij ginds aanschouwen.
Hoofdstuk 12: Over de geboorte der Heilige Engelen. Over de heerschappij en ordening der Engelen en over het Hemelse vreugdeleven. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[12] Nu heeft echter iedere Engel alle eigenschappen Gods in zich, maar één van deze eigenschappen is het sterkst in hem vertegenwoordigd; naar die eigenschap is hij genoemd en in deze eigenschap triomfeert hij. Zoals nu de eigenschappen in God elkander voortdurend voortbrengen, terwijl zij ook in elkander opstijgen en elkander liefhebben, en, zoals de bliksem in het zoete water in de hitte opgaat, waardoor het leven, de vreugde geboren worden, alzo is het ook in één Engel; zijne innerlijke geboorte is niet anders dan de uiterlijke geboorte in God. Zoals de Zoon Gods in de middelste oerbron in de hitte, in het zoete water geboren wordt uit alle zeven Geesten Gods, van wie zij hun leven en hun vreugde ontvangen, zo wordt ook de Zoon Gods in dezelfde gestalte in een Engel, in de middelste oerbron van het hart in de hitte in het zoete water geboren en hij verlicht wederom alle zeven Oergeesten van de Engel. En zoals de Heilige Geest van den Vader en den Zoon uitgaat en alles vormt en verbeeldt en alles lief heeft, alzo gaat ook de Heilige Geest die in de Engel is uit in zijne medebroeders en heeft hen lief en verheugt zich met hen.
Hoofdstuk 12: Over de geboorte der Heilige Engelen. Over de heerschappij en ordening der Engelen en over het Hemelse vreugdeleven. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[10] Wat spreken zij met elkander? Ziet, gij schone, trotse en hovaardige mens; de wereld zal u hier te eng worden en ge denkt, dat niemand aan u gelijk is; bedenk, of ge een Engelennatuur of een natuur des duivels hebt. Met wie zal ik nu de Engelen vergelijken? Ik wil hen vergelijken met kleine kinderen, die in Mei, wanneer de schone rozen bloeien, met elkander naar buiten gaan en de mooie bloemen afplukken en daaruit kransen vlechten. Zij dragen ze in hunne handen en verheugen zich er over en spreken met elkander over de velerlei soorten schone bloemen; zij nemen elkander bij de hand en wanneer zij thuis komen, zo tonen zij de bloemen aan hunne ouders en zijn blij; dan verheugen zich de ouders in hunne kinderen en met hunne kinderen. Alzo doen ook de heilige Engelen in de Hemel; zij nemen elkander bij de hand en wandelen in de schone Mei des Hemels en spreken van de lieflijke en schone gewassen in de Hemelse lusthof. Zij eten van de verrukkelijke vruchten Gods en gebruiken de schone bloemen des Hemels voor hun spel en maken zich schone kransen en verheugen zich in de schone Mei van God. Daar is niets dan een hartelijk liefhebben, een zachtmoedige liefde, een vriendelijk spreken onderling, een lieflijk samen zijn, daar elk vreugde in de ander heeft en de ander eert. Zij weten van geen boosheid, list of bedrog; de Goddelijke vruchten en de lieflijkheid Gods zijn voor hen allen; de een mag er evenzo zijn deel aan hebben als de andere; daar is geen wangunst, geen nijd, geen afkeer, neen, alle harten zijn in liefde met elkander verbonden. Daaraan nu heeft de Godheid Zijn hoogste welgevallen, evenals de ouders aan de kinderen, dat Zijne lieve kinderen in de Hemel zich vriendelijk gedragen. De Godheid zelf handelt evenzo; de ene oergeest vermeit zich in de anderen. Daarom kunnen de Engelen ook niets anders doen dan wat hun Vader doet, hetgeen ook onze koning Jezus Christus getuigde toen Hij bij ons op aarde woonde; zoals in het Evangelie staat: Voorwaar, voorwaar zeg ik u: de Zoon kan niets van zich zelven doen, tenzij Hij den Vader dat ziet doen, want zo wat Die doet, dat doet ook de Zoon desgelijks. Joh. 5, vers 9. En Mattheus 18:3 zegt: Voorwaar zeg ik u: Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkees, zo zult gij in het Koninkrijk der Hemelen geenszins ingaan. Daarmede bedoelt Hij, dat onze harten in liefde verbonden moeten zijn, zoals de heilige Engelen Gods en dat wij elkander met eerbied moeten bejegenen, evenals de Engelen Gods ook doen. Wij mogen elkander niet beliegen en bedriegen, elkander het brood uit de mond stoten uit grote gierigheid; ook zal de een niet over de ander heersen en hèm verachten, die niet listig is als de duivel. O neen, zo doen de Engelen in de Hemel niet; zij hebben elkander lief; geen denkt schoner te zijn dan de ander; elk heeft vreugde aan de ander en verheugt zich over des anderen schone gestalte en zijne lieflijkheid; hunne liefde jegens elkander bloeit op, zodat zij elkander bij de hand nemen en vreugdevol omhelzen. Evenals wanneer de bliksem des levens omhoog stijgt te midden van de goddelijke kracht, waaraan alle geesten Gods hun leven te danken hebben en waar­door zij zich zeer verheugen, terwijl er is een heilig en lieflijk omhelzen, voelen, proeven, horen, zien en ruiken, zo is het ook bij de Engelen. Wanneer de een de ander aanschouwt, hoort en voelt, zo gaat in zijn hart het licht op en de ene geest omvangt de anderen. Zo ge nu wilt weten, waar hun liefde, deemoed en vriendelijkheid haar oorsprong heeft, zo merk het volgende op:
Hoofdstuk 12: Over de geboorte der Heilige Engelen. Over de heerschappij en ordening der Engelen en over het Hemelse vreugdeleven. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[21] Nu zou iemand kunnen zeggen: Zo is dan een Engel geheel gebonden aan de plaats waar hij ontstaan is, zodat hij daar niet vandaan durft of kan gaan. Neen, zo min als de geesten Gods zich in hun opstijgen en tot bloei komen laten belemmeren, zo min als zij zich laten tegenhouden om met elkander te verkeren, evenmin zijn ook de Engelen aan hun plaats gebonden, zoals de geesten Gods voortdurend in elkander opgaan en liefdevol met elkander verkeren, terwijl toch iedere geest zijn eigen standplaats heeft en zijn eigen taak. Het geschiedt nimmer, dat b.v. de hitte verandert in koude of de koude in hitte; maar ieder behoudt zijn natuurlijke plaats en is in wisselwerking met alle anderen en daardoor ontstaat het Leven; evenzo verkeren ook de heilige Engelen in alle drie de koninkrijken met elkander en de een ontvangt van de ander, d.w.z.. de een ontvangt van de schone gestalte, van de deugd en van de vriendelijkheid van de ander en heeft daarvan de grootste vreugde en toch behoudt ieder zijn natuurlijke eigenschappen en de plaats, die hij van de aanvang af heeft gehad, blijft zijn eigendom. Het is er mee, als met iemand, die een boezemvriend of geliefd wezen uit een ander land thuis verwacht. Hij heeft voor die mens een hartelijk verlangen gehad en er is vreugde en een vriendelijk welkom en een gesprek vol liefde, wanneer de vriend daar is. De waard zet de gasten het allerbeste voor, hoewel dit slechts koud water is vergeleken bij het Hemelse onthaal. Alzo verkeren ook de heilige Engelen met elkander. Wanneer de heer van een koninkrijk der Engelen bij een andere heer komt, of de ene Engelen­koning bij de andere, dan is er niets dan louter liefde en blijdschap door de ontmoeting binnen te vinden. Een verrukkelijk wandelen in liefde, een lieflijk spreken en een eerbiedigen van elkander, vol ingetogenheid en deemoed; er is een liefdevol elkander omhelzen en leiden en de blijde reidans vangt aan. Het is er mee als met de kleine kinderen, wanneer zij in Mei naar buiten gaan en de bloemen plukken met elkander en vriendelijk met elkander spreken. Wanneer dit is geschied, zo dragen zij ze in hunne handen en dansen, om de tijd te verdrijven, een reidans. Zij zingen de vreugde hunner harten uit en verheugen zich.
Hoofdstuk 12: Over de geboorte der Heilige Engelen. Over de heerschappij en ordening der Engelen en over het Hemelse vreugdeleven. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[25] Ten vierde is het toch geheel en al een duivelse en gemene verhovaar­diging, dat de ene mens zich boven de andere zou verheffen en hem zou verachten, beliegen, bedriegen en haten. Dat hij woeker van hem zou nemen, hem 't zijne zou misgunnen en nijd jegens hem zou gevoelen. Het brandt thans in de wereld alsof er een hels vuur is ontstoken. O wereld, waar is uw deemoed? Waar is uw liefde? Waar is uwe vriendelijkheid? Wanneer thans de mond spreekt: God groet u, zo denkt het hart, ja wees daarvoor gewaarschuwd. O, gij schoon koninkrijk der Engelen, hoe waart ge getooid en hoe heeft de duivel een moordenaarshol van u gemaakt. Meent ge, dat ge thans in de heerlijkheid staat? Ja, midden in de hel staat ge. Werden uwe ogen slechts geopend, dan zoudt ge het zien. Of meent ge, dat de Geest dronken is en u niet ziet? O, hij ziet u zeer zeker; uw schande staat voor God, naakt en open. Ge zijt als een ontuchtige vrouw, dag en nacht en zegt nog: ik ben een kuise maagd. Ach, wat kunt ge u spiegelen aan de heilige Engelen. Riekt uwe liefde en uw deemoed niet naar de hel? Dit alles zal in het volgende hoofdstuk besproken worden.
Hoofdstuk 12: Over de geboorte der Heilige Engelen. Over de heerschappij en ordening der Engelen en over het Hemelse vreugdeleven. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
...  1063 - 1064 - 1065 - 1066 - 1067 - 1068 - 1069 - 1070 - 1071 - 1072 - 1073 - 1074 - 1075 - 1076 - 1077 - 1078 - 1079 - 1080 - 1081 - 1082 - 1083 - 1084 - 1085 - 1086 - 1087 - 1088