17481 resultaten - Pagina 1086 van 1166
... 1074 - 1075 - 1076 - 1077 - 1078 - 1079 - 1080 - 1081 - 1082 - 1083 - 1084 - 1085 - 1086 - 1087 - 1088 - 1089 - 1090 - 1091 - 1092 - 1093 - 1094 - 1095 - 1096 - 1097 - 1098 - 1099 ...
[5] (BISSCHOP MARTINUS:) 'O jij, mijn allerbeste vriend en nu ook mijn werkgever voor eeuwig, hoe onbeschrijflijk goed is het bij je te zijn! Neem voorlopig mijn diep gemeende dank aan en breng deze in jouw reine hart ook over aan God de Heer. Want mijn tong is voor eeuwig onwaardig om de Heer te danken, omdat ik voor Hem een veel te grote en grove zondaar ben!Hoofdstuk 17: In de hut van de loods - Het gezegende ontbijt en Martinus' dank - Martinus' nieuwe werk met de vissers - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[6] Zo, zo; ach wat was dat heerlijk! O die onafzienbare tijd van honger, dorst en mijn ononderbroken nacht! O dank je, dank je en de grootste dank aan God de Heer, omdat Hij heeft toegelaten dat jij mij redde en nu ook te eten gaf, zodat ik mij nu zo verkwikt voel alsof ik pas geboren ben. - En kijk, kijk, het wordt nu ook helemaal licht als op een lentemorgen, wanneer de zon opkomt. O hoe heerlijk is het nu hier!
Hoofdstuk 17: In de hut van de loods - Het gezegende ontbijt en Martinus' dank - Martinus' nieuwe werk met de vissers - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[7] O liefste vriend, en ook jij mijn oude en eerste gids, laat mij - nu ik helemaal verzadigd ben, een of ander werk doen, opdat ik - ofschoon maar povertjes vergeleken met de aan mij bewezen weldaad - door het werk van mijn handen mijn grote liefde voor jullie kan tonen!'
Hoofdstuk 17: In de hut van de loods - Het gezegende ontbijt en Martinus' dank - Martinus' nieuwe werk met de vissers - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[9] De twee halen snel drie grote bruikbare visnetten met een sleepnet en werpen die dadelijk in het schip, waarop DE BISSCHOP vol vreugde zegt: 'Ach, dat is wel een prettig katwei. Zo bevalt mij deze zee, maar toen ik op de drassige oever op mijn ondergang wachtte, zag hij er angstaanjagend anders uit!
Hoofdstuk 17: In de hut van de loods - Het gezegende ontbijt en Martinus' dank - Martinus' nieuwe werk met de vissers - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[12] Er zullen daarbij behoorlijk veel gevaren voorkomen en je zult jezelf niet zelden als verloren beschouwen. Maar kijk dan naar Mij en doe wat Ik doe, dan zal alles goed en gunstig verlopen! - Want iedere goede zaak kost moeite, geduld en flinke arbeid! Maak nu het schip los van de boomstronk, wij zullen dan meteen wegvaren naar hoge zee!'
Hoofdstuk 17: In de hut van de loods - Het gezegende ontbijt en Martinus' dank - Martinus' nieuwe werk met de vissers - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[3] 'Maar wat gebeurt er nu in de hut?', zullen jullie je afvragen. Heb maar geduld, aanstonds zal door Mij het dienstrooster bekend worden gemaakt, dat de bisschop van nu af aan dient te volgen, nadat hij zich van tevoren een beetje met Mijn levens brood heeft gesterkt. Want jullie begrijpen natUurlijk wel, dat de man erg hongerig moet zijn, daar hij tijdens zijn gehele leven op aarde - evenals in de zeer korte periode van zeven dagen (hoewel ervaren als een ondenkbaar lange tijd) - nog nooit aan deze ware spijstafel heeft gegeten en nog nooit het brood des levens heeft geproefd. Daarom moeten wij hem nu - zoals jullie plegen te zeggen - maar eens flink laten toetasten, om de eerste honger te stillen.
Hoofdstuk 17: In de hut van de loods - Het gezegende ontbijt en Martinus' dank - Martinus' nieuwe werk met de vissers - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[1] IK spreek: 'Vriend, heb maar geen angst, want wij zijn vanwege een goede zaak op het water en dan mag het zo diep zijn als het wil, wij hebben dan niets te vrezen. Nu opgepast, werp het sleepnet over boord. Daar ginds waar het water sterk golft, is een enorm grote vis! Maar pak het handig aan, zodat hij ons niet ontglipt!'
Hoofdstuk 18: Op visvangst - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[11] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'O broeder, als ik maar achter jou stond! Dat beest hapt voortdurend naar mij en onze Meester schuift het ook nog helemaal onder mijn neus, waar dit verschrikkelijke ondier vlak voor mijn gezicht zijn ontzettende muil wel drie vadem wijd open spert en dan weer zo krachtig dicht klapt, dat het mij daardoor op zijn minst honderd emmers water in het gezicht spuugt.
Hoofdstuk 18: Op visvangst - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[12] Ach, wat is dit een verschrikkelijk zwaar en gevaarlijk werk! Dit werk is voor galeislaven nog te slecht! O, o, brrr - alweer een volle laag water in mijn gezicht! Ik zal nog verdrinken, als dat ondier nog vaker naar mij spuugt! O - O, die muil gaat alweer open! Nee, dit houd ik niet meer uit! Het water is zo ontzettend koud, dat ik het nu al zo koud heb als wanneer ik poedelnaakt op het ijs zou liggen! Zo dadelijk zal hij weer toehappen!'
Hoofdstuk 18: Op visvangst - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[19] Ja, Mijn beste vriend, hier in het geestenrijk is het niets gedaan met wat je op de wereld zo vaak hebt opgedreund: 'Requiescant in pace!'*,(* Zij mogen rusten in vrede!) hier is het: werk zolang het nog dag is. Het is voldoende 's nachts te rusten wanneer niemand kan werken. Toen het bij jou nacht was, had je ook geen werk; daar echter nu ook bij jou de dag aangebroken is, moet je ook werken, want het Godsrijk is een rijk van arbeid en geen rijk om te luieren en het brevier te bidden. Daarom nu met frisse moed verder!'
Hoofdstuk 18: Op visvangst - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[2] Ik moet toch eens goed kijken waar die vissen zo vlug naar toe verdwijnen. - Hm, hm, ik kan niets ontdekken. Weer een worp van mijn collega en niets blijft er van over in dit rijk van de onvergankelijkheid! Een mooie onvergankelijkheid is dat. Op de aarde blijft er van wat er is geweest niet veel over; maar totaal niets, daar is toch geen sprake van; hier echter vind je van iets wat wel geweest is totaal niets meer terug!
Hoofdstuk 19: Bisschop Martinus' twijfels over de vergeefse arbeid - Petrus' goede verklaring onder verwijzing naar de ijdele geestloze verrichtingen van een roomse bisschop - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[2] Voor zover ik uit jouw woorden heb kunnen opmaken, zijn deze vissen te vergelijken met mijn domheden; die grote met mijn kardinale en de kleine met mijn talloze kleinere dwaasheden. Hoe echter mijn verschillende schurkenstreken als grote en kleine vissen in deze zee terecht zijn gekomen, dat kan ik niet begrijpen!
Hoofdstuk 20: De geestelijke betekenis van de visserij - De samenstelling van de ziel - Martinus' verontschuldigingen en de terechtwijzende woorden van de Heer - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[3] Deze zee komt zeker van de zondvloed af, waarvan het water ook die grote hoeveelheden menselijke doodzonden in zich heeft opgenomen, waaronder ook de mijne zich anticipando* (* Van te voren.) hebben bevonden? Op deze manier kan ik mij de zaak wel een beetje voorstellen, op een andere manier absoluut niet!
Hoofdstuk 20: De geestelijke betekenis van de visserij - De samenstelling van de ziel - Martinus' verontschuldigingen en de terechtwijzende woorden van de Heer - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[4] Waarom die zonden zich hier in dit echte zondvloedwater nou juist als vissen manifesteren, dat gaat natuurlijk mijn uiterst beperkte inzicht te boven! Maar de Almachtige die dit oude zondvloedwater in dit eeuwige eindeloze bekken voor de geestenwereld heeft bewaard, zal daar zeker precies de reden voor weten.
Hoofdstuk 20: De geestelijke betekenis van de visserij - De samenstelling van de ziel - Martinus' verontschuldigingen en de terechtwijzende woorden van de Heer - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[5] Daarom wil ik nu niet meer verder zoeken, maar flink vissen, opdat mijn zonden aandeel zo vlug mogelijk uit dit water wordt gehaald.'
Hoofdstuk 20: De geestelijke betekenis van de visserij - De samenstelling van de ziel - Martinus' verontschuldigingen en de terechtwijzende woorden van de Heer - Jakob Lorber - Bisschop Martinus