Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16638 resultaten - Pagina 1098 van 1110

...  1085 - 1086 - 1087 - 1088 - 1089 - 1090 - 1091 - 1092 - 1093 - 1094 - 1095 - 1096 - 1097 - 1098 - 1099 - 1100 - 1101 - 1102 - 1103 - 1104 - 1105 - 1106 - 1107 - 1108 - 1109 - 1110
[10] Daar nu echter beide in de mens werken, zo kan hij zich werpen op wat hij wil, want hij leeft in deze wereld tussen deze beide in en het boze en het goede is beide in hem; hij wordt aangedaan met heilige of met duivelse kracht. Want Christus zegt: “Mijn Vader wil de Heilige Geest geven aan die, die hem daarom bidden”. Lukas 11, 13. Zo heeft God ook de mens geboden het goede te doen en het kwade na te laten en Hij laat nog dagelijks prediken en de mensen vermanen het goede te doen, opdat men zal erkennen dat God het kwade niet wil, maar wel, dat Zijn rijk kome en Zijn wil zal geschieden in de Hemel, als ook op de aarde. Daar nu echter de mens door de zonde is vergiftigd, zodat het boze zowel als het goede in hem heerst en nu, half buiten het leven gesteld en vol onverstand, God zijn Schepper, evenals de natuur en haar werking, niet meer wil erkennen, zo heeft de natuur van de aanvang af tot op heden zich volijverig geweerd: God heeft tot dat doel zijn Heilige Geest ge­geven, zodat er overal wijze, heilige en verstandige mensen geboren en bereid gemaakt worden, die de natuur, evenals God hun Schepper heb­ben leren erkennen en die steeds met hun geschriften en leringen een licht voor de wereld geweest zijn. Met hen heeft God zijn kerk op aarde gesticht tot Zijn eeuwige lof; de duivel heeft daartegen gewoed en ge­raasd en menige edele twijg vernield door de boosheid in de natuur, welker koning en God hij is. Terwijl nu de natuur dikwijls een geleerd, verstandig mens toegerust heeft met edele gaven, zo heeft de satan zich er volijverig op toegelegd, de mens te verleiden in vleselijke lusten, geld­zucht en macht. Daarmede heeft de duivel in hem geheerst en de boze kwaliteit heeft de goede overheerst en uit 's mensen verstand, zijn kunst, zijn wijsheid, zijn ketterij en dwaling voortgekomen, die de waarheid bespotten en grote vergissingen op aarde aangericht hebben en de duivel is hun aanvoerder geweest. Want de kwade hoedanigheid in de natuur heeft van den beginne af aan nog altijd met de goede geworsteld en zich omhoog gewerkt en menige edele vrucht in het moederlichaam ver­nietigd, wat duidelijk voor de eerste maal te zien is bij Kaïn en Abel, die uit één moederlichaam zijn voortgekomen. Kaïn was, van de moeder­schoot af aan, één die God verachtte en hoogmoedig was; Abel daaren­tegen een deemoedig, godvruchtig mens.
Hoofdstuk 0: Voorrede van de schrijver van dit boek aan de lezer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[11] Zo ziet men het evenzo bij de drie zonen van Noach, zo ook bij Abraham met Israël en Ismael, in het bijzonder echter bij Israël met Ezau en Jacob. Daarom zegt God ook “Jacob heb ik liefgehad en Ezau heb ik gehaat.” Dit is niets anders, dan dat beide eigenschappen in de natuur hevig met elkander hebben geworsteld. Want wanneer God in de natuur terzelfder tijd werkt en Hij wil zich aan de wereld openbaren door de vrome Abra­ham, Izaak en Jacob en Hij wil Zijn kerk op aarde stichten tot Zijn glorie en heerlijkheid, zo werkt in de natuur ook mede de boosheid en haar aanvoerder Lucifer. Wijl nu in de mens het boze en het goede was, zo konden beide eigenschappen in hem regeren; daarom werd een slecht en een goed mens in één moeder tegelijk geboren.
Hoofdstuk 0: Voorrede van de schrijver van dit boek aan de lezer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[13] Bij Adam en Eva is dat het duidelijkst te zien, want er groeide in het Paradijs een boom des goeds en des kwaads, dus van beide eigen­schappen. Adam en Eva moesten beproefd worden, of ze leven konden uit het goede op de wijze zoals Engelen leven. Want de Schepper verbood Adam en Eva van de vrucht te eten. Maar de boze eigenschap in de natuur worstelde met de goede en bracht Adam en Eva er toe, van beide te eten. Daarom verkregen ze ook op dat zelfde ogenblik de dierlijke gestalte en vorm en aten van het boze en van het goede en zij moesten zich op dierlijke wijze vermenigvuldigen en leven en menige edele twijg, die uit hen werd geboren, werd vernietigd. Hieruit ziet men, hoe God in de natuur heeft gearbeid, toen de heilige vaderen in de aanvang geboren werden, zoals Abel, Seth, Enos, Henau, Mahalaleel, Jared, Henoch, Methusalem, Sanech en de heilige Noach; zij hebben aan de wereld de naam des Heren verkondigd en boete ge­predikt, want de Heilige Geest heeft in hen gewerkt. Daartegenover staat, dat de duivelse geest ook in de natuur heeft gewerkt en spotters en verachters heeft doen geboren worden, eerstens Kaïn en zijn nakome­lingen en het is met de mensen van de oude tijd gegaan als met een jonge boom, hij groeit, groent en bloeit wel maar brengt, wegens zijn wilde natuur, weinig goede vruchten voort. Zo gaf ook de natuur in de oude tijd weinig goede vruchten, al bloeide ze ook overdadig, want de Heilige Geest, die ook ditmaal in de natuur gewerkt had, zoals ook heden nog, kon er geen bezit van nemen. Daarom sprak God: “het be­rouwt mij, dat ik de mensen gemaakt heb” en liet alle vlees, dat op land leefde, sterven; de wortel en de stam bleven staan en God heeft de wilde boom bemest en toebereid, opdat hij betere vruchten zou dragen. Maar toen de boom weer groende, bracht hij wederom goede en slechte vruchten voort, nml. bij de zonen van Noach; er kwamen spoedig weer spotters en Godsverachters en er groeide nauwelijks één groene tak aan de boom, die heilige en goede vruchten voortbracht, de andere takken droegen wilde loten.
Hoofdstuk 0: Voorrede van de schrijver van dit boek aan de lezer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[16] Nu zijn deze Oergeesten te vurig geworden in hun nieuwe toestand, zodat de ene de andere voortdurend vernielde met zijn boze werking. Alzo doen nu ook de schepselen, die uit de brongeesten geschapen zijn en volgens dezelfde stuwkracht leven; zij verweren zich tegen elkander, voeren strijd met elkander en toornen jegens elkaar naar de aard der hoedanigheden.
Hoofdstuk 9: Over de lieflijke, vriendelijke en barmhartige Liefde Gods; het grote Hemelse en Goddelijke Geheimenis. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[23] Nu zoudt ge kunnen vragen: Is dan in God ook een tegenstelling tussen de verschillende geesten Gods? Neen. Of ik ook al hier hun oorsprong aantoon, waarbij een ieder van hen wel zeer goed de grote ernst van God dient te verstaan, daaruit volgt nog niet, dat er onenigheid tussen hen bestaat. Want de allerinnerlijkste, diepste geboorte in de kern is zó, dat geen schepsel in het lichaam er door kan worden aangegrepen, maar daar, waar de verborgen Geest geboren wordt, daar geschiedt de aanraking; deze zelfde geest wordt op zulk een wijze en in zulk een kracht geboren.
Hoofdstuk 10: Over de zesde oergeest in de goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[3] Merk nu op: Hier moet ik het gehele Goddelijk Lichaam, als ik het zo mag aanduiden, in het midden, in het hart raken en het verklaren. Ge zult waarnemen, hoe alle zeven geesten steeds weder elkander doen geboren worden en ge zult opmerken, dat de Godheid geen begin en geen einde heeft. Aanziet daarom de lust uws geestes, en het eeuwige goddelijke vreugdenrijk, de Hemelse zaligheid en de lichamelijke vreugden die in eeuwigheid geen einde nemen.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[9] Alzo ziet gij, blinde jood, Turk en heiden, dat er drie personen in de Godheid bestaan; ge kunt het niet loochenen, want ge leeft en bestaat zelf in deze drie personen; ge hebt uw leven van hen ontvangen, door hen leeft ge en ge zult ten jongsten dage uit de kracht van deze drie personen van de doden opstaan en eeuwig leven. Wilt ge nu, volgens de wet der natuur, heilig en goed in deze wereld hebben geleefd, en wilt ge de bliksem, die ik noem den Zoon Gods, die u de wet der natuur in uw zeven Oergeesten leert, niet verduisteren door boze opstandigheid, welke tegenstrijdig is aan de wetenschap der natuur, zo zult ge met alle Christenen in eeuwige vreugde leven.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[15] Toen evenwel de menselijke blindheid hand over hand toenam en zij zich niet door de Geest Gods wilden laten onderwijzen, zo gaf Hij hun wetten en leringen, waarin vastgelegd was, hoe zij zich gedragen moesten en hij bevestigde deze met wonderen en tekenen, opdat de erkenning van de waarachtige God niet zou worden uitgewist. Maar het licht wilde op deze wijze ook niet aan de dag treden, want de duisternis en de boosheid in de natuur verweerden zich en hun vorst regeerde oppermachtig. Toen echter de toorn der natuur op middelbare leeftijd kwam droeg hij ver­scheidene sappige, zoete vruchten en begon te voorspellen, dat hij in het vervolg heerlijke vruchten zou dragen. Want toen werden de heilige profeten geboren, zij leerden en predikten over het licht, hetwelk in de toekomst de boosheid in de natuur zou overwinnen. Zo ging ook te midden van de heidenen een licht op, zodat zij de natuur en haar werking erkenden, hoewel dit nog niet het heilige licht was. Want de wilde natuur was nog niet overwonnen en licht en duisternis worstelden zo lang met elkander, totdat de zon opging en deze boom met haar warmte dwong, heerlijke, zoete vruchten te dragen, wel te ver­staan, tot de Vorst des lichts ontsproot uit het hart van God en een mens in de natuur werd en worstelde in zijn menselijke lichaam, in de kracht van het goddelijk licht, te midden van de wilde natuur. Deze zelfde vorstelijke en koninklijke twijg groeide op en werd een boom en breidde zijn takken uit van het Oosten naar het Westen en omvatte de gehele natuur, worstelde en kampte met de boosheid, die in de natuur was en met zijn vorst, totdat hij overwon en triomfeerde als een koning der natuur en de koning der duisternis in zijn eigen huis ge­vangen nam. (Psalm 68). Toen dit gebeurde, groeide uit de koninklijke boom die in de natuur gegroeid was, veel duizenden kostelijke, frisse twijgjes, die alle de geur en de smaak van de koninklijke boom hadden. En hoewel regen, sneeuw, hagel en onweer hem niet gespaard bleven, zodat menig twijgje van de boom gerukt en kapot geslagen werd, groeiden er steeds weer nieuwe twijgjes. Maar deze takjes smaakten verrukkelijk zoet en vreugdevol, zodat noch mensen-, noch Engelentong het kan uitspreken, want ze bezaten grote kracht en deugdzaamheid; ze dienden tot gezondheid der blinde heidenen. De heiden, die van het twijgje van deze boom at, werd ontheven aan de wilde natuurdrift, waar­uit hij geboren was, en werd een zoete twijg aan de kostelijke boom en groeide en droeg kostelijke vruchten, zoals de koninklijke boom.
Hoofdstuk 0: Voorrede van de schrijver van dit boek aan de lezer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[17] Toen nu de heidenen zagen, dat de vruchten van de kostelijke boom te koop waren, liepen zij in grote getale naar de koopman en kochten van de vruchten van de boom en men kwam ook uit verre streken om er van te kopen, ja van 't einde van de wereld. Toen nu de koopman zag, dat zijn waar zoveel waard was en ook iedereen zo welgevallig was, bedacht hij een list opdat hij voor zijn heer een grote som geld zou kunnen inzamelen en hij stuurde kooplieden naar alle landen en hij liet zijn waren te koop aanbieden en prijsde ze hoog. Maar hij vervalste de waren en verkocht andere vruchten inplaats van de goede, die niet aan de boom waren gegroeid, opdat de inkomsten van zijn heer maar groter zouden worden. De heidenen echter en alle volkeren, die op aarde woonden, waren allen uit de wilde boom geboren, die tegelijkertijd goed en kwaad was; daarom waren zij half blind en zagen de goede boom niet, die toch zijn takken uitstrekte van boven tot beneden, anders hadden zij de valse vruchten niet gekocht. Omdat zij echter de kostelijke boom niet kenden, die toch zijn takken over hen allen uitstrekte, zo liepen ze allen de koop­lieden na en kochten vermengde, valse waren in plaats van goede en meenden dat zij gezond zouden maken. Omdat zij echter allen zozeer naar de goede boom verlangden, die toch over hen allen zich uitstrekte, zo werden velen van hen gezond door het grote verlangen, dat zij naar de boom hadden. Want de geur van de boom, die over hen zweefde, maakte hen gezond en genas hen van hunne boosheid.
Hoofdstuk 0: Voorrede van de schrijver van dit boek aan de lezer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[31] De boom des eeuwigen levens stond in de goede aarde en hij vindt zijn oorsprong in de Heilige Drie-eenheid, en de Heilige Geest doorlicht hem. En alle mensen werden geboren uit Adam, de eerste mens, een ieder met zijn eigen kracht en met zijn eigen karakter. Die op aarde van de goede boom gegeten hadden, die Jezus Christus heet, in hen groeide de barmhartigheid Gods tot eeuwige vreugde; zij hadden de kracht tot het goede in zich en werden opgenomen in de goedheid en heiligheid Gods en zongen het lied van hun Bruidegom, een ieder met zijn eigen stem, al naar hij gevorderd was. Zij die echter in het licht der natuur en des geestes geboren waren en op aarde de boom des levens nooit recht erkend hadden, al waren zij in Zijn kracht gegroeid (de boom des levens over­schaduwde alle mensen op aarde, zoals daar zijn vele heidenen en vele volkeren en onwaardigen), zij werden ook opgenomen in de kracht, waarin zij gegroeid waren en waarvan hun geest doordrongen was, en zij zongen het lied van de edele boom des eeuwigen levens; want een ieder werd geoordeeld naar de mate van zijn kracht. En de heilige natuur deed Hemelse vreugdevolle vruchten geboren worden. En de mensen, die nu aan de Engelen gelijk waren, aten, een ieder van de vrucht van zijn eigen kwaliteit en zongen het lied van God en het lied van de boom des eeuwige levens.
Hoofdstuk 0: Voorrede van de schrijver van dit boek aan de lezer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[17] Wat weet enig mens? Ge wist toch ook niet, hoe God met u wilde te werk gaan, daar gij dood waart in uw zonden. Zoals nu de zonde, zonder onderscheid heerst door éne mens over allen, alzo zegeviert ook de barmhartigheid en verlossing door éne voor allen. Den heidenen, joden en Turken echter is blindheid wedervaren, zij zoeken de rust, begeren genade, maar zoeken deze niet op de juiste plaats; God echter is allerwegen en ziet naar des harten grond. Zo echter in hun kommervolle bestaan het Licht in hen geboren wordt, wie zoudt gij dan zijn, dat gij hen zoudt willen oordelen?
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[22] Zo gij nu weten wilt, hoe de verschijningsvorm van de Hemel is, welke gestalte en verschijningsvorm de Engelen hebben en wat eigenlik de heilige Hemelse en goddelijke natuur is, zo merk dan op de bijzonder­heden, die zich vertonen bij deze zevende oergeest Gods. Deze zevende oergeest is de geest der natuur, want de zes anderen doen de zevende geboren worden; en de zevende, wanneer hij geboren is, is als een moeder der anderen, die hen omsluit en hèn weer doet ontstaan, want het lichamelijke en natuurlijke is de verschijningsvorm, de uiterlijke mani­festatie, waarin de zes andere Oergeesten besloten liggen. Merk hier op de betekenis: De zes Oergeesten stijgen elk naar zijn eigen kracht en naar zijn eigen aard op en als zij opgestegen zijn, zo vloeien hun krachten tezamen en de hardheid doet droogte ontstaan. Deze lichamelijke verdroging noem ik in dit boek de goddelijke Salniter. Met het woord “Salniter” bedoel ik in dit boek het volgende: Uit het eeuwige centrum der natuur ontstaat het andere principe, zoals het licht uit het vuur ontstaat. Zo is het ook met de twee geesten: hitte en lucht. In lucht kan pas groei bestaan en vuur veroorzaakt eigenschappen. Alzo, wanneer geschreven is: De Engelen zijn uit God geschapen, zo wordt daarmede bedoeld, dat zij zijn geschapen uit Gods eeuwige natuur, waarmede men bedoelt de zeven Oergeesten. En de goddelijke heilige natuur wordt hier niet bedoeld als te zijn: een vuur, maar een Licht. Het vuur geeft ons een geheimenis der eeuwige natuur en der Godheid, daar er twee principes zijn, tweeërlei bron; een waarin grimmige, zure, bittere, angstige, verterende, die zetelt in het vuur en het Licht, dat uit het vuur ontstaat, en dat woont in het vuur en toch niet door het vuur wordt aangetast, omdat het een andere bron heeft. De zachtmoedigheid, waarin een begeerte der liefde is, waarmede dan bedoeld wordt, dat deze be­geerte der liefde iets anders is dan het vuur. Want het vuur wil alles verteren en stijgt nog op en de zachtmoedigheid van het Licht is werkelijkheid; de geest des eeuwigen levens wordt door het Licht geschapen en het Licht maakt ook water met de oertoestand van de lucht. Alzo zal de lezer van dit boek deze drie principes of geboortes verstaan. Deze zijn de oertoestanden van de eeuwige natuur in de eeuwige Wil van God, welke Wil of welk begeren zich voortstuwt in grote angst tot in het vierde principe naar het vuur, waar het Licht ontstaat. Wij nu verstaan de heilige drievoudigheid in het Licht buiten de natuur als een andere bron en met het vuur verbonden, evenals vuur en licht in de natuur. En het derde principe op deze wereld is uit het eerste ge­schapen. Dit alles is door de schrijver de eerste maal niet voldoende be­grepen, hoewel het hem klaar verscheen, zo, kon toch niet alles door hem begrepen worden. Het is, als wanneer er een plasregen neervalt, waardoor de groei ontstaat. Daarbinnen is het zaad der godheid; het is als een moeder, die het zaad ontvangt en immer weder vruchten voort­brengt naar de hoedanigheid van het zaad. In dit opstijgen der zes Oergeesten stijgt ook op: de Mercurius, de toon of het geluid van deze zes geesten en in de zevende geest is hij als in de moeder; hij brengt allerlei vrucht voort en kleuren naar de werkingen der zes geesten. Ge moet hier echter weten, dat de Godheid niet ophoudt met arbeiden, maar zonder onderbreking werkt als een lieflijk worstelen, kampen en bewegen; zoals twee schepselen, die elkander in grote liefde vinden. Ge moogt het vergelijkenderwijze zó verstaan, alsof zeven mensen een vriendschappelijk spel der vreugde speelden. De ene zege­viert over de andere, en de derde komt de overwonnene te hulp en ver­toeft alzo een vreugdig ogenblik te midden van hen. Zij strijden wel tegen elkander, maar zijn toch liefdevol jegens elkander gezind. Alzo is ook de werking der zes geesten Gods in de zevende; nu eens heeft de ene de boventoon, dan weer de andere en allen strijden in liefde met elkander. En wanneer het Licht te midden van dit strijden mede opstijgt, zo woont de Heilige Geest in de kracht van het Licht in het spel der zes anderen. Alsdan groeien uit de zevende allerlei vruchten des levens, gewassen en kleuren. Welke eigenschap nu de sterkste is, die eigenschap is in de vrucht ook het sterkst vertegenwoordigd. Ook wat betreft de kleuren. In dit worstelen of strijden wordt de Godheid geformeerd naar oneindige en ondoorgrondelijke gestalte en naar velerlei hoedanigheden. Want de zeven Oergeesten zijn zeven hoofdbronnen; wanneer Mercurius erin op­stijgt, maakt hij alles beweeglijk. De natuur en de drievoudigheid is niet één en hetzelfde; er is onderscheid tussen hen, hoewel de drievoudigheid woont in de natuur, maar onbegrepen, en toch er eeuwig mee verbonden. Merk nu op, hoe de zevende geest in de natuur is gevormd. Het zoete water is het begin geweest in de natuur en de zuurheid doet het samen­krimpen. Wanneer het is samengekrompen, zo ziet het blauw als de Hemel; wanneer het Licht of de bliksem daar binnen in op gaat, zo gelijkt het een edele jaspis of een glazen zee, waarin de zon schijnt en die zeer zuiver en klaar is. Wanneer echter de bittere hoedanigheid zich er aan toevoegt, zo verdeelt het water zich, alsof het leefde en er ontstaat een groenachtige verschijning of vorm, als een groene bliksem, waardoor iemand het licht als 't ware benomen wordt en hij niet meer zien kan. Wanneer echter de hitte zich daarbij voegt, zo verandert het groen in iets roodachtigs, alsof een karbonkel er uit te voorschijn lichtte. Wan­neer echter het Licht, hetwelk de Zone Gods is, in deze natuurzee schijnt, zo bekomt het zijn gele en witte kleur, die ik met niets kan ver­gelijken; met deze aanschouwing moet ge wachten tot in het toekomende leven. Want dat is de ware Hemel, die uit God is en waarin de heilige Engelen wonen, dewelke ook in de aanvang daaruit voortgekomen zijn. Ziet, wanneer nu Mercurius of de toon in deze natuurHemel opgaat, dan opent zich het goddelijke vreugdenrijk der Engelen; daar ontplooien zich de vormen, gestalten en kleurenen de vrucht bloeit en groeit daar in zijn volkomenheid. Vruchten van allerlei loofbomen, kruiden en gewassen, verrukkelijk om te aanschouwen, lieflijk van geur en smaak. Ik spreek hier als met Engelentong: ge moet het niet aards verstaan. Met de Mer­curius is het evenzo. Ge moet niet denken, dat er een hard kloppen, klinken of galmen in de godheid is, alsof men een machtige bazuin zou nemen en daarin zou blazen. O neen, mens, gij half dode Engel, zo is het niet; wel zingen de heilige Engelen, schallen en bazuinen, want God heeft hen uit Zichzelf voortgebracht, opdat zij de Hemelse vreugde zouden vermeerderen. Zulk een gestalte had Adam ook, toen God hem schiep, voordat Eva uit hem gemaakt werd, maar de verdorven Salniter in Adam heeft met de boom des levens gevochten totdat hij overwonnen heeft en Adam moede werd, waardoor hij insliep. Toen geschiedde het, dat de barmhartigheid Gods te zijner hulpe nabij was. Een vrouw werd geformeerd. Was dat niet geschied, zo zou hij nu nog slapen. Dit, hetgeen hierboven is meegedeeld, is de schone en heilige Hemel; deze is in de gehele Godheid en heeft begin noch einde. Geen schepsel kan hem met zijn zintuigen bereiken. Toch moet ge dit weten, dat een bepaalde hoedanigheid zich aan de ene plaats krachtiger vertoont dan op een andere plaats. Nu eens heeft de tweede of derde, dan weer een der anderen de voorrang. Het is alzo een eeuwigdurend werken, worstelen en vreugdevol opstijgen in liefde. De Godheid betoont zich immer wondervoller, onbegrijpelijker en ondoorgrondelijker. Zo, dat zelfs de heilige Engelen zich nooit genoeg er in kunnen verheugen en nooit genoeg het Te Deum Laudamus kunnen zingen. Zij zingen voor al Gods grote hoedanigheden; voor zijn wondervolle openbaring en wijsheid; van zijn schoonheid en kleuren, vruchten en gestalten. Aan zijn hoedanigheden is geen begin en geen einde. En hoewel ik alhier heb beschreven, hoe alles is ontstaan, en hoe zich alles heeft gevormd, en hoe de Godheid zich openbaart, zo moogt ge daarom nog niet denken, dat er een rust of uit­doving plaats vindt en dat het daarna weder op dezelfde wijze voortgaat. Neen, maar ik kan alles slechts stuk voor stuk beschrijven, terzake van des lezers onverstand, opdat hij het zou kunnen begrijpen. Ge moogt ook niet denken, dat ik in de Hemel heb vertoefd en deze dingen met mijn vleselijke ogen heb gezien. O neen, ik ben slechts als gij, en heb in mijn wezen geen groter licht ontvangen dan gij; ook ik ben een zondig en sterfelijk mens evenals gij en ik moet elke dag en elk uur met de duivel worstelen, welke met de verdorven natuur strijdt, die in mijn vlees is, zoals in alle mensen. Menigmaal zegevier ik over hem, maar toch zege­viert hij ook menigmaal over mij. Ons leven is een gestadige strijd met de duivel. Deze strijd is de edele ridderkrans; hij duurt voort, totdat de oude mens-Adam gedood wordt; in deze oude Adam heeft de Satan toegang tot de mens.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[18] Hier toont de geest, dat daar waar iedere Engel geschapen is, dat de plaats in de Hemelse natuur, waarin en waaruit hij tot een schepsel is geformeerd, zijn eigen verblijfplaats is, die hij rechtens bezit, zolang hij in Gods liefde blijft. Want het is de plaats, die hij van eeuwigheid af gehad heeft, alvorens hij een schepsel geworden is. De Salniter heeft op deze plaats gewerkt, waar hij geboren is.
Hoofdstuk 12: Over de geboorte der Heilige Engelen. Over de heerschappij en ordening der Engelen en over het Hemelse vreugdeleven. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[47] Daarom, o mensenkind, neem u in acht en vertrouw niet te veel op wereldse wijsheid; zij is blind en blind geboren; wanneer echter het Licht des Levens in haar wordt ontstoken, zo is zij niet meer blind, maar zij ziet. Want in joh. 3 : 7 spreekt Christus: Verwonder u niet, dat ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden. En joh. 3 :5 zegt: Zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Konink­rijk Gods niet ingaan.
Hoofdstuk 12: Over de geboorte der Heilige Engelen. Over de heerschappij en ordening der Engelen en over het Hemelse vreugdeleven. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[18] Toen nu de vorst der duisternis, die de bron is van woede, boosheid en verderf, zag dat de mensen gezond werden door de geur van de kostelijke boom, werd hij toornig en plantte tegen middernacht een wilde boom en liet uitroepen: dit is de boom des levens; wie daarvan eet wordt ge­zond en zal eeuwig leven. Want de plek waar de wilde boom groeide, was een wilde plaats en de volkeren hadden het ware goddelijke licht van de beginne af en ook nu nog niet gevonden; en de boom groeide op de berg van Hagear, in het huis van Israël de spotter. Daar echter van de boom gezegd werd, dat hij was de boom des levens, zo liepen de wilde volkeren naar de boom. Zij waren niet uit God geboren, maar uit de wilde natuur en zij hielden van de wilde boom en aten van zijn vruchten. En de boom groeide en werd groot en breidde zijn takken uit van dag in, dag uit, de boom evenwel had zijn oorsprong en wortel in de wilde natuur, die boos en goed was, evenzo waren ook zijn vruchten. Omdat echter de mensen van deze plaats allen uit de wilde natuur geboren waren, zo groeide de boom over hen allen heen en werd zo groot, dat hij met zijn takken reikte tot in het dierbare land onder de heilige boom. Dit was evenwel de oorzaak ervan, dat de wilde boom zo groot werd; de volkeren onder de goede boom liepen allen de kooplieden na, die de valse waren verkochten en zij aten van de boze vruchten, die ook èn boos èn goed waren, en meenden, dat ze daardoor gezond werden, en zij lieten de heilige, goede en krachtige boom maar steeds staan. In die tussentijd werden zij blind, matter en zwakker, en konden niet verhinderen dat de wilde boom doorgroeide. Als zij niet de kooplieden met de valse vruchten waren nagelopen en hier niet van hadden gegeten, maar van de kostelijke vruchten hadden gegeten, dan zouden zij krachtig zijn geworden en de wilde boom tegengehouden hebben in zijn groei. Omdat zij nu de wilde natuur in hun beuzelarij naar hartelust vol huiche­larij hoereerden, zo heerste ook de wilde natuur over hen en de wilde boom groeide hoog over hen heen en vernietigde hen met zijn wilde kracht. Want de vorst der duisternis gaf aan de boom zijn kracht en vernietigde de mensen, die van de wilde vruchten van de koopman aten. En daar ze de boom des levens in de steek lieten en hun eigen inzichten volgden, zoals moeder Eva in het paradijs, zo werd hun eigen karakter overheersend en raakten zij in zulk een grote dwaling, zoals Paulus bedoelt in 2 Thess. 2, 11. En de vorst der duisternis deed oorlog en stormwinden ontstaan en liet ze losbarsten over de volkeren die niet uit de kwade boom geboren waren en zij vielen in hun vermoeidheid en zwakheid door het onweer, dat van de wilde boom uitging. En de koopman onder de goede boom bedroog de volkeren dag in, dag uit en prees zijn waren zeer hoog en bedroog de eenvoudigen listig en de verstandigen maakte hij tot zijn kooplieden, zodat ook zij winst er bij hadden, tot hij het zover bracht, dat niemand de heilige boom meer goed zag en onderscheidde; hij werd het eigendom van het land en hij liet uitroepen: (2 Thess. 2) “Ik ben de stam van de goede boom en sta op de wortels van de goede boom en ik ben ingeënt in de boom des levens. Koop mijn vruchten, zo zult ge gezond worden en eeuwig leven. Ik ben uit de wortelen van de goede boom opgegroeid en ik heb de vruchten van de heilige boom in mijn macht en ik zit op de stoel van de goddelijke kracht en ik heb macht in Hemel en op aarde, komt tot mij, koopt voor geld van de vruchten des levens.”
Hoofdstuk 0: Voorrede van de schrijver van dit boek aan de lezer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
...  1085 - 1086 - 1087 - 1088 - 1089 - 1090 - 1091 - 1092 - 1093 - 1094 - 1095 - 1096 - 1097 - 1098 - 1099 - 1100 - 1101 - 1102 - 1103 - 1104 - 1105 - 1106 - 1107 - 1108 - 1109 - 1110