Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 1142 van 1490

...  1130 - 1131 - 1132 - 1133 - 1134 - 1135 - 1136 - 1137 - 1138 - 1139 - 1140 - 1141 - 1142 - 1143 - 1144 - 1145 - 1146 - 1147 - 1148 - 1149 - 1150 - 1151 - 1152 - 1153 - 1154 - 1155  ...
[6] Houd daarom op met jullie domme geruzie en word zachtmoedig van hart, dan kunnen jullie gemakkelijk en vlug geholpen worden! Maar als jullie steeds ruzie blijven maken onder elkaar, dan zul je nog lang moeten lijden. En zo jullie al geholpen worden, zal deze hulp even karig toebedeeld worden, als jullie wederzijdse liefde en vriendschap is! Bedenk toch, dat we voor God allemaal gelijk zijn! Niemand heeft iets vóór op een ander, behalve diegene die het meest deemoedig is en de grootste liefde tot God en al zijn broeders in zijn hart draagt. Heb je dit goed begrepen?'
Hoofdstuk 65: De Weners en de onplezierige Bohemer. De heldin wendt zich tot Jellinek. Deze verwijst haar naar de Heer - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)
[8] Jellinek zegt: 'Wel, we zullen eens zien wat we daaraan kunnen doen. Maar zelf moeten jullie ook wat moeite doen om jullie tongen in toom te houden! Vraag het deze heer hier naast me, die kan heel veel. Wanneer hij jullie helpt, dan zullen jullie echt geholpen zijn!'
Hoofdstuk 65: De Weners en de onplezierige Bohemer. De heldin wendt zich tot Jellinek. Deze verwijst haar naar de Heer - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)
[9] Sommigen schreeuwen: 'Wel sakkerloot! Wat?! Zijn dat die drie aartsschoften? Nou, we hadden ons eerder voor kunnen stellen dat we dood waren dan dat we juist die aartsboef van een Messenhauser nog eens tegen het lijf zouden lopen! Maar het is zijn geluk dat wij er nu allemaal zo miserabel aan toe zijn. Anders zouden we hem hier wel eens onze curieuze dank betuigd hebben voor zijn oppercommando in Wenen! Maar omdat we voor een stevige handdruk te zwak zijn, kan hij zich er ondertussen mee troosten dat wij deze uitgekookte schurk en spitsboef toewensen wat hij zichzelf zeker niet toewenst! Dus, Messenhauser, Becher en Jellinek! Zo komt hier alle gespuis weer samen! Werkelijk, dat is een fraai paradijsje!'
Hoofdstuk 62: Bij het losbandige Weense gezelschap. Heilzame kuur voor deze wellustelingen. Robert moedigt hen aan om het huis binnen te treden - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)
[11] Robert zegt: 'Luister, als we dat nu eens laten rusten; wat voorbij is, is voorbij! Niemand van ons, uitgezonderd mijn verheven vriend, kan van zichzelf beweren dat hij nooit gefaald heeft. Ik geloof eerder, dat ieder van ons het scala van alle doodzonden wel meer dan ééns heeft doorlopen. Het zou wel heel dom van me zijn, als ik deze drie beschuldigden als onschuldig voor jullie zou willen kwalificeren. Zij hebben hun danige portie zonden begaan, maar wij van onze kant zijn er ook niet zuinig mee omgegaan! Om te bepalen wie van ons voor Gods rechterstoel eigenlijk het meest rijp voor de hel zou zijn, zou de eeuwige Meester van het leven niet veel hoofdbrekens kosten. Maar ik denk, omdat we geen van allen iets waard zijn voor God, dat we elkaar hier maar niet meer moeten aanklagen. Het is beter dat we elkaar onder algemene, wederkerige amnestie de hand reiken, elkaar alles vergeven en hier in dit nieuwe rijk van het leven ook een nieuwe kolonie stichten van louter vrienden en broeders. Dat zal voor ons in het vervolg betere vruchten afwerpen, dan wanneer we elkaar hier nog zouden oordelen, waar ieder van ons toch al een behoorlijke mate van het oordeel op zijn schouders te dragen heeft! Wat denken jullie, hoe bevalt jullie mijn goedbedoelde voorstel?'
Hoofdstuk 62: Bij het losbandige Weense gezelschap. Heilzame kuur voor deze wellustelingen. Robert moedigt hen aan om het huis binnen te treden - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)
[6] Een ander komt naar voren en zegt op pathetische toon: 'Vrienden, bedenk wel waar jullie zijn! Het is hier niet het Prater, waar het Weense mensdom zich nog tien keer grover gedraagt dan anders! Bedenk, hier is het geestenrijk, waar men zich goed moet gedragen en ernstig moet zijn om niet ogenblikkelijk voor eeuwig te worden verdoemd. Want bij God is er geen genade en geen pardon meer in deze wereld!' De heldin zegt: 'Hoho, maak u zich niet zo druk, opgeblazen leeghoofd! Dat onze lieve Heer met iemand als u die het bier bij emmers zuipt geen erbarmen kan hebben, dat is toch heel natuurlijk!' De pathetische spreker zet grote ogen op en zegt: 'Wa-a-at zegt deze lelijke Blocksberg heks? Wacht maar, voor dat potje zal hier in de geestenwereld ook wel een deksel te vinden zijn! Is hier dan geen kerel, die niet bang is zijn handen vuil te maken om deze vuile deern de nek om te draaien?' De heldin zegt: 'O, doe daar maar geen moeite voor. Want als het hier op de gemeenste kerel aan zou komen om mij de nek om te draaien, dan zou daarvoor immers niemand geschikter zijn dan u! Maar dan denk ik dat zo'n karwei nog veel te goed voor u zou zijn. Wie denkt u wel dat u bent, levend biervat?!' U mist uw wijntje en uw Trijntje in de geestenwereld, hé? Troost u maar, misschien komt uw Trijntje ook wel gauw. Dan zal onze lieve Heer meteen barmhartiger zijn dan U nu!'
Hoofdstuk 63: De gasten bij het zien van de danseressen. Volksgesprekken. De barricadeheldin. De pathetische spreker - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)
[2] Robert zegt: 'Mijn waarde vriend, dat gaat hier onmogelijk. Ziet u, op aarde wilden we immers niets anders dan in ieder opzicht volkomen gelijke rechten voor de mensen bereiken. Wat echter op aarde niet te realiseren was, wordt ons hier nu overvloedig aangeboden. En dat is een waar geschenk van de allerhoogste heerser over alle hemelen en werelden. Wilt u nu in deze geheel vrije toestand, die God Zelf ons hier geeft, echter gelukkig zijn, overschat dan nooit uw waarde als mens. Bedenk heel goed, dat alle mensen die u hier ziet, dezelfde God tot Schepper en Vader hebben. Dan zult u deze mensen ook waarlijk liefhebben en oprechte wederliefde ondervinden, hetgeen hier het enige is dat het geluk voor allen teweeg brengt. U zult dan ook nooit uw toevlucht hoeven te nemen tot het verdedigen van uw eer, maar uw eigen hart zal u de allerbeste rechtvaardiging verschaffen in de harten van uw broeders en zusters. Overigens hoeft u er zich helemaal geen zorgen over te maken of mijn huis door deze arme wezens wordt verontreinigd of niet, want daar is al voor gezorgd. Ook moet ik u eerlijk bekennen, dat deze heldin met haar radde tong mij liever is dan u. Zij is, zoals ze is, een Weense, en heeft daarbij een goed hart. U bent echter een gepensioneerde hof-filosoof, die zich alleen met 'u' laat aanspreken, zonder te bedenken dat we hier allemaal broeders en zusters zijn. Zegt u zelf eens, wie me hier dierbaarder zou moeten zijn, u of die Weense, in haar volle oprechtheid?'
Hoofdstuk 64: De patheticus wordt door Robert terechtgewezen. De goedhartige heldin spreekt hem tevergeefs toe - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)
[2] Ik zeg: 'Ja, ja, helpen kan Ik jullie wel, en jou het eerst! Maar je moet Me van te voren openlijk bekennen en eerlijk zeggen, wat jou nu precies mankeert. Ben je ziek, dan moet je Me zeggen waar, hoe en waardoor je je deze ziekte op de hals hebt gehaald. En als je denkt dat je dom bent, moet je Me ook eerlijk zeggen, wat je van jezelf eigenlijk dom vindt. Ik zal dan wel zien, hoe Ik jou en je landgenoten kan helpen. Denk nu echt gewetensvol na over al je toestanden en zeg Mij dan, wat je van jezelf vindt. Voor de rest zal Ik dan zorgen.'
Hoofdstuk 66: De heldin wendt zich tot de Heer om hulp. De raad van de Heiland. Beken openlijk wat je mankeert.Verhaal van een gevallene - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)
[2] De patheticus, die nu in het gezelschap verscheidene van zijn soortgenoten heeft gevonden, ergert zich er al over, dat deze naar zijn mening ellendige 'Lerchenfelderin' (Lerchenfeld: destijds een minder fraaie buurt in Wenen.) zo onbeschaamd is om Mij, als zijnde een notabele van dit huis, lastig te vallen. Hij gaat daarom met nog een paar anderen op haar af en zegt: 'Zeg eens, jij slet uit Lerchenfeld, hoe lang denk je deze achtenswaardige heer des huizes nog lastig te vallen met je hondengeblaf? Heb je dan helemaal geen manieren?'
Hoofdstuk 68: De wachtende heldin en de hoogmoedige patheticus. De laatste door de Heer terechtgewezen.Liefdewonder aan de heldin Helena - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)
[14] Bij deze scène komen Robert, Messenhauser, Becher en vooral Jellinek de tranen in de ogen. Helena ziet er na de kus op Mijn voorhoofd weldra als een heilige uit en haar gestalte wordt zo edel en mooi, als was ze reeds een hemels wezen; op haar kleding na, die er echter nu heel proper en aardig uitziet. Robert echter komt er direct bij en vraagt Mij, of hij voor deze mooie bloem ook nieuwe kleren moet halen. Ik zeg hem: 'Over een poosje, als Ik het vragen zal.'
Hoofdstuk 68: De wachtende heldin en de hoogmoedige patheticus. De laatste door de Heer terechtgewezen.Liefdewonder aan de heldin Helena - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)
[1] Als onze heldin zich weer temidden van degenen bevindt met wie ze eerder een nogal felle discussie had gehad, zegt de ons reeds bekende Frans tegen haar: 'Zo bijdehante juf, hoe is het je vergaan bij die opgeblazen druktemaker? Heb je het hem eens goed gezegd op zijn Weens?' De heldin zegt: 'Nou ja, hij zal het wel begrepen hebben. Nu verbeeldt die halve gare zich ook nog, dat hij een heer van stand is! Nou, die zullen ze daar nog wel wat anders voorschotelen. Maar ik heb hem gewaarschuwd! Jullie hadden moeten horen hoe meneer Blum hem heeft aangepakt, omdat hij over mij was gaan klagen; jullie zouden je krom gelachen hebben! Ik wens geen mens iets lelijks toe, ook deze opschepper niet; maar omdat hij zo'n verwaande kwast is, heb ik er echt plezier in, als die goede heren daar hem een beetje kortwieken. Dan krijgt hij wat hem toekomt!' Frans zegt: 'Nou meid, nu beval je me weer en ik ben niet meer kwaad op je. Maar dit zeg ik je ook, als je me nog eens zo aanvalt als daarnet, zie dan maar hoe je je verder redt! Maar nu is alles weer goed, begrijp je?'
Hoofdstuk 65: De Weners en de onplezierige Bohemer. De heldin wendt zich tot Jellinek. Deze verwijst haar naar de Heer - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)
[3] Na deze woorden van Frans verheft zich meteen een krachtige, dikke gestalte (een Bohemer), haalt diep adem en zegt dan voornamelijk tegen Frans: 'Luister eens even, vervloekte kerel, wie heeft er grote oren en wie heeft er lange vingers? Als jij nog eens zoiets durft te zeggen, pas dan maar op! Al ben ik een geest, dan zal ik je toch eens vertellen wie er grote oren heeft! Heb je me verstaan, vervloekte kerel?' De heldin zegt: 'O wee, Frans! Laten we maar zien dat we weg komen! Als je van de duivel spreekt, trap je op zijn staart! Dat is me er een die je van je levensdagen geen tweede keer wilt tegenkomen! Nou, als die kwaad wordt, dan maakt hij ons, denk ik, meteen een kopje kleiner.' De Bohemer zegt: 'Hou je koest, kletskous! Of ik geef je er een, dan zul je genoeg hebben! Of denk je dat de Bohemers duivels zijn? Jij bent een echte hoer, maar de Bohemers zijn goeie lui! Versta je me, jij met je grote mond?' De heldin zegt: 'Luister, beste Weners, dat is me er een! Als we niet in zo'n eerbaar huis waren, dan zou die er uit gegooid moeten worden, al zou het ten koste van het leven van mijn moeder gaan! Maar er is niets aan te doen! Laten we maar weggaan, anders krijgen we nog herrie!'
Hoofdstuk 65: De Weners en de onplezierige Bohemer. De heldin wendt zich tot Jellinek. Deze verwijst haar naar de Heer - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)
[1] Na deze inlichtingen kijkt de heldin Mij een poosje aan, komt daarna dichterbij en zegt tegen Me: 'Vergeef me, beste heer, dat ik u nu met een verzoek lastig val. Ziet u, meneer Jellinek heeft me naar u verwezen en me gezegd, dat u zelfs zo almachtig zou zijn, dat u iedereen zou kunnen helpen, wat hem ook maar mocht mankeren. Ziet u, beste, vriendelijke heer, bij mij mankeert er heel wat aan, en dus valt er ook heel wat te helpen. Weest u zo goed om mij en ons Weners allemaal te helpen, als het u mogelijk is. Kijk, wij zijn op aarde opgegroeid als het lieve vee, en zijn dus ook als beesten hier naar toe gekomen en zijn ziek van top tot teen, hoe je het ook bekijkt. Bovendien zijn we ook nog zo dom als een dertigjarige godsdienstoorlog! Weest u zo goed om ons wat gezonder en verstandiger te maken dan we nu zijn en we zullen ons dan allemaal wel beter gedragen!'
Hoofdstuk 66: De heldin wendt zich tot de Heer om hulp. De raad van de Heiland. Beken openlijk wat je mankeert.Verhaal van een gevallene - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)
[1] N.B.: Dat deze scène hier geheel letterlijk wordt weergegeven zoals ze zich in de geestenwereld werkelijk afspeelt en zich ook onmogelijk anders kan afspelen dan gewoonten, spraak, hartstochten en de verschillende graden van ontwikkeling van een volk noodzakelijk met zich meebrengen, gebeurt om de gelovige lezer en aanhanger van deze openbaring een aanschouwelijk bewijs te geven, dat de mens na het afleggen van zijn lichaam net zo mens is met huid en haar, met zijn manier van spreken, met zijn opvattingen, gewoonten, zeden, gebruiken, neigingen, hartstochten en de daaruit voortvloeiende manier van handelen, als hij op aarde was tijdens zijn leven in zijn lichaam, d.w.z. zolang hij de volledige wedergeboorte van de geest nog niet heeft bereikt.
Hoofdstuk 67: Speciale opmerking van de Heer over het doel van deze, deels ergerlijk schijnende bekendmaking - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)
[3] Het verschil tussen het leven in deze wereld en dat in de geestenwereld wordt bij natuurlijke geesten, wanneer ze van meer eenvoudige aard zijn, slechts door de doeltreffende verschijningsvorm van de plaatselijke toestand bepaald. Zij is steeds min of meer een weergave van hoe de geesten grotendeels innerlijk geaard zijn. Deze verschijningsvorm hier in de geestenwereld, die door de achterwege gebleven wedergeboorte van de geest zeer sterk beïnvloed wordt, komt meestal slechts ten goede aan die arme geesten, die op aarde in natuurlijke en geestelijke armoede hun leven hebben doorgebracht. Maar geesten van rijke bezitters van allerlei aardse goederen, waaraan hun hart kleeft als een poliep aan de zeebodem, vinden alles terug wat ze hier hebben verlaten. Ze kunnen daar verscheidene eeuwen, volgens aardse berekening, in zo'n grof-natuurlijke toestand volharden en worden daar niet eerder uitgetild dan wanneer ze in zichzelf de behoefte beginnen te voelen naar iets hogers en volmaakters.
Hoofdstuk 67: Speciale opmerking van de Heer over het doel van deze, deels ergerlijk schijnende bekendmaking - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)
[1] Ook onze patheticus en zijn gezelschap merken deze verandering op. Iemand uit het gezelschap zegt tegen hem: 'Zeg vriend, merk je niets? Die Lerchenfeldse, eerst zo'n slons vol ontucht, roet en vuil, wordt nu helemaal verheerlijkt. Dat bekoorlijke ding is nu een lust voor het oog. Zou die onbekende vriend van Blum dan toch zo'n soort Egyptische magiër zijn?'
Hoofdstuk 69: De patheticus over deze wonderbare verandering van Helena. Verschil tussen droom en werkelijk leven. Olafs gelijkenis van de bruidswerving - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)
...  1130 - 1131 - 1132 - 1133 - 1134 - 1135 - 1136 - 1137 - 1138 - 1139 - 1140 - 1141 - 1142 - 1143 - 1144 - 1145 - 1146 - 1147 - 1148 - 1149 - 1150 - 1151 - 1152 - 1153 - 1154 - 1155  ...