Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

17481 resultaten - Pagina 1165 van 1166

...  1141 - 1142 - 1143 - 1144 - 1145 - 1146 - 1147 - 1148 - 1149 - 1150 - 1151 - 1152 - 1153 - 1154 - 1155 - 1156 - 1157 - 1158 - 1159 - 1160 - 1161 - 1162 - 1163 - 1164 - 1165 - 1166
[38] Dewijl God hem echter als een ernstige vijand heeft vervloekt en tot eeuwigdurende gevangenschap heeft veroordeeld, en dewijl mij, door Gods geest, zijn helse rijk geopenbaard is geworden, zo vervloek ook ik hem, evenals alle heilige mensenzielen en zweer hem, als mijn eeuwige vijand, die mij menigmaal geteisterd heeft, af. En even­eens zweer ik af al zijne rechtsgeleerden en helpers en ik wil, door de goddelijke genade, zijn rijk geheel en al openbaar maken en bewijzen, dat God een God van liefde en zachtmoedigheid is, Die het kwade niet wil en geen lust heeft in 's mensen verderf. Hij wil juist, dat allen zalig worden. Psalmen 5 : 5. Ezecheël 18 : 23 en 33 : 11. 1 Tim. 2 : 4. Ik wil bewijzen, dat al het boze afkomstig is van de duivel en in hem ontspringt.
Hoofdstuk 16: Over de zevende gestalte of verschijningsvorm van het zondebeginsel Lucifer en zijn Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[2] Dewijl er echter ten tijde, dat God Hemel en aarde geschapen heeft, nog geen menselijk wezen geweest is, die zulks heeft aanschouwd, zo is daar­uit niet te besluiten, dat Adam, vóór zijn val, dewijl hij nog het diepe inzicht in de kennis Gods had, dit in de geest heeft geweten. Toen hij echter ten val was gekomen, zo heeft hij dit alles als een donkere en verborgen gebeurtenis in zijn binnenste bewaard en overgebracht op zijn nakomelingen. Openbaar is geworden, dat de eerste wereld vóór de zondvloed zo weinig heeft geweten van de hoedanigheden en het eigene van God, evenals de laatste waarin wij taps leven. Want uiterlijke, vleselijke geboorte heeft nimmer de Godheid kunnen verstaan of door­gronden; zo dit niet zo ware, zo zou daarover méér geschreven zijn. Dewijl echter aan mij, door de goddelijke genade in deze hoge waarden dit grote geheimenis in mijn geest naar de innerlijke mens, dewelke van één hoedanigheid is met de Godheid, iets geopenbaard is geworden, zo kan ik niet nalaten, deze dingen naar de kracht mijner gaven te be­schrijven en ik wil de lezer getrouwelijk vermanen, zich aan de eenvoud des schrijvers niet te storen. Want ik doe dit niet uit begeerte naar roem, maar wil in ootmoedigheid onderwijzen, opdat de werken Gods de lezer beter bekend mogen worden en des duivels rijk zal worden geopenbaard; omdat de tegenwoordige wereld in al haar boosheid en laster vol is van des duivels woelen en werken. Dat de tegenwoordige wereld toch moge zien, in welke kracht en uit welke drang zij leeft, zodat ik, met het mij overgeleverde pond, kan woekeren en hetzelve aan mijnen God en Schep­per niet renteloos behoef weder te geven, als een luie dienstknecht, die in de wijngaard des Heren zijn tijd in ledigheid heeft doorgebracht en zijn loon opeist zonder ervoor gearbeid te hebben. Wanneer echter de duivel spotters en verachters zou doen opstaan, die zouden zeggen, dat het mij niet paste, mij zozeer in deze hoge goddelijke dingen te begeven en daarin te speuren, zo geef ik deze ten antwoord, dat ik niet opgeklommen ben tot in de sferen Gods; dat mij dit, als ge­ring mensenkind, ook niet mogelijk zou zijn, maar dat de Godheid in mij is nedergedaald.
Hoofdstuk 18: Over de schepping der Hemelen en der aarde en de eerste dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[12] Wanneer alle bomen schrijvers waren, en alle takken schrijfpennen, alle bergen boeken en alle gewassen inkt, zo zouden zij allen tezamen de jammer en de ellende niet kunnen beschrijven, die Lucifer met zijn Engelen heeft teweeg gebracht. Want hij heeft van het huis des Lichts een huis der duisternis gemaakt en van het huis des vreugden een huis der treurigheid; van het huis der lusten en der verkwikking een huis van honger en dorst. Van het huis der zachtmoedigheid een gestadig onweer en een bliksemen. Van het huis des vredes een eeuwigdurend jammer- en tranenhuis; van het huis der lachenden een huis vol schrik en beven. Hij heeft van het licht en de weldadigheid een eeuwige en helse pijn gemaakt. Van de lieflijke spijzen maakte hij gruwelen en onwelriekendheid, welke een gruwel was voor elke vrucht. Van het huis van de cederen van de Libanon maakte hij een steenachtig, rotsachtig huis des vuurs. Van de zoete reuk maakte hij stank. Hij veroorzaakte eenzaamheid en vernieti­ging, het einde van alle goeds, van het goddelijk lichaam maakte hij een duistere, zwarte, koude, verhitte, zich zelf verslindende en toch niet verterende duivel, welke de vijand is van God en Zijne Engelen en het ganse heir der Hemelen is tegen hem gekeerd. De geleerden hebben veel geredeneerd, gevraagd en nagedacht over de boosheid, die in alle schepselen aanwezig is. Ook in de dierenwereld zijn er giftige en boze dieren, wormen en ge­wassen. Hierdoor ontstaat bij sommige geleerden verwondering en zij zijn tot de slotsom gekomen, dat God het boze gewild heeft, dewijl hij zoveel kwaads geschapen heeft. Sommigen hebben aan de val des mensen de schuld gegeven; anderen aan de werking van de duivel. Dewijl echter alle schepselen en alle gewassen geschapen werden vóór de mens geschapen werd, zo moogt ge de mens niet hiervan de schuld geven, want de mens heeft niet het dierlijke lichaam ontvangen bij de schepping, maar zijn lichaam is eerst geworden zoals het is, bij zijn val. Zo heeft ook de mens niet de boosheid en het vergif in de dieren, de vogels, de wormen en de stenen gebracht, want hij had niet zulk een lichaam; wanneer hij de boosheid in de schepping veroorzaakt had, zo zou hij in eeuwigheid geen genade vinden. De arme mens heeft niet de vooropgezette bedoeling gehad te vallen in de zonde; neen, de duivel heeft hem aangestoken met zijn vergif. Dit zult ge alhier beschreven vinden, niet met de bedoeling, iemand te honen, maar uit liefde en tot een deemoedige lering, die ik uit de afgrond van mijn geest heb opgedolven. Tot een gewisse troost voor de arme, kranke, oude Adam, die thans zijn laatste reis aanvaarden moet. Want in Christus zijn wij allen als één lichaam. Daarom ook wil deze Geest van harte gaarne, dat zijn medeleden gelaafd zullen worden met een dronk van de edele wijn Gods, alvorens zij hun reis aanvaarden, opdat zij standvastig zijn in de grote strijd tegen de duivel, en de zege kunnen erlangen. Opdat de overwinning des duivels in deze wereld te niet worde gedaan en de grote naam des Heren geheiligd moge worden. Toen koning Lucifer met zijn Engelen zo volheerlijk, schoon en goddelijk was geschapen, als een Cherubijn en een koning in God, zo liet hij zich verblinden door zijn schone, edele gestalte, toen hij zag welk een heerlijke en schone geest er in hem woonde. Toen dachten zijn zeven Oergeesten dat zij zich konden verheffen en ontsteken. Zij meenden ook schoon, heerlik en machtig te zijn, zoals de ziele-geest. Daarmede wilden zij in hun ganse gebied met eigen kracht en macht heersen als een nieuwe God.
Hoofdstuk 16: Over de zevende gestalte of verschijningsvorm van het zondebeginsel Lucifer en zijn Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[26] Of zoudt ge menen, dat ik dit uit mij zelven bedacht heb? Waarlik, neen, maar de geest heeft ten tijde van mijn beschrijving gearbeid en is opge­gaan in de diepte der goddelijke dingen. Daardoor ben ik tot dit inzicht gekomen en niet temidden van grote aardse vreugden, maar temidden van angst en droefenis. Want wat ik terwille van dit alles heb moeten lijden van de duivel en zijn trawanten, welke zowel in mijn eigen wezen als in alle andere mensen nog zetelt, dat kunt ge onmogelijk verstaan. Zo de filosofen en de doktoren niet altijd vol hovaardij waren geweest, maar zouden acht hebben geslagen op hetgeen profeten en apostelen geleerd hebben, zo zouden er in de wereld andere inzichten en een andere filosofie heersen. Om dit alles uit te dragen ben ik te zwak en heb ik te weinig geleerd, ook ben ik niet goed ter tale, maar dat neemt niet weg, dat het inzicht mij niet ontbreekt. Ik kan het alleen niet met voldoende gewicht en met veel sierlijkheid aan de dag brengen. Maar ik heb ge­noeg aan mijn gave en ik wil een filosoof der eenvoudigen zijn.
Hoofdstuk 18: Over de schepping der Hemelen en der aarde en de eerste dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[46] Hier hebt ge nu een korte en waarachtige inleiding van liet “Woord”, hetgeen God heeft gesproken, volgens het inzicht des Geestes juist be­schreven en naar de mate van mijn gaven medegedeeld. Nu is de vraag: Wat heeft God gesproken? Hij sprak: “Er zij licht en er was licht.” Het licht is uit de innerlijke geboorte naar buiten getreden en heeft de uiterlijke geboorte lichtend gemaakt. Daardoor heeft de uiterlijke geboorte een natuurlik, eigen licht gekregen. Ge moet niet denken, dat het licht der zon en der natuur hetzelfde is als het Hart Gods, dat in het verborgene, licht uitstraalt. Neen, ge zult het licht der natuur niet aanbidden, want het is niet het Hart Gods, maar een licht, hetwelk ont­staat door de vetheid van het zoete water en door de werking der andere geesten in de derde geboorte en daaraan zijn kracht ontleent. Deze derde geboorte noemt men niet “God”, hoewel zij in God en uit God is. Toch is het licht der natuur een werktuig Gods. En God is ook niet van de natuur gescheiden, neen, zij beiden zijn als één lichaam en één ziel. De natuur is het lichaam; het Goddelijk Hart is de Ziel. Nu zou iemand kunnen vragen: welk licht is het dan geweest, dat ont­stoken werd? Zijn het de zon en de sterren geweest? Neen, de zon en de sterren zijn eerst uit datzelfde licht geschapen geworden op de vierde dag. Het is een licht, dat opgegaan is in de zeven geesten der natuur, het heeft geen eigen verblijfplaats gehad, maar het heeft overal geschenen, maar niet zo helder als de zon, maar zoals het blauw des Hemels, en van een lichtsterkte, overeenkomstig de hoedanigheid der Oergeesten, totdat hierna de eigenlijke schepping en ontsteking van het vuur, in het water in de geest der wrangheid, der zuurheid, met de zon gevolgd is.
Hoofdstuk 18: Over de schepping der Hemelen en der aarde en de eerste dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[1] De ware Hemel, welke onze menselijke, eigen Hemel is, waar de ziel henen vaart, wanneer zij afscheid neemt van het lichaam en waar Christus onze Koning heengegaan is en vanwaar hij ook, van Zijnen Vader, gekomen is en geboren en als een mens in de maagd Maria tot vlees is geworden, deze Hemel is de kinderen der mensen verborgen geweest en de mensen hebben hierover allerlei meningen gehad. Ook de geleerden hebben hier­over veel geschreven en hebben elkander hevig bestreden. Hierdoor werd de Heilige Naam Gods schande aangedaan; Zijn leden werden verwond; Zijn Tempel verstoord en de heilige Hemel is door deze laster en vijand­schap ontheiligd geworden. De mensen hebben ten allen tijde en allerwege gemeend, dat de Hemel vele honderden of duizenden mijlen van deze aarde verwijderd is en dat alleen God in de Hemel woont; ook hebben vele natuurkundigen het gewaagd, de afstand te meten en zij hebben zeld­zame dingen geopenbaard. Zelfs heb ik het zelf, vanwege mijn inzicht en hetgeen aan mij werd geopenbaard, er voor gehouden, dat dit alleen de ware Hemel zou zijn, welke zich met een ronde boog, lichtblauw uit­strekt hoog boven de sterren, in de mening, dat God alleen daar woont en in deze wereld slechts regeert door de kracht van Zijn Heiligen Geest. Dewijl ik echter door deze opvattingen menig schok heb gehad, zonder twijfel door dien Geest, die daarin behagen had, zo ben ik eindelik in een grote zwaarmoedigheid en treurigheid geraakt, toen ik de gewel­dige ruimte dezer wereld, de zon en de sterren, de wolken, de regen en de sneeuw aanschouwde, en in mijn geest de gehele schepping dezer wereld overdacht. Toen vond ik in alle dingen het goed en het kwaad; liefde en haat in de redeloze schepselen zowel als in de mensen, ja zelfs in de aarde, de elementen, in hout en in stenen. Daarna overdacht ik de kleine menselijke levensvonk. Wat betekende zij ten opzichte van de grote werken van God, die werken, die betreffen het scheppen van de Hemel en van de aarde.
Hoofdstuk 19: Over de Hemel en de gestalte der aarde en van het water, over het licht en de duisternis over de Hemel. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[2] Dewijl ik echter bemerkte, dat in alle dingen het boze en het goede aan­wezig is, en dat het in deze wereld de goddeloze even goed gaat als de vrome; ook dat de wilde volkeren de vruchtbaarste en schoonste landen bewonen en dat het geluk voor hen bereikbaarder was dan voor de vromen, zo werd ik zeer bedroefd, en niets was in staat mij te troosten. Daarover zal de duivel zich zeer zeker hebben verheugd, die mij dan ook menigmaal de heidense gedachten, die ik hier verzwijgen zal, heeft ingeprent. Toen zich echter, te midden van deze droefenis mijn geest waarvan ik weinig of niets begreep, ernstig tot God verhief en mijn ge­hele hart en gemoed, als in een grote storm, met alle andere gedachten en met al mijn willen zich er toe zette, deze dingen te verslaan, zonder daarbij na te laten met de liefde en de barmhartigheid Gods te worstelen om te overwinnen, toen zegende Hij mij, d.w.z. hij verlichtte mij met Zijn Heiligen Geest, opdat ik Zijn wil zou mogen verstaan en verlost zou worden van mijn droefenis. Alzo brak de geest door. Toen ik echter in mijn grote ijver zo zeer jegens God en alle hellepoorten woedde, als waren er in mij nog meer krachten aanwezig, hetgeen ik waarlik niet zou hebben gekund zonder de bijstand van den Geest van God, zo is weldra, na menige verwoede krijg mijn geest door de poorten der hel tot in de meest innerlijke geboorte der Godheid doorgedrongen en daar met liefde ontvangen, zoals een bruidegom zijn geliefde bruid tegen­treedt.
Hoofdstuk 19: Over de Hemel en de gestalte der aarde en van het water, over het licht en de duisternis over de Hemel. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[4] Ook is aldra in dit licht mijn wil gegroeid en ik heb een intense behoefte gevoeld het Wezen Gods te beschrijven. Dewijl ik echter de diepe en innerlijke geboorte Gods in hun in-eigen wezen niet begrijpen kon en ook met mijn verstand niet doorvorsen kan, zo heeft het jaren geduurd, alvorens mij het juiste begrip deelachtig werd. Het is er mee gegaan als met een jonge boom, die men in de aarde plant. Deze is in de aanvang jong en teer en zijn aanblik verheugt ons, in 't bijzonder, wanneer hij voorspoedig opgroeit. Hij draagt echter niet dadelijk vruchten, en al bloeit hij ook, zo vallen de bloesems toch af, want er komt menigmaal een koude windvlaag, vorst of sneeuw te dragen, die over hem heen gaan, vóór hij opgroeit en in staat is vruchten te dragen.
Hoofdstuk 19: Over de Hemel en de gestalte der aarde en van het water, over het licht en de duisternis over de Hemel. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[6] Van dit Licht nu ontving ik mijn inzicht, mijn willen en mijn stuwkracht en over dit inzicht en deze kennis wil ik, naar de mate van mijn gaven, schrijven. Ik wil God laten besturen, al zou ik ook daarmede de toorn opwekken van de wereld, de duivel en alle hellepoorten en ik wil op­merken wat Gods bedoeling in deze dingen is. Want Zijn bedoeling te kennnen, daartoe ben ik te gering, hoewel de geest enkele dingen die nog in de toekomst verborgen liggen, in dit Licht tot mijn kennis heeft gebracht. Naar de uiterlijke mens echter ben ik veel te zwak en te gering, dit te verstaan. Maar de ziele-geest, welke van één hoedanigheid is met God, verstaat het niet; het dierlijke lichaam echter vangt slechts een flauw beeld ervan op, evenals men slechts een indruk krijgt van iets, wanneer het weerlicht. Zo is het met de innerlijke geboorte der ziel, wanneer zij door de uiterlijke geboorte, verlicht door den Heiligen Geest, door de poort der hel vaart; deze poort echter wordt spoedig weer gesloten, want de toorn Gods grendelt de vesting en deze is in Zijn macht. Dan is het inzicht van de uiterlijke mens vervlogen en hij gaat voort in zijn angst en droefenis als een zwangere vrouw, die, wanneer de pijnen komen, gaarne haar kind zou willen baren, maar het niet kan en immer angstig is.
Hoofdstuk 19: Over de Hemel en de gestalte der aarde en van het water, over het licht en de duisternis over de Hemel. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[31] De derde geboorte in het lichaam Gods, dat deze wereld uitmaakt, is onder het uitspansel der Hemelen verborgen en deze Hemelen zijn van één hoedanigheid ermee. Deze derde geboorte is het almachtige en heilige Hart Gods, waarin onze Koning Jezus Christus zetelt ter rechter­hand Gods als Heer en Koning van het ganse lichaam dezer wereld, die met Zijn Hart alles omvat en in stand houdt. En deze Hemelen zijn ook zijn rechterstoel en zijn Oergeesten heersen in het lichaam dezer wereld en alles is met Hem verbonden wat in de siderische geboorte, in de liefde zetelt. Het andere deel dezer wereld is met de duivel verbonden. Ge moet niet denken, zoals Johannes Calvijn heeft gedacht, dat het lichaam van Christus niet almachtig is en niets begrijpt, dan wat Hem­zelf betreft. Neen, mensenkind, gij dwaalt en verstaat de Goddelijke Kracht niet; een ieder mens omvat in zijn siderische Oergeesten de ganse ruimte oftewel het lichaam dezer wereld en die ruimte omvat de mensen. Alles is als één lichaam, maar met verschillende leden. Hoe zou het dan mogelijk zijn, dat de Oergeesten in het natuurlijke lichaam van Christus niet van één hoedanigheid zouden zijn met de Oergeesten der natuur? Zijn lichaam toch is immers ook uit de Oergeesten der natuur en Zijn Hart is ontsproten aan de derde geboorte, hetwelk het Hart van God van alle Engelen en alle Hemelen, ja, den gansen vader omvat. Gij calvinisten, laat hier uw mening varen. Gij dwaalt; martelt uw zelven niet. God is een Geest. (Joh. 4:24) en niet te vergelijken met enig lichamelijk wezen, want in de lichamelijkheid schuilt de dood. Het lichaam van Christus is niet meer in de stoffelijkheid, in de lichamelijkheid maar in de goddelijke openbaring van de natuur; gelijk aan de Engelen zullen ook onze lichamen, in de opstanding niet meer de samen­stelling van vlees en beenderen hebben van thans. Maar zij zijn de lichamen der Engelen gelijk. En hoewel de vormen aanwezig zullen zijn en de krachten en mogelijkheden en ook alle vermogens, die de mens heeft en al de verschillende lichaamsdelen, behalve de geslachtsdelen, en de ingewanden, zo zullen we dan toch niet de zelfde harde substantie be­zitten. Christus zeide n.l. tot Maria Magdalena in de tuin van Jozef, bij het graf, na zijn opstanding: “Raak mij niet aan, want ik ben nog niet opgevaren tot Mijnen Vader, (Joh. 2O:17). Als wilde Hij zeggen: Ik heb nu niet meer het stoffelijk lichaam, al toon ik U mij zelven in mijn stoffelijk lichaam, want anders zoudt ge Mij, met uw eigen stoffelijk lichaam niet kunnen herkennen. Zo wandelde hij ook de veertig dagen na Zijne opstanding niet steeds zichtbaar voor de discipelen, temidden van hen, maar onzichtbaar, in zijn Hemelse Engelen­gestalte.
Hoofdstuk 20: Over de tweede dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[35] Daarom spreekt ook Christus: “Mijne schapen zijn in mijn hand en nie­mand zal ze uit Mijne hand rukken. (Joh. 1O). Zo ziet ge ook, dat ge, voor zover ge in boosheid leeft, ge in de hel leeft bij alle duivelen. Wan­neer uwe ogen slechts geopend waren, zo zoudt ge wonderen zien; maar ge vertoeft tussen Hemel en aarde en kunt niet zien. Ge wandelt op een smalle weg. Er zijn vele mensen, die menigmaal des Hemels en der helle poorten gekend hebben. Zij hebben aangetoond, hoe menig mens met een levend lichaam in de hel woont. Hen heeft men zeer bespot maar ten onrechte, want dit bestaat inderdaad. Wat dit te zeggen heeft, wil ik uitvoerig te bestemder plaatse uiteen zetten. Dat het water nu twee verschillende geboorten, aanzichten heeft wil ik hier, uit de natuur zelf bewijzen, want de natuur is de wortel, de moeder van alle talen, die in deze wereld zijn en in haar voltrekt zich de openbaring aller dingen. Want toen Adam voor de eerste maal heeft gesproken, heeft hij alle schepselen naar hunne gezondheid en innerlijke werkwijze een eigen naam gegeven. Dit is de sprake der natuur, maar niet een ieder is dit ge­geven, want dit is een geheimenis, hetwelk mij door de genade Gods werd medegedeeld, door den Geest, die mij welgevallig was. - Het woord: water, wordt genoemd in het hart en sluit de tanden. De bittere kwali­teit wordt niet aangedaan en het woord verlaat de mond tussen de tanden door; de tong helpt den Geest en is er mee van één hoedanigheid en de Geest verlaat vol macht de mond, door de tanden. Wanneer echter de Geest grotendeels naar buiten is getreden, komt de Geest der wrang­heid en bitterheid en is van één gevoelen en werking met het woord. Hij blijft echter op zijn plaats en is duidelijk in de lettergreep te onder­kennen. Dat nu de Geest in het hart een aanvang neemt, buiten het hart treedt, de tanden sluit en met de tong door de tanden naar buiten treedt, wil zeggen, dat het Hart Gods vol beweging en leven is, Gods Geest het houdt omvangen; dit is het uitspansel des Hemels. Zoals de tanden zich op elkaar sluiten en de Geest naar buiten treedt tussen de tanden door, alzo gaat ook de Geest vanuit het hart in de siderische geboorte.
Hoofdstuk 20: Over de tweede dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[3] Opdat ge echter moogt verstaan hoe alles geschiedde, zo wil ik alles na elkander, in de juiste volgorde beschrijven, opdat ge de diepte en de grond van dit geheimenis zult verstaan. Ik wil beginnen bij de aarde, vervolgens behandelen de ruimte rondom de aarde, ten derde spreken over het ontstaan der sterren, ten vierde over de zeven hoofdeigen­schappen der planeten en hun hart, hetwelk de zon is; ten vijfde spreken over de vier elementen, ten zesde over de uiterlijke, stoffelijke, zichtbare geboorte, die uit dit gehele gebied voortkomt en ten slotte over de wonderlijke verhoudingen en de bekwaamheid van de gehele natuur. Hierbij wil ik alle navolgers van de heilige en hooggeleerde kunsten, van de astrologie en de theologie uitnodigen. Ik wil hun de oorzaak tonen en het bewijs dezer dingen geven. En al heb ik niet gestudeerd als zij, daar­over maak ik mij geen zorgen. Zij zullen nog zoveel te leren hebben, dat menigeen van hen nodig zal hebben, om dit te doorgronden en te ver­staan. Ik heb hun wijze van doen niet nodig, noch hun scholing; ik heb niet van hen geleerd, maar heb een andere leermeester en deze is de natuur zelve. Uit haar en van haar heb ik filosofie, theologie en astro­logie geleerd en niet van of door mensen. Dewijl echter de mensen goden zijn en het inzicht ontlenen aan God de Vader, uit Wien zij voortge­komen zijn, en in Wien zij leven, zo veracht ik hun filosofie, astrologie en theologie zeker niet. Want ik meen, dat deze menigmaal op ware grondslag rust en ook wil ik mij beijveren, hun formules over te nemen. Want ik moet erkennen, dat zij hierin meer zijn dan ik en dat ik uit hun formules mijn eerste inzicht en kennis heb opgebouwd. Ik wil die for­mules ook niet verdraaien of verbeteren; dat kan ik ook niet; ik heb ze nooit geleerd en laat ze dus in hun waarde. Maar ook wil ik niet geheel afgaan, op wat zij leren, maar ik wil als een ijverige knecht de aarde doorwroeten, opdat ik deze gehele boom met wortel, stam, takken, twijgen en vruchten kan zien. Zodoende zal mijn schrijven niets nieuws voor u bevatten; uw filosofie en de mijne zullen dezelfde zijn. Zij zullen zijn als één boom, die enerlei vrucht draagt.
Hoofdstuk 22: Over het ontstaan der sterren en over de schepping van de vierde dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[17] Over deze drievoudigheid wil ik hier schrijven en de kinderen dezer wereld aantonen, wie God is. Niet om mij daarop te beroemen of uit hovaardij, of om enig mens te krenken. Neen, de geest zal u in alle zachtmoedigheid en vriendelijkheid onderwijzen, zoals een Vader zijne kinderen onderwijst. Het werk is niet door mijn vernuft tot stand ge­komen, maar door de liefdesopenbaring des Heiligen Geestes, die in het vleselijke is doorgebroken. Uit eigen kracht kan ik niet veel en ben ook slechts een blinde, maar door Gods geest ziet mijn geest alles, hoewel ik niet standvastig genoeg ben. Maar wanneer de geest van de liefde Gods door mijn geest werkt, dan versta ik de Godheid. Niet alleen mij gaat het zo, maar alle mensen, of het nu Christenen, joden, Turken of heidenen zijn. Allen, waarin de zachtmoedigheid en de liefde leven, staan ook in het licht Gods. Zoudt ge willen zeggen: Neen? De Turken, de Joden en de heidenen hebben immers hetzelfde lichaam dat gij hebt; zij bezitten dezelfde lichaamskracht die gij gebruikt en dezelfde God, die uw God is, is ook hun God. Zegt ge: Zij kennen God echter niet en eren Hem niet. Ja, mensenkind, ge kunt u er op beroemen, dat gij Hem beter kent. Maar waar de liefde door de zachtmoedigheid wordt geopenbaard, daar openbaart zich het Goddelijk Hart. Want het hart Gods wordt in het zachte water van het aangestoken licht geboren, hetzij in de mens of buiten de mens, het wordt overal in het centrum, in het midden tussen de uiterlijke en de innerlijke geboorte geboren.
Hoofdstuk 22: Over het ontstaan der sterren en over de schepping van de vierde dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[45] Wilt u een godheid zijn en geen duivel, bedient u dan van de heilige en zachte rechten Gods; zo niet, dan zult gij altijd en eeuwig in de strenge en ernstige Godsgeboorte blijven. Dit zegt de geest tot u als een woord Gods, en niet mijn dode vlees. Gij moet weten, dat ik het niet zeg door middel van mijn dode verstand, maar dat mijn geest met God verkeert, en weet, hoe de godheid in al haar openbaringen, smaak en reuk is; daaruit maak ik op, dat de god­heid een zeer eenvoudig, zacht, lieflik en stil wezen is, dat de geboorte van de drie-eenheid heel zacht en vriendelijk, lieflik en enig geschiedt, en dat de scherpte van de binnenste geboorte zich nimmer in de zachtheid der drie-eenheid kan opheffen, doch in de diepte verborgen blijft. Die scherpte heet in het verborgene Gods toorn, en het wezen van de zachtmoedigheid in de drieheid, heet God. Er gaat niets van de scherpte uit, dat daar verwoest of de toorn aansteekt, doch de geesten spelen heel zoetjes met elkander als kleine kinderen wanneer zij pret met elkander hebben, omdat een ieder zijn eigen werk heft. Zij spelen met elkander en liefkozen elkaar.
Hoofdstuk 23: Van de diepte boven de aarde. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[48] Antwoord. Als gij mij op deze ladder, door middel waarvan ik tot in de diepte van God opstijg, naklimt, dan zult gij zeer gestegen zijn. Ik ben niet door mijn verstand of door vooropgezette wil tot deze gevoelens, deze arbeid en erkenning gekomen; ik heb ook deze wetenschap niet gezocht, ik heb er ook niets van geweten. Ik heb alleen gezocht naar het hart van God om mij voor de akeligheid van de duivel te kunnen verbergen. Toen ik dat bereikt had, toen is mij deze zware taak opgelegd, de wereld te openbaren en te verkondigen, dat de dag des Heren aanstaande is. En aangezien gij zo slecht luistert naar de wortel van de boom, moet ik u openbaren, wat de gehele boom is, en u mededelen dat het morgenrood reeds zichtbaar is van de dag, tot welke Gods raad al lange tijd geleden heeft besloten. Amen.
Hoofdstuk 23: Van de diepte boven de aarde. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
...  1141 - 1142 - 1143 - 1144 - 1145 - 1146 - 1147 - 1148 - 1149 - 1150 - 1151 - 1152 - 1153 - 1154 - 1155 - 1156 - 1157 - 1158 - 1159 - 1160 - 1161 - 1162 - 1163 - 1164 - 1165 - 1166