Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 1197 van 1490

...  1185 - 1186 - 1187 - 1188 - 1189 - 1190 - 1191 - 1192 - 1193 - 1194 - 1195 - 1196 - 1197 - 1198 - 1199 - 1200 - 1201 - 1202 - 1203 - 1204 - 1205 - 1206 - 1207 - 1208 - 1209 - 1210  ...
[12] Kijk, het dal van Josafat is vanwege zijn bijzondere aard vaak aangehaald bij begrafenissen van vooraanstaande families. Zoals men bij ons zegt: 'Op het kerkhof komen tenslotte allen bij elkaar: groot en klein, rijk en arm, vriend en vijand!'. Datzelfde zegt men ook van het 'dal van Josafat'. In engere zin is dit dal vanwege zijn smalle en ongastvrije vorm typerend voor het graf zelf, en in geestelijke zin voor de geestenwereld, voorzover wij ons tot nu toe daarin bevonden. Want ook de geestenwereld is een graf voor de geest van de mens, totdat God de Heer deze geest door Zijn heilige, almachtige liefdewil daaruit heeft opgewekt, zoals ons nu.
Hoofdstuk 88: De officier als heilsverkondiger. Hij neemt hun twijfels weg en leidt hen tot de Heer. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[17] Later heb ik gehoord dat mijn goddelijke leraar het tot officier bij de generale staf en later tot kapitein in het leger had gebracht. Of hij nog leefde, kon ik niet meer te weten komen. Ikzelf moest jammer genoeg al op mijn achttiende trouwen en werd op mijn vijfentwintigste al weduwe. O, had ik toen mijn leraar maar kunnen vinden, hoe gelukkig zou ik dan zijn geworden! Maar God de Heer liet het niet toe. Ik bleef daarna ongehuwd en had een dochter, die zo ongeveer in alles mijn evenbeeld was. Enkele jaren geleden betrad ik deze eeuwige wereld en deed hier overal navraag, of mijn leraar hier mogelijkerwijs ook al was. Helaas kon ik tot nu toe nog niets over hem te weten komen. Hij heette Peter; een andere naam kon ik van hem nooit te weten komen, ook mijn ouders niet; het was de enige eigenaardigheid die deze leraar bezat. Hier in de geestenwereld zou ik toch graag iets over hem willen vernemen. U bent zo'n wijze man, kunt u misschien mij inlichten over hem? O, kon ik deze edele geest toch nog maar eens ontmoeten!'
Hoofdstuk 91: Een gedenkwaardige levensgeschiedenis, die ook de officier interesseert. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[12] Ik woon nu drie jaar in uw huis en heb als mens en leraar volgens mijn door niets bezoedelde geweten zo gehandeld, dat ik van mijn principes geen duimbreed afweek. En nu word ik op grond van een hoogst onrechtvaardige beschuldiging uit dit huis verbannen! Maar dat doet me niets; ik verheug me er zelfs over, want het is voor mij opnieuw een bewijs dat Christus de Heer, in wie ik leef en sterf, mij waardig heeft bevonden om een van Zijn leerlingen te zijn. Hij, de Heer der oneindigheid, heeft toch Zelf de grootste ondank van de mensen ontvangen, en Hij vergaf hun omdat Hij wel zag dat ze niet wisten wat ze deden. Waarom zou ik, zondig mens, u uw handelwijze kwalijk nemen. Deze is weliswaar op aarde voor mij nadelig, maar daar kom ik gemakkelijk overheen, omdat ik voordelen nooit nagejaagd of gezocht heb.
Hoofdstuk 91: Een gedenkwaardige levensgeschiedenis, die ook de officier interesseert. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[11] De vrouw zegt: 'Achtenswaardige vriend, wat had de nobele man dan daarop moeten zeggen? Hij wist maar al te goed hoe slecht er met aristocraten over zulke zaken valt te praten. Het enige dat ik met gebroken hart kon opvangen was, dat hij voor al het goede dat hij in dit huis had genoten, wenend bedankte en er tenslotte aan toevoegde: 'Geachte ouders van dit edele kind, ik heb uw huis, en God is mijn getuige, nooit gezocht. U hebt veeleer door allerlei schitterende beloften geprobeerd mij voor u te winnen. Toen ik in uw huis kwam, bracht ik u als eerlijk man mijn opvoedkundige principes duidelijk onder ogen. U was daarmee volkomen tevreden en zei toen, terwijl u mij aan uw hart drukte: 'Vriend, wij zijn rijk en hebben bezittingen; dank zij deze aanstelling kunt u levenslang in uw onderhoud voorzien!'
Hoofdstuk 91: Een gedenkwaardige levensgeschiedenis, die ook de officier interesseert. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[8] Reeds brandend van ongeduld en tevens vol ergernis over die oude man die dit meisje zo misbruikt had, zegt de officier: 'Ik smeek je om godswil, hou toch eens op! Dat jou onrecht is aangedaan, is wel duidelijk, maar helemaal onschuldig aan deze geschiedenis ben jij toch niet. Voor jouw slechte aandeel ben je reeds onder Gods toelating getuchtigd en hij, die oude man, zal de Heer ook niet het geringste schuldig blijven. Vergeef hem daarom van ganser harte en kom dan met mij mee naar God de Heer; Hij zal alles weer in orde brengen! Maar je mag geen woede in je hart koesteren, maar liefde, zelfs voor de grootste vijanden! Dan zul jij ook volop liefde vinden bij God.'
Hoofdstuk 90: Nog enkele levensgeschiedenissen. Het geduld van de officier wordt wederom op de proef gesteld. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[4] De officier zegt: 'Wat, is dat nog niet alles? Nou, vertel dan maar verder!' - Zij zegt: 'Ziet u, ik ben een grote zondares geworden en heb nu de hel verdiend en de hemel verspeeld, want ik was al op mijn dertiende heimelijk begonnen met het bedrijven van de slechte liefde, en wel met een soldaat van de artillerie. Toen ik stierf ging het allemaal zo vlug, dat ik niet eens het sacrament van de stervenden heb kunnen ontvangen. Hier in deze wereld heb ik alle kerken al afgelopen en heb willen biechten en communie doen, maar er was nergens een geestelijke te vinden. Daarom sta ik hier nog vol zonden en durf niet naar Onze-Lieve-Heer te gaan. Wel heb ik al vaak intens berouwen verdriet gevoeld, maar wat helpt dat als men niet heeft gebiecht en communie gedaan en ook de laatste zalving niet heeft kunnen krijgen? O mijn God, wat zal er nu van mij terechtkomen?!'
Hoofdstuk 90: Nog enkele levensgeschiedenissen. Het geduld van de officier wordt wederom op de proef gesteld. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[7] Kijk, daar staan de Stefanustoren, de dom en de huizen allemaal nog precies zo voor ons als we ze op aarde al duizend keer hebben gezien, en wij zijn ten opzichte van deze gebouwen even groot als op aarde het geval was. Zo zie ik ook bij jullie het heel normale postuur, zoals jullie die op aarde hadden. Kort en bondig, we zijn hier wat onze gestalte betreft eerder groter dan kleiner geworden. Het grootste bewijs schuilt echter daarin, dat daarginds God de Heer Zelf, wiens gestalte zeker geen bedrog is, even groot is als wij. Maar let nu op, want nu gaan we een beetje rekenen!
Hoofdstuk 88: De officier als heilsverkondiger. Hij neemt hun twijfels weg en leidt hen tot de Heer. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[13] De officier merkt ook hoe de toegesnelde menigte deze scène tussen zoon en teruggevonden Vader met ontroering gadeslaat, want de menigte denkt dat deze officier zijn natuurlijke vader, die hij allang niet meer had gezien, heeft teruggevonden. Daarom zegt de officier tegen Mij: 'Vader, kijk daar! De half doden lijken levendiger te worden! Wat denkt U ervan, zouden zij ook bij ons mogen blijven? Ik heb van ganser harte medelijden met hen en ik zou hen meteen allemaal bij me willen houden. Mocht er een of ander schurftig schaapje tussen zitten, dan zal dat zich wel met de juiste middelen laten reinigen.'
Hoofdstuk 87: Het diepste verlangen van de officier. De Vader openbaart zich aan hem die Hem liefheeft. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[10] Na deze woorden staat de officier op, kijkt Mij wazig aan en zegt met grote geestdrift: 'Waarom zou ik bang voor U zijn, nu ik U herken? U bent toch mijn lieve, goede, heilige Vader!' Nu valt hij weer in Mijn armen en roept: 'O, wat een geluk, wat een zaligheid de ware Vader te hebben gevonden! O vaderliefde, o heilig en grootste woord, wat bergt U in Uw ondoorgrondelijke, heilige diepte?!' Daarop weent hij van liefde, maar Ik sterk hem, zodat hij Mijn liefde kan verdragen.
Hoofdstuk 87: Het diepste verlangen van de officier. De Vader openbaart zich aan hem die Hem liefheeft. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[5] Door deze nogal luidruchtige aangelegenheid worden verscheidene mensen uit hun huizen gelokt en de nieuwsgierigheid brengt hen ertoe te kijken wat er gaande is. Als we omringd zijn door een bonte verzameling toeschouwers, wil de officier het bevel geven om de nieuwsgierige mensen te verspreiden, maar Ik zeg tegen hem: 'Vriend, laat dat! Ook deze klaplopers zullen zien hoe het heil van' de wereld eruit ziet! Het zijn halfdode wezens, die niemand van nut zijn, noch iemand kunnen schaden. Daarom laten we hen maar kijken!'
Hoofdstuk 87: Het diepste verlangen van de officier. De Vader openbaart zich aan hem die Hem liefheeft. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[3] Toen ik echter in deze wereld kwam, heeft iemand meteen tegen mij gezegd: 'Pas op jij! Je bent gestorven op aarde, waar je tot nu toe in elk opzicht tamelijk slecht hebt geleefd. Besef, dat je nu voor alle eeuwigheid een arme ziel bent, vol zonden, groot en klein! Wat moet je nu beginnen?' Na deze verschrikkelijke vraag ben ik in zwijm gevallen, maar na een poosje ben ik weer tot bewustzijn gekomen. De persoon die mij deze boodschap had gegeven, was verdwenen en ik bevond me weer op aarde en wel in Wenen, zoals nu. Alleen vond ik het gek dat ik mijn woonwijk en mijn werkgever tot op heden nog niet heb kunnen ontdekken. Ik weet nog steeds niet waar ik aan toe ben. Ik weet dat ik in de geestenwereld ben, en toch weet ik het weer niet, want steeds komen veel dingen me vreemd voor; andere dingen zijn daarentegen weer heel natuurlijk. Maar beste meneer de officier, nu komt het pas!'
Hoofdstuk 90: Nog enkele levensgeschiedenissen. Het geduld van de officier wordt wederom op de proef gesteld. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[12] Nauwelijks heeft de officier deze woorden, meer voor zichzelf, uitgesproken, of er komt alweer een ander oudje met een zilveren relikwiekruis naar hem toe en zegt: 'Pardon, nog één vraag! Met dit kruis dat door de paus zelf drie keer is gewijd, heeft een zeer eerwaarde pater kapucijn/mij vereerd, omdat ik een schuld voor het klooster heb betaald. In dit kruis zitten relikwieën van Christus de Heer. Wat denkt u, zou ik dit kostbare kleinood aan Christus de Heer kunnen schenken?' De officier stuift nu gewoon op van ergernis en zegt: 'Nu is de maat wel vol! O God, o God, wat zijn deze mensen toch onvoorstelbaar dom; iets dommers kan men zich nauwelijks voorstellen!' (Tegen de vrouw:) 'Doe maar wat je wilt met je presentje! In godsnaam!'
Hoofdstuk 89: Vragen en wensen van het volk. Het geduld van de officier wordt op de proef gesteld. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[9] Als ik tweeduizend man in het dal plaats, dan moeten die manschappen al uitkijken naar een plekje. Wanneer ik er echter een heel leger van zeshonderdduizend man in plaats, dan zouden de soldaten het hele dal als haringen in een ton opvullen, en wel zo dat vanwege het gedrang nauwelijks iemand zich zou kunnen omkeren. Een miljoen mensen in het dal van Josafat zouden alleen al door het gedrang bloed gaat zweten. Maar stel je nu eens honderd miljoen mensen in dit dal voor, waar zouden die een plekje moeten vinden? We gaan nu echter uit van een periode van minstens vijfduizend jaar, gedurende welk tijdperk zeker twee- tot driehonderdduizend miljoen mensen op aarde hebben geleefd - en hoeveel er daarna nog zullen leven, zal Onze-Lieve-Heer wel het beste weten - en deze ontzettend grote mensenmassa moet op de jongste dag in het kleine dal van Josafat op een natuurlijke manier een plekje vinden?!
Hoofdstuk 88: De officier als heilsverkondiger. Hij neemt hun twijfels weg en leidt hen tot de Heer. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[2] Maar de officier spreekt hen krachtig toe en zegt: 'O, jullie domme vrouwen en kwezels! Hoe komen jullie op zoiets doms? Geloven jullie soms dat de jongste dag er zo uit moet zien als de priesters hen jullie hebben afgeschilderd? Het is hier ongetwijfeld een jongste dag voor ons allen, omdat wij tot nu toe in een duistere nacht hebben geleefd, maar God de Heer Zelf heeft ons opgewekt op deze dag en dat is een echte jongste dag, waarop ons voor eeuwig het heil is wedervaren. Er bestaat ook wel een oordeel ten dode, waarin wij ons tot op dit uur met huid en haar bevonden, maar dat is een oordeel uit onszelf en niet uit God. Het Godswoord zelf en de ons verleende wilsvrijheid zijn het, die ons oordelen, anders zouden wij stenen zonder leven zijn. Hebben wij onszelf echter uit vrije wil de doodsteek gegeven en kunnen we ons zelf dan niet meer helpen, dan komt de Vader van boven met Zijn engelen en brengt de doden weer tot leven! Als de 'doden in de geest' dan weer tot eeuwig leven in en bij God ontwaken, dan is dat voor iedere opgewekte geest een waarachtige jongste dag. Wees daarom niet meer zo kinderlijk bang voor een zekere dag des oordeels die zich in deze geestelijke wereld nooit zal voordoen. Staat er dan niet in de Schrift, voorzover ik mij nog herinner: 'En Ik, zegt de Heer, zal hem op de jongste dag opwekken!', en niet: 'Ik zal hem op de jongste dag ombrengen en verdoemen!'?
Hoofdstuk 88: De officier als heilsverkondiger. Hij neemt hun twijfels weg en leidt hen tot de Heer. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
[3] Hé, soldaten, geef acht! Presenteer het geweer voor deze man! Hij draagt weliswaar geen gouden sabelkwast aan zijn gevest, maar in plaats daarvan een tienvoudige in zijn hart. Dergelijke mannen zijn tegenwoordig zeldzaam geworden. Kom hier, rechtschapen man van eer! De borst van een krijgsman voelt weliswaar ruw aan, hij is een ware wetsmachine, maar achter die machine klopt vaak een heel warm hart voor God, keizer, vaderland, recht en orde. En aan zo'n hart in mijn borst druk ik ook jou, edelste der edelen!'
Hoofdstuk 87: Het diepste verlangen van de officier. De Vader openbaart zich aan hem die Hem liefheeft. - Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)
...  1185 - 1186 - 1187 - 1188 - 1189 - 1190 - 1191 - 1192 - 1193 - 1194 - 1195 - 1196 - 1197 - 1198 - 1199 - 1200 - 1201 - 1202 - 1203 - 1204 - 1205 - 1206 - 1207 - 1208 - 1209 - 1210  ...