Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

4159 resultaten - Pagina 121 van 278

...  109 - 110 - 111 - 112 - 113 - 114 - 115 - 116 - 117 - 118 - 119 - 120 - 121 - 122 - 123 - 124 - 125 - 126 - 127 - 128 - 129 - 130 - 131 - 132 - 133 - 134  ...
[11] Maar nu kan ik mij wel voorstellen wat U de mensen daarmee hebt willen zeggen, en ik denk dat wij nu weldra Uw vlees en bloed materieel tot ons zullen nemen, zoals wij nu geestelijk uit Uw mond werkelijk Uw vlees en bloed tot ons hebben genomen. En zo heb ik dan nu volgens Uw wil zonder enig voorbehoud gesproken.'
Hoofdstuk 117: De waard vertelt over het eerste bezoek van de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[10] Maar als jullie in tijden van nood karig zijn tegenover jullie naasten, zal ook God karig zijn met Zijn zegen over jullie velden, wijngaarden en kudden, en jullie zullen je daardoor weinig schatten in de hemel vergaren. Onthouden jullie dat goed en handel daar zonder bedenkingen naar, dan zullen jullie voor tijdelijk en eeuwig zegen in overvloed hebben! ' .
Hoofdstuk 119: Over weldaden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] Welnu, een paar dagen geleden waren er 's nachts aan de hemel werkelijk buitengewone dingen te zien. Men ging weliswaar naar de Farizeeën en stelde zich voor wat voor wonderen men daar allemaal wel niet zou horen, en men dacht er ook aan, dat de goede, oude Jehova nu toch eindelijk weer eens een teken van Zichzelf aan de joden had gegeven. Maar niets van dat alles! De Farizeeën vertelden het volk met een heel opgewekt gezicht dat het hele indrukwekkende verschijnsel, dat voor ons joden geen goede profetie inhield, een volksbedriegerij was, bewerkstelligd door de Romeinen met behulp van de Essenen, die goed thuis zijn in allerlei toverkunsten. En verder had het niets anders te betekenen dan dat de Romeinen, met wie in het bijzonder het hogere en rijke deel van de joden al lange tijd niet veel op heeft, door dergelijke middelen het meer lichtgelovige en bijgelovige volk wilden misleiden en tegen hun joodse oversten opzetten, om daardoor een algemene opstand van de joden tegen de enigszins zwak geworden overmacht van de heidenen te verhinderen. Met die verklaring ging men dan weer heel onverschillig en welgemoed zonder verdere ongerustheid naar huis en bekommerde zich in het geheel niet meer om het hele verschijnsel, hoe verschrikkelijk het er ook uitzag.
Hoofdstuk 113: De waard doet verslag over de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] De waard hernam: 'God, Heer en Meester! De mensen met wie ik over U gesproken heb, zonder dat ik U zoals nu kende, zeiden dat een grote profeet, die in Jeruzalem en ook in deze streek heel wijze leringen voor het volk gehouden had, ook zulke tekenen deed, in het bijzonder het genezen van allerlei soorten zieken, die tevoren nog nooit een mens gedaan had. Deze mensen waren die grote profeet -zoals ze U noemen zeer toegedaan, volgden hem op de voet en beleefden ook een groot genoegen aan hem, omdat ze heel goed inzagen dat hij geen vriend van de nu reeds algemeen gehate Farizeeën is. Tot aan Kafarnaüm hebben ze niets aanstootgevends aan hem gevonden, behalve dat hij op een berg, waar hij hen tevoren nog op wonderbaarlijke wijze met een paar broden en visjes gespijzigd had en zij hem tot koning wilden uitroepen, er vandoor is gegaan en zijn oude leerlingen heeft verlaten, maar later in de nacht toch weer bij hen kwam, mogelijkerwijs op wonderbaarlijke wijze op de golvende zee lopend alsof het droog land was.
Hoofdstuk 117: De waard vertelt over het eerste bezoek van de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[8] Allen waren heel blij dat hij later weer gekomen was en verheugden zich op de komende dag en op zijn leringen en daden. -Maar deze verwachtingsvolle vreugde werd geheel teniet gedaan; want de volgende dag had hij in een synagoge zulke onzinnige woorden tot het volk gesproken, dat zelfs zijn oude leerlingen zich daarover geërgerd hadden en hem op enkelen na allemaal verlieten, en zo ook alle mensen die hem vanhier gevolgd waren. Want zij zijn er vast van overtuigd geraakt dat hij tot waanzin is vervallen; want hij zou in zijn toespraak in volle ernst allen opgeroepen hebben om zijn vlees te eten en zijn bloed te drinken zonder welk niemand het eeuwige leven zou kunnen ontvangen; want' hij zou alleen diegene op de jongste dag ten leven opwekken, die zijn vlees zou eten en zijn bloed zou drinken.
Hoofdstuk 117: De waard vertelt over het eerste bezoek van de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[12] Het is bij ons en in mijn huis van oudsher gebruik geweest om het volgende te zeggen en er ook naar te handelen: 'Doe iedereen goed, als hij het nodig heeft; maar vergeet daarbij je eigen voordeel met!' Maar Ik zie nu in Uw licht, o Heer en Meester, dat deze wijze van denken en handelen absoluut niet overeenkomstig de goddelijke orde is, en daarom zal ik ook op dat gebied in de nabije toekomst een heel andere orde invoeren. Ik zal weliswaar af en toe mijn geld nog aan iemand die het nodig heeft, tegen een matige wettelijke rente lenen; maar als er iemand zal komen die mij ook geen rente kan betalen en als mij bekend kan zijn dat hij werkelijk in nood zit, zal ik hem ook altijd het noodzakelijkste zonder rente lenen en in het uiterste geval ook schenken. Vijanden heb ik weliswaar heel weinig en ik heb hun dan ook weinig te vergeven. Maar als ik er in de toekomst, wat voor ons niet te voorzien is, enkele zal krijgen dan zal ik hen bejegenen zoals U ons allen nu hebt aangeraden!'
Hoofdstuk 119: Over weldaden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] Maar stel je dat nu ook eens voor van iemand anders, die ergens ver vandaan naar jou toe komt en wie een ongeluk overkomen is, en die zich vol bedroefdheid voor jouw welvarende herberg ophoudt, en huilt en zich geen raad weet. Als jij nu naar buiten zou gaan om hem te vragen: 'Vriend, je bent heel treurig en schijnt in een heel vervelende situatie te verkeren? Wat scheelt eraan? Zeg het mij openlijk, want kijk, ik ben iemand die, voorzover het in mijn macht ligt, bereid isje te helpen', dan zou die mens tegen jou zeggen: ' Ach, edele vriend, ik ben voor zaken uit een ver land hierheen gereisd en niet ver van hier door dieven overvallen, die al mijn geld hebben gestolen, dat bestond uit twintig pond goud en bovendien nog duizend zilverstukken in de gangbare munt van dit land, en nu sta ik hier zonder enig vermogen en weet mij, zo ver van mijn land en huis, geen raad en weet niet waar ik hulp kan krijgen!' Maar als jij dan tegen hem zou zeggen: 'Vriend, kom, ik zal je helpen! Je naam, je land en je woonplaats hoefje me niet eens te vertellen; maar hoe dit land, deze plaats en ook hoe ik heet, krijg je nog wel te horen! Als je mij het geld dat ik je leen een keer kunt brengen, zul je daar goed aan doen in de ogen van God en alle goede en rechtvaardige mensen; en als je dat niet zou kunnen, is het ook in orde!', waarna jij hem dan zou geven wat hij verloren had -hoe denk je dat God een dergelijke daad van naastenliefde zou beschouwen en belonen? En hoe zou deze mens, die jij weer gelukkig hebt gemaakt, eenmaal thuis, zich niet in alle opzichten inspannen om zich dankbaar en erkentelijk te betonen, omdat jij hem zonder enig eigenbelang zo'n grote vriendschap hebt bewezen?! En al zou deze mens in de roes van zijn aardse geluk misschien niet aanjou denken, zal in dat geval God jou dan niet honderdvoudig gedenken?
Hoofdstuk 120: Over de naastenliefde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[6] Waarlijk, wie zulke daden doet zonder eigenbelang, maar uit pure, zuivere naastenliefde, die is ook een grote vriend van God; en is reeds op deze aarde gelijk aan de engelen des hemels en heeft de overvloed van het rijk Gods al in zijn hart!
Hoofdstuk 120: Over de naastenliefde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[12] Wie niet eerst volkomen van God wordt voordat hij zich in de wereld begeeft om daar te werken, die wordt verleid door de wereld, die weldra zonder enige moeite zijn hart en zijn ziel verslindt; maar wie eerst helemaal van God is geworden, die kan de wereld niet meer deren; want hij heeft een stevige dam om zich heen en een burcht voor zichzelf gebouwd, die door de poorten van de h.el niet overwonnen kan worden.'
Hoofdstuk 125: Het verzoek van de leerlingen van Johannes - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[6] Wat is de mens, dat U aan hem denkt, en het mensenkind, dat U Zich over hem ontfermt? (Onder 'mens' wordt hier het hele menselijke geslacht verstaan en onder 'kind' de zwakheid en blindheid ervan.) U zult hem een tijdlang van God verlaten doen zijn; maar daarna zult U hem kronen met eer en luister. (Zie de tijd van het Babylonische hoerendom! Onder 'hem' moet het christenvolk zonder het innerlijke goddelijke licht verstaan worden.) U zult hem tot heer stellen over het werk van Uw handen,. alles hebt U onder zijn voeten gelegd. (onder 'hem' moet men hier de Heer verstaan, vanuit het standpunt van de zuivere leer uit de hemelen, die tenslotte alles zal doorstralen en beheersen.) Schapen en ossen alle tezamen, alsook de wilde dieren,. de vogels onder de hemel en de vissen in de zee, en wat in de zee leeft .(Daaronder moeten verstaan worden alle mensen en geslachten der aarde. Hoog en laag, jong en oud, ontwikkeld en onontwikkeld, sterken en zwakken zullen zich in vreugde koesteren in het levend makende licht uit de hemelen.) Heer, hoe heerlijk is nu Uw naam in alle landen!'
Hoofdstuk 121: De bezichtiging van het oude koningshuis - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[4] Agricola zei: 'Ja, ja, zo zal het zijn; want toen de Babyloniërs heersers over dit grote joodse rijk waren geworden, konden ze het immers redelijkerwijs niet ontdoen van alle arbeidskrachten. Als ze dat gedaan hadden en het land ontvolkt hadden, door wie hadden ze zich dan het tribuut kunnen laten betalen? Maar dat ze de meesten van de destijds vooraanstaanden als gijzelaars in gevangenschap meegesleept hebben naar Babylon, is heel zeker en waar, en zo kan deze plaats en deze streek, waar het volk zich rustig en zonder verzet overgaf, ook meer gespaard gebleven zijn. Wij Romeinen, die als soldaten en veroveraars ook beslist niet zo barmhartig met de veroverden omgaan, doen dat ook en betonen ons tegenover een volk of tegenover een stad of gemeente, die zich vrij en vriendelijk aan ons overgeeft, nooit als vijanden, maar dadelijk als vrienden.'
Hoofdstuk 123: Historische opmerkingen over het Davidshuis (21.3.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] Ik zei: 'Daar heb je gedeeltelijk wel gelijk in; maar Ik, die wel het beste weet hoe de hele mens van nature is en waarom hij ook zo moet zijn, om een mens en geen mensendier te zijn, zeg je dat de mens alleen wat zijn lichaam betreft een heel kunstig en wijs ingerichte machine is, waarvan de gezondheid, instandhouding en gebruiksmogelijkheid niet afhankelijk is van de vrije wil van de mens, maar alleen van Hem, die die machinerie geschapen en gebouwd heeft. Wanneer er dan iets aan de machine mankeert, kan de Meester ervan door Zijn almachtige wil ook gemakkelijk helpen, zonder daardoor ook maar in het minst schade toe te brengen aan de vrijheid van kennis, geloof en wil van de mens. Maar als Ik het ook zo zou doen met de ziel en geest van iemand, dan zou de eigen levenskracht van de ziel, die bestaat uit haar vrije liefde, uit het net zo vrije denken, vorsen en kennen, uit het geloof en uit het vrije willen, zo goed als gebroken en vernietigd zijn en daarmee dan ook iedere individuele zelfstandigheid. Wat zou een ziel en uiteindelijk Ikzelf, daar dan aan hebben?
Hoofdstuk 126: De hoofdman van Bethlehem komt naar de Heer toe - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] Ik voor mij wil U nu absoluut niet met zulke bedenkingen tegemoet treden, maar ik weet dat ze in de mensen reeds heeloude en diepe wortels gevormd hebben en wij, mensen die van de waarheid van Uw leer en van het bestaan van de ware Godheid in U nog zo doordrongen zijn, zullen zonder speciale hulp van U wel nooit in staat zijn om al die duizend maal duizend dwalingen bij de mensen met succes uit te roeien. Want al zullen wij, zelfzwakke mensen, hun nog zo getrouw mogelijk vertellen wat wij zelf hebben gezien en gehoord -wie zal ons dan geloven?
Hoofdstuk 127: De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[6] Maar wanneer het nu zo is, zoals tegenwoordig de vele voorbeelden zelfs ten aanzien van Mij maar al te duidelijk laten zien -wat had God dan nog moeten en kunnen doen voor de mensen, om hen bij het levende geloof in Hem te houden, zonder hun vrije wil ooit aan te tasten?
Hoofdstuk 128: De verhouding tussen God en de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] Daarom moet er met zulke zielen heel behoedzaam te werk gegaan worden, om ze geleidelijk aan, zonder dat ze daar iets van merken, op de juiste weg te brengen. Maar daar is wel een allerhoogste goddelijke liefde, wijsheid en geduld voor nodig; want men moet een dergelijke ziel, steeds alleen maar als het ware van buitenaf op haar inwerkend, door haar willen streven en handelen steeds in zulke situaties laten komen, waarin ze zich bewust begint te worden van het feit dat ze zich in grote dwalingen bevindt. Als een ziel die in zichzelf begint waar te nemen, wordt in haar ook de wens wakker om te weten te komen waarom ze bij wijze van spreken niet op groen gras, maar slechts op tamelijk duistere en onvruchtbare woestenijen terechtkomt.
Hoofdstuk 129: De onsterfelijkheid van de menselijke ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
...  109 - 110 - 111 - 112 - 113 - 114 - 115 - 116 - 117 - 118 - 119 - 120 - 121 - 122 - 123 - 124 - 125 - 126 - 127 - 128 - 129 - 130 - 131 - 132 - 133 - 134  ...