Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 121 van 1490

...  109 - 110 - 111 - 112 - 113 - 114 - 115 - 116 - 117 - 118 - 119 - 120 - 121 - 122 - 123 - 124 - 125 - 126 - 127 - 128 - 129 - 130 - 131 - 132 - 133 - 134  ...
[10] IK zeg: "Ja, ja, dat is wel echt menselijk gedacht: maar er zit geen spoortje goddelijks in. Met de straf zul je de mens die je kwaad deed wel afschrikken, zodat hij het niet zo gemakkelijk meer proberen zal je kwaad te doen, -maar hij zal daardoor toch nooit je vriend worden. Heb je hem echter voor iets slechts dat hij tegen jou begaan heeft., te rechter tijd, toen hij in nood zat, een weldaad bewezen, dan zal hij de zonde die hij aan jou beging, inzien, deze diep berouwen en vanaf dat uur je beste vriend worden!
Hoofdstuk 159: Het hemelrijk moet bevochten worden. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[16] IK zeg: "Ja, beste vrienden, in deze tijd kost het hemelrijk geweld! Die het niet met geweld tot zich trekken, zullen het niet veroveren! Maar ieder die ter wille van het hemelrijk met zichzelf vecht, is een wijze en verstandige bouwheer. Een wijze en verstandige bouwer bouwt zijn huis echter niet op los zand, maar op vaste rotsgrond, en als dan stormen en watervloeden komen, kunnen zij het huis niet deren, want het staat op een rots.
Hoofdstuk 159: Het hemelrijk moet bevochten worden. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[18] Nu zeggen de SCHIPPERSKNECHTEN: "Wij kunnen U, o Heer, voor dit alles slechts alleen maar eenvoudig dank zeggen en wij zien nu overduidelijk, dat de mens aan God de Heer niets kan geven, wat hij eerder niet van Hem zou hebben ontvangen. Maar neem U, o Heer, deze dank van ons toch zo aan, als zou het voor U iets zijn, en zeg ons wat wij voor Uw eer en liefde moeten doen!"
Hoofdstuk 159: Het hemelrijk moet bevochten worden. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[7] Toen wij echter heel onschuldig met dat verzamelen bezig waren, zagen wij opeens een felle bliksem, waar een ontzettend harde donderslag op volgde. Wij vlogen hals over kop naar de oever, vergaten daarbij onze verzamelde mooie mosselen en dorsten ze toen ook niet meer te gaan halen en ze bleven dus daar waar wij ze vonden, behalve een paar die ik in mijn zak had gestoken. Maar pas nadat, zo ongeveer in de derde nachtwake, de zee weer als voorheen de oevers vulde en bespoelde, begon het ons steeds meer bezig te houden wat er met deze toch behoorlijk grote zee gebeurd zou kunnen zijn, om opeens zo helemaal tot op de laatste druppelleeg te kunnen lopen!
Hoofdstuk 160: De nachtelijke belevenissen van de schippers.(11.4.1853) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[8] Toen vertelde een oude man, die hier ook woonachtig is, dat de boos geworden berg en luchtgeesten dat deden, om de watergeesten op die manier te straffen! Wij lachten daar wel om, maar in de nood is een slechte verklaring al beter dan helemaal geen. Zo ongeveer in de vierde en laatste nachtwake werd het toen pas wat donkerder, en wij gingen in ons schip om wat te slapen. Toen wij wakker werden stond de lieve zon al tamelijk hoog en gingen wij ontbijten. - Dat is in het kort alles wat wij in deze nacht beleefd en opgemerkt hebben."
Hoofdstuk 160: De nachtelijke belevenissen van de schippers.(11.4.1853) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[9] De SCHIPPERSKNECHT zegt: "O melkmuil! Met die praatjes kun je wel mussen, maar geen vergrijsde schippers vangen! Jij zou me ze wel voor niets willen ontfutselen, maar de oude Dismas is niet zo dom als hij er misschien uitziet! Deze drie stukken kosten drie zilvergroschen en worden voor geen penning goedkoper afgegeven. Als jij die drie groschen hebt, geef ze dan, dan geef ik je deze drie mooie exemplaren daarvoor!"
Hoofdstuk 161: De schippersknecht. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[10] RAPHAËL zegt: "Die drie groschen stellen voor mij niets voor, maar dat jij iets wilt verkopen dat goed beschouwd nog niet eens volledig je eigendom is, dat vind ik niet juist! Kijk, in deze bocht hebben van oudsher slechts de burgers van Genezareth recht om te vissen, of degenen aan wie ze het verpachten. Jij hebt daarom deze drie mossels op de grond van Ebahl, die dit water in pacht heeft, gevonden, en zij zijn daarom goed beschouwd zijn eigendom. Als hij ze je eerst zonder meer schenkt, dan zijn ze van jou en dan kun je ze ook als je eigendom behandelen."
Hoofdstuk 161: De schippersknecht. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[14] EBAHL zegt: "Strikt genomen heeft Raphaël gelijk en ik zou zeker deze drie stukken als mijn eigendom in bezit kunnen nemen. Maar ik maak nooit van dat recht gebruik en zal dat ook niet doen, en daarom behoren die drie stukken nu stoffelijk aan jou, - maar geestelijk behoort de gehele aarde toch aan God de Heer en deze drie mossels dus ook!"
Hoofdstuk 161: De schippersknecht. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[16] RAPHAËL zegt: "Hier zijn ze, maar geef die drie stukken aan Ebahl, die zal ze bewaren als herinnering aan deze tijd!"
Hoofdstuk 161: De schippersknecht. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[19] Dan keert zij zich naar Raphaël en dankt hem voor dit mooie geschenk, maar vraagt hem tevens, omdat zowel het slakkenhuis als de beide mosselschelpen geen levende inhoud meer hadden, waar de eens in deze mooie omhulsels wonende levende dieren gebleven zijn.
Hoofdstuk 161: De schippersknecht. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] Op dat moment komt er bericht uit de stad dat de groep aangekondigde nieuwbakken Farizeeën en schriftgeleerden uit Bethlehem zijn aangekomen, en dat deze een geschreven en door de tempelondertekende order bij zich hebben, waarin staat dat de burgers van Genezareth streng bestraft zullen worden als ze hen niet onverwijld kosteloos te land of over het water naar Nazareth zullen vervoeren!
Hoofdstuk 162: Julius werkt de Farizeeën weg. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] Na deze woorden van de hoofdman haastte de onderaanvoerder zich met twintig man naar de stad en vond daar in het huis van Ebahl veertien Farizeeën en schriftgeleerden, die de bedienden van het huis luid verwensten omdat men niet volledig tegemoet wilde komen aan hun brutale eisen.
Hoofdstuk 162: Julius werkt de Farizeeën weg. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[8] Als de Farizeeën en schriftgeleerden dat horen, roepen zij Ebahls HUISMEESTER en bevelen hem om hen meteen de twee honderd ponden zilver te lenen. Maar deze zegt: "Mijn heer heeft u toch niet gevraagd om te komen, waarom moet hij dan nu voor u betalen? Want iets aan u lenen staat gelijk met geld in de zee gooien! U heeft buiten toch veertien bepakte ezels! Ontlast die dieren maar van tweehonderd pond en u zult daardoor uw ruggen veilig stellen voor de harde slagen met de roede! Ik geef u geen stater!"
Hoofdstuk 162: Julius werkt de Farizeeën weg. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[9] Wanneer de Farizeeën en schriftgeleerden dit antwoord van de goede en trouwe huismeester van Ebahl horen, trekken ze een heel zuur gezicht, gaan onder de hen zeer onaangename begeleiding van de onderaanvoerder naar buiten naar hun lastdieren en ontlasten deze zonder moeite van de tweehonderd pond zilver die ze teveel droegen.
Hoofdstuk 162: Julius werkt de Farizeeën weg. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[13] De HOOFDMAN zegt: "Dat is prima, deze kerels zullen aan ons Genezareth denken! Komen ze hier voorbij, of nemen ze de route door de bovenste kleine arm? Of gaan ze soms door de geul die bovenlangs de kleine arm, respectievelijk daarvan slechts door een hele smalle landtong gescheiden in de zee uitkomt, maar toch wel diep en breed genoeg is om een bark met een lading van een dertigtal mensen te dragen zonder de modder van de bodem te raken?"
Hoofdstuk 162: Julius werkt de Farizeeën weg. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
...  109 - 110 - 111 - 112 - 113 - 114 - 115 - 116 - 117 - 118 - 119 - 120 - 121 - 122 - 123 - 124 - 125 - 126 - 127 - 128 - 129 - 130 - 131 - 132 - 133 - 134  ...