17481 resultaten - Pagina 122 van 1166
... 110 - 111 - 112 - 113 - 114 - 115 - 116 - 117 - 118 - 119 - 120 - 121 - 122 - 123 - 124 - 125 - 126 - 127 - 128 - 129 - 130 - 131 - 132 - 133 - 134 - 135 ...
[6] Als u maar een beetje eerlijker over deze zaak had nagedacht en ze nader had onderzocht, dan zou u het bijzonder ongerijmde van uw bewering ogenblikkelijk hebben moeten inzien, en daarnaast hebben moeten erkennen dat u door een zeer voorbarige en domme bewering noodzakelijkerwijs bij dit intelligente volk de laatste vonk van aanzien en geloof verliezen moest!'Hoofdstuk 185: Het smaden van de Heilige geest wordt nooit vergeven. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Wat ernstiger zeg Ik: 'Zo had u moeten denken, oordelen en spreken: Ieder rijk, dat in zichzelf verdeeld is, wordt chaotisch, en iedere stad of ieder huis in zichzelf verdeeld zijnde, kan niet bestaan! (Matth,12:25) Als de ene satan de andere verdrijft, dan is het toch duidelijk dat hij eerst zijn eigen mening heeft moeten veranderen! En dan vraag Ik: Hoe kan zijn slechte rijk dan stand houden?! (Matth. 12:26) Naar Mijn mening ligt dat toch wel voor de hand!
Hoofdstuk 185: Het smaden van de Heilige geest wordt nooit vergeven. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Maar een paar Farizeeën en schriftgeleerden trokken zich toch iets aan van wat Ik zei. Zij trokken hun gezicht in een wat menselijker plooi en zeiden: 'Meester, wij verachten uw leer niet helemaal; maar we waren gisteren en vandaag niet in de gelegenheid om zelf te zien op welke manier en hoe u uw wonderdaden hebt gedaan. Doe nog eens zo'n teken, we zouden er graag een zien! (Matth.12:38) Misschien hebben we er dan begrip voor, en geloven we daarna in uw leer!'
Hoofdstuk 186: Eén met de duivel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Ahab zegt: 'Heer en Meester! Als U me niet verlaat, dan kan de macht van de hel mij zeker niet belagen! Aan mijn ijver voor U zal het niet liggen!'
Hoofdstuk 187: Jood of Griek. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Ahab zegt: 'Heer, U kent mij nu beslist beter, dan ik mijzelf ken! Mijn list is subtiel en sluw; en de duivel is, zoals men zegt, blind, en daarom zullen ze elkaar nog wel eens aankijken als ik hen te slim af ben. Vandaag doe ik nog een proefje met hen. Ik zal nu op luide toon wat onvriendelijke woorden met U wisselen, zodat ze geen idee hebben waarover ik met U heb gesproken; maar U mag daarover niet kwaad op mij worden!'
Hoofdstuk 187: Jood of Griek. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[14] Daarom zeg Ik ook tegen de Farizeeën en schriftgeleerden: 'Er zijn een aantal redenen waarom dat bij jullie niet meer mogelijk is, want de boze geesten zijn allang geheel één geworden met jullie ziel en beheersen nu helemaal jullie eigen slechte, overspelige leven. Als Ik ze uit jullie zou verdrijven, dan zouden jullie ook je leven verliezen; maar mocht het zijn dat Ik je eigenlijke, oorspronkelijke leven kon behouden, dan zouden jullie daar toch niets meer aan hebben omdat je hele aard nu geheel en al duivels is geworden! Want als uit zo'n mens de onreine geest door Mijn macht wordt verdreven, dan gaat hij door dorre plaatsen, zoekt rust en vindt deze niet (Matth. 12:43). Dan zegt hij bij zichzelf: 'Ik ga weer naar mijn oude huis terug; want op de steppen en woestijnen vind ik geen rustplaats, en in de huizen, waar al genoeg bewoners van mijn soort wonen, word ik niet binnengelaten.' Als dan na dit voornemen de duivel weer bij zijn vroegere huis komt, dan vindt hij daar geen activiteit, en het is schoon en versierd. (Matth.12:44) Daarop gaat hij terug en roept nog zeven andere geesten, die slechter zijn dan hij. Met hun hulp kost het hem weinig moeite om zijn oude huis binnen te dringen, en dan wonen ze gezamenlijk in dat huis, en met zo'n mens wordt het dan nog veel erger dan het eerst was!
Hoofdstuk 186: Eén met de duivel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[16] De Griek zegt: 'Wel, het volgende: 'Bij de vrouw vindt u het geluk, niet wacht u het ongeluk!'. En weet U, het orakel heeft mij de waarheid voorspeld, want ik ben echt gelukkig met mijn vrouw!'
Hoofdstuk 187: Jood of Griek. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Terwijl Ik Mij nog onderhield met het volk, kwam moeder Maria met Mijn broeders; want in het huis van Kisjonah had zij gehoord dat Ik naar Jesaïra gevaren was en Mij daar ophield. Dat was voor haar een voetreis van een halve dag, en omdat ze zeer vroeg 's morgens van huis was weggegaan, was ze maandag 's middags in Jesaïra.
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Maar omdat ze al een hele tijd tevergeefs stond te wachten, vroeg ze aan een van de huisgenoten van Baram, of hij tegen Mij wilde zeggen dat zij buiten al geruime tijd stond te wachten en hoognodig met Mij moest spreken. De boodschapper drong zich door het volk, kwam in Mijn buurt en zei: 'Meester! Uw moeder en Uw broeders staan buiten en zouden U graag willen spreken!' (Matth. 12:47)
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] Toen zei Ik ernstig tegen de boodschapper: 'Wat zeg je? Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders?!' (Matth.12:48) Toen deed de boodschapper wat geschrokken een stapje terug.
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Maar Ik hief Mijn rechterhand op boven Mijn leerlingen en zei: 'Kijk, dat zijn Mijn moeder en Mijn broeders! (Matth.12:49) Want wie de wil doet van Mijn Vader Die in de hemel is, die is werkelijk Mijn broeder, Mijn zuster, Mijn moeder! (Matth.12:50) Ga echter naar buiten en zeg tegen de wachtenden dat Ik zal komen!'
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[7] Ik ging echter niet in op deze vraag en zei: 'Ik weet, Wie Ik ben, en Mijn leerlingen en Mijn aardse moeder weten het ook, en daarom mag Ik de waarheid spreken; maken jullie je dus maar druk over je eigen zaken, - niemand hoeft zich bezorgd of druk te maken over Mij; want Ik weet het beste wat Ik moet doen.' Toen zwegen allen, en niemand durfde iets terug te zeggen, niet ervoor en niet ertegen.
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Ik zeg: 'Weliswaar verwacht Ik aan de zee nog een andere maaltijd; maar omdat u Mij op zo'n passende manier heeft uitgenodigd, zal Ik u graag de eer en de genade bewijzen. Maar daar zeg Ik bij, dat Ik geen Farizeeër in de kamer wil hebben waar Ik eet, behalve de jonge Ahab, die Ik bij Mijn leerlingen opneem! Want hij zal zich bij zijn collega's, die hem zwaar zijn gaan verdenken toen ze hem daarnet heimelijk met Mij zagen spreken, wel nooit meer geloofwaardig kunnen maken. Zeg nu echter tegen het volk dat Ik hier in huis niets meer zal zeggen of doen, zodat het naar buiten gaat en plaats voor ons maakt; want in dit gedrang zou het op natuurlijke wijze moeilijk zijn om buiten te komen.'
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[11] Zodra het volk buiten is stappen de oude Farizeeën vol woede in hun harten op Mij af en vragen Mij heel brutaal, wat voor plannen Ik met Ahab heb, of Ik hem ook wil klaarmaken voor de hel?! Als Baram die vraag hoort, ergert hij zich terecht en zegt tegen hen: 'Ik heb ieder jaar mijn belasting tot de laatste cent betaald, en ben daardoor wettelijk bezitter van dit door mij gebouwde huis en daarom duld ik het van niemand, dat iemand die ik in mijn eigen huis als gast eer en verzorg, door vreemden zoals jullie, onaangenaam behandeld wordt! Ik gebied jullie daarom in alle ernst mijn huis ogenblikkelijk te verlaten en je buiten de omheining van mijn bezitting te begeven, omdat ik anders niet wacht om gebruik te maken van mijn duur betaalde rechten als eigenaar!'
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] Baram antwoordt: ' Als Jood heb ik dat tot mijn grote ergernis wel geweten; daarom ben ik nu dan ook een Griek, respectievelijk een Romein, en heb ik tegen betaling van een vast bedrag bij het keizerlijke gerechtskantoor het volledige onomstotelijke eigendomsrecht verkregen, en daar wil ik je meteen wel een proefje van geven als je nu niet direkt doet wat ik gezegd heb!'
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)