17481 resultaten - Pagina 128 van 1166
... 116 - 117 - 118 - 119 - 120 - 121 - 122 - 123 - 124 - 125 - 126 - 127 - 128 - 129 - 130 - 131 - 132 - 133 - 134 - 135 - 136 - 137 - 138 - 139 - 140 - 141 ...
[7] Kisjonah zegt: 'Maar wat moeten we dan, als de huizenhoge golven van de zee in een razende vloed zelfs over mijn tuin zullen spoelen?!'Hoofdstuk 208: Aardbeven, storm en onweer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] Kisjonah zegt: 'O ja, dat wilde ik daarnet reeds aan je duidelijk maken; maar dat mijn inham bij dat alles nog zo zeldzaam rustig blijft, dat is een buitengewoon wonder! Want ik weet maar al te goed, wat voor een heilloos spektakel hier kan ontstaan als het eenmaal begint, Maar het water is binnen en een behoorlijk stuk buiten de inham nog steeds volkomen rustig, Maar let eens op, het beven van de aarde wordt heviger! Als de huizen er maar niet door beschadigd worden! Nu ontdek ik ook al heel merkwaardige kringbewegingen in de inham, en ook buiten de inham begint de springvloed al zichtbaar te worden; het zal nu met lang meer op zich laten wachten! Nu, in de naam van de Heer! Er kan ons niets ergers overkomen, dan dat we ons aardse leven er bij inschieten, en laat dan nu maar gebeuren wat er moet gebeuren; de Heer en Zijn engel zijn toch bij ons! Maar het is een schrikwekkend gezicht! De Heer zij alle zondaren genadig en barmhartig!'
Hoofdstuk 208: Aardbeven, storm en onweer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Het lijkt Mij niet noodzakelijk om het middagmaal verder te beschrijven, en de uitwerking van de voorgaande grote storm nog meer te belichten, vooral wat betreft de tien schepen; het is voldoende te weten, dat er van de duizend mensen, die op de schepen waren, maar vijf overleefden; alle anderen werden een prooi van de zee, en op de klippen van Sibarah vond men nog na jaar en dag vergane en door de vissen afgeknaagde geraamtes en tevens een massa van allerlei Romeinse wapens en kettingen, die voor Mij en Mijn leerlingen bestemd waren.
Hoofdstuk 209: Het doel van de storm. (18.6.1852) In Kana in het dal. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Maar Kisjonah zei: ' Als ik wat van jullie had willen eisen, dan hoefde ik niet zelf hierheen te komen, maar dan zou ik mijn knechten wel gestuurd hebben; ik kom echter om jullie een grote troost te bereiden door wat ik jullie allen hier nu in het openbaar mededeel: Jullie schuld aan mij is meer dan voldoende betaald, want mijn en jullie Heer heeft ze betaald en mij volledig voldaan, en jullie kunnen daarom nu zonder verdere zorgen vrolijk zijn.'
Hoofdstuk 210: Uitstapje naar Kana in het dal. (21.6.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Terwijl Kisjonah zijn hand op Mijn schouder legt, zegt hij: 'Dit is Hij, buig voor Hem je knie!'
Hoofdstuk 210: Uitstapje naar Kana in het dal. (21.6.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[16] Daarbij moetje ook geloven dat nu juist deze God, Die Mijn Vader, Mijn eeuwige liefde is, Mij in deze wereld heeft gezonden opdat iedereen die in Mij gelooft, het eeuwige leven in zich zal hebben en zo een kind wordt van de Allerhoogste!
Hoofdstuk 210: Uitstapje naar Kana in het dal. (21.6.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[18] Zij verbaasden zich over Mijn toespraak en riepen als uit één mond: 'Deze plaats heeft een grote zegen ontvangen! Hoe machtig en wonderbaarlijk klinken de heilige en ware woorden van onze grote weldoener! Waarlijk, bij zo'n vriendelijkheid en goedheid vind je geen arglist, geen valsheid en geen sluwheid; daarom zullen we ook zonder bezwaar alles doen, wat hij ook maar van ons verlangt! Want hij, die onze vriend werd voor hij ons gezien had, zal dat nog meer voor ons zijn nadat hij met ons gesproken heeft en ons in onze grote nood gezien heeft! Geloofd zij de God van Abraham, Izaak en Jacob, die weer aan ons denkt en zich over ons heeft ontfermd!'
Hoofdstuk 210: Uitstapje naar Kana in het dal. (21.6.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Ik zeg: 'Ja, dat heb Ik aan jullie gevraagd en Ik kan en zal Mijn belofte ook inlossen; maar vooraf vraag Ik jullie, of je dat geloven kunt of wilt?! Jullie geloof zal je veel helpen!'
Hoofdstuk 211: Genezing in Kana in het dal. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[11] Ik zeg: 'Waarom is de manier 'waarop' nu zo belangrijk, als de zieken alleen maar door Mijn wil en Mijn innerlijke woord, waaraan alles ondergeschikt is, volledig gezond zijn geworden, want daaraan kunnen jullie toch wel niet meer twijfelen!? Deze daad geschiedde echter niet zozeer terwille van de zieken, maar veel eerder voor jullie. Lichamelijk zijn jullie wel helemaal gezond, maar geestelijk zijn jullie zieker dan dat zij lichamelijk waren!
Hoofdstuk 211: Genezing in Kana in het dal. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] De Griek Philopold, die van huis uit ook een spotter was, wordt wat nijdig over Mijn opzettelijk met een beetje spot vermengde woorden en zegt: 'Kijk nu eens, een zeldzame verschijning! Een Jood die ook geestig is?! Waarschijnlijk de eerste en tevens de laatste in heel Israël! Vriend! Als een Griek het over moed heeft, dan is het zoals hij zegt! Want een Griek weet van het leven afstand te doen en de dood te zoeken; de geschiedenis kent alleen maar Griekse heldenmoed, en de onbegrijpelijke lafheid van de Joden is haar niet onbekend! Laat de aarde maar beven, of laat alle draken der aarde maar vrij, en je zult zien of een Philopold daardoor ook maar een spier van zijn gezicht vertrekt!'
Hoofdstuk 212: De stoïcijn. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Dan zegt de jonge Matthéus, de apostel die voordien tollenaar in Sibarah was, heimelijk tegen Mij: 'Heer, ik ken hem, het is een buitengewoon onaangenaam en vervelend mens! Die heeft altijd bij mijn tolkantoor onuitstaanbare moeilijkheden veroorzaakt iedere keer dat hij met allerlei koopwaar naar Kapérnaum of naar Nazareth trok. Ik erger me nog steeds aan hem en ik zou veel zin hebben, om hem wat onder handen te nemen.'
Hoofdstuk 212: De stoïcijn. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[11] Kijk, de wonderbaarlijke genezing van de tweehonderd zieken heeft bijna alle inwoners van Kana overtuigd; waarom dan mij niet?! Omdat ik een echte stoïcijn ben, voor wie de gehele schepping nauwelijks een geducht standje waard is en mijn eigen persoon en het ongelukkige leven nog minder! Waarmee willen jullie mij dan straffen? Soms met de dood? Ik zeg jullie: Ik wil hem, tesamen met de eeuwige vernietiging; want voor dit smadelijke leven ben ik toch zeker geen enkele God dank verschuldigd! Of is men soms iemand voor de meest gehate gave dank schuldig?! Ik denk, dat het voor een almachtige God wel niet zo moeilijk zal zijn om een mens op de wereld te zetten! Wie zal God daarbij kunnen tegenhouden?! De te scheppen mens wordt beslist niet gevraagd of hij geschapen wil worden, zodat hij als enig rechthebbende zijn ja of nee daarover uit kan spreken; en een reeds geschapen mens heeft net zo weinig te zeggen over het scheppen van de mensen die na hem moeten komen -als iemand die nog niet geschapen is! Scheppen is dus voor een God niets bijzonders; maar voor de geschapen mens wel, omdat hij iets zijn moet waarvoor nooit zijn mening gevraagd is. Wat kan er nu ellendiger zijn dan te moeten bestaan, zonder dat ooit gewild te hebben?!
Hoofdstuk 212: De stoïcijn. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[12] Geef mij zonder arbeid en moeite mijn eten en drinken, dan zal mij dat tenminste gedurende mijn aardse levensduur enigszins bevredigen; maar om voor de instandhouding van dit bestaan ook nog onzinnig zwaar te moeten werken, dus lijden als een vervolgde wolf, en daarbij ook nog een God te moeten bedanken en zekere alleen voor de schepper van persoonlijk belang zijnde geboden te houden, dat doe ik niet voor al die Joodse en Griekse hele en halfgoden!'
Hoofdstuk 212: De stoïcijn. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] De laatste zonnewereld waar je lichamelijk woonde, noemen de geleerden van deze aarde Procyon, maar de eigen bewoners van haar uitgestrekte oppervlakte noemen haar Akka - en zo noemen ze haar daar overal met een en dezelfde uitspraak, want de bewoners van Akka spreken maar één taal. Daar hoorde je van een engel, dat de grote, almachtige, eeuwige geest, de enige schepper en instandhouder van de oneindigheid en alles wat deze bevat, op een van de kleinste planeten, waarvan er in de eindeloze ruimte ontelbaren zijn, Zelf vlees en de mensengestalte zou aannemen. Jij uitte toen de vurige wens om, als dat zou kunnen, op die planeet geplaatst te worden om daar Degene die jou, geschapen heeft te zien en te horen. Toen kwam dezelfde engel die Je hier aan Mijn 'rechterhand als zevende mens ziet staan, maar die toch een geheel vrije geest is, en hij legde je haarfijn en precies de zware voorwaarden uit waaraan je moest voldoen als je een bewoner wilde worden van deze planeet waarop je nu staat, en als je daar het kindschap van God wilt bereiken!
Hoofdstuk 213: De reïncarnatie van Philopold. (28.6.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Philopold leest de rollen heel aandachtig door, en omdat daardoor zijn innerlijk oog geopend wordt, zegt hij na een, behoorlijke tijd van opperste verbazing: ' Ja, zo is het; Ik blik nu terug in de totale eindeloze diepte van mijn leven, ik zie alle werelden, waarop Ik reeds geleefd heb en al de plaatsen en steden in de werelden waar ik van geboorte tot afscheid heb geleefd; ik zie wat ik was, en wat ik op de hemellichamen gedaan heb, en ik zie ook overal de nakomelingen van mijn naaste verwanten, en kijk eens, op Akka zie Ik zelfs mijn ouders, mijn vele broers en heel dierbare zusters! Ja, ik hoor ze zelfs onder elkaar bezorgd over mij praten en zeggen: 'Hoe zou het met Murahel zijn? Zal zijn geest al in de eindeloze ruimte de grote Geest in mensengestalte gevonden hebben? Hij zal niet aan ons denken omdat Archiël, de afgezant van de grote Geest, zijn herinnering afgeschermd heeft tot aan het moment waarop hij hem driemaal bij zijn echte naam zal roepen!'
Hoofdstuk 214: Over de samenhang van lichaam, ziel en geest. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)