Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 128 van 1112

...  116 - 117 - 118 - 119 - 120 - 121 - 122 - 123 - 124 - 125 - 126 - 127 - 128 - 129 - 130 - 131 - 132 - 133 - 134 - 135 - 136 - 137 - 138 - 139 - 140 - 141  ...
[1] JOSOË zegt: "O Heer, mijn mening daarover zal echt heel onzeker uitvallen! Over het geheel genomen begrijp ik wel wat ermee bedoeld wordt, en ik kan van mijzelf niet zonder meer zeggen dat ik het niet goed genoeg begrepen zou hebben, maar ik voel mij veel te onzeker om van het geheel een soort zonneklare beschouwing te kunnen geven. Daarom zou het weer goed zijn als mijn liefelijke Jarah mij ook hier zou willen vertegenwoordigen. Want al spreek ik naar mijn mening nog zo wijs, er is toch altijd nog wel iets tegenstrijdigs in te vinden! Daarom zou ik veel liever willen luisteren, dan zelf spreken. Ah, als iemand iets ter sprake zou brengen dat ook maar in het minst fout en onjuist zou zijn, dan ben ik wel vlotter van de tongriem gesneden, maar voor de ontwikkeling van te hoog boven mijn kennishorizon liggende waarheden, voel ik mij nog veel te onzeker. Daarom houd ik mij maar heel bescheiden op de achtergrond, laat graag de wijzeren voor mij spreken en luister in stille bewondering, hoe edele woorden uit een wijs gemoed stromen, zoals de lichtstralen uit de zon. Daarbij vind ik het, zeker voor mij, helemaal overbodig om over iets wat zonder meer al zonneklaar is, nog verdere beschouwingen te geven. Wie zal op klaarlichte dag een lamp aansteken om het licht van de zon daarmee te versterken? Maar wie aan de stralende lichtwoorden, die nu uit Uw heilige mond gestroomd zijn, nog enige twijfel kan hebben, nu, laat die zich melden, dan zal men hem zonder bezwaar op het juiste spoor zetten!
Hoofdstuk 206: De onzekerheid van Josoë. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] Maar Ik weet wel wat je spraakvermogen verlamd heeft. Kijk, eerder was je wat voorbarig toen je van jezelf beweerde, dat je alleen maar voor de waarheid was! Ik toonde je echter dat je nog helemaal niet wist wat de waarheid is, en omdat Jarah, een heel onschuldig meisje uit Genezareth, je vervolgens duidelijk wat beschaamd maakte, omdat zij Mijn vraag aan jou op een schitterende wijze beantwoordde, heb je daarna de moed wat verloren. Maar deze kleine moedeloosheid is in de aard der zaak geen echte deemoed, maar veel meer een heimelijk gekrenkte ijdelheid van je hart! Wel, dat werkt er nu dan ook aan mee dat je zoveel moeite hebt om te besluiten iets te zeggen! Ik wil echter dat je die oorzaak volledig in je overwinnen zult, want het is voor een wat ijdel hart beter om eens uitgelachen te worden, dan om zich op de weg van het triomferende welslagen van alle kanten bewonderd en gevleid te voelen! Praat dus maar, als Ik verlang dat je iets zegt! -En geef ons nu dus over Mijn les van het slavendom toch maar een bepaalde visie!"
Hoofdstuk 206: De onzekerheid van Josoë. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] De kluizenaar komt naar buiten en bemerkt dat de vragende een meisje is, dat met haar binnenkomst zijn hut beslist zou kunnen verontreinigen. Daarom zegt hij, gegrepen door heilige geestdrift: 'Onrein wezen, kom niet in mijn godgewijde reine huis, want het zou door jou onrein worden en daardoor zou ik onrein worden! Ga maar door en ga terug naar waar je vandaan gekomen bent!' Met deze woorden doet hij de deur dicht en laat met een verlicht hart, en blij, dat hij dit hem verontreinigende gevaar kwijt is geraakt, het schreiende meisje aan haar bittere lot over. Opgewekt trekt hij zich terug in het binnenste van zijn huis en prijst God, dat Hij hem voor dit gevaar voor zijn ziel zo genadig beschermd heeft, en bekommert zich in het geheel niet om het arme meisje; of zij in de donkere nacht verongelukt of niet, interesseert hem niet.
Hoofdstuk 208: De gelijkenis van de kluizenaar. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[11] Als het lichaam de ziel prikkelt om alles te doen voor zijn zinnelijke bevrediging, is dat steeds afkomstig van de vele onzuivere natuur of onder het gericht vallende materiegeesten, die in de. aard der zaak .het wezen van het lichaam vormen. Als de ziel teveel luistert naar de eisen van het lichaam en daaraan gehoor geeft, stelt zij zich daarmee in verbinding en daalt zo af in haar persoonlijke hel en in ha.ar persoonlijke dood. En als de ziel dat doet, zondigt zij tegen Gods orde in haar.
Hoofdstuk 210: Wat is het lichaam, wat is de ziel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[12] Hecht de ziel eraan en schept zij er behagen in om daar te blijven, dan is zij net zo onrein als de onreine, en onder het gericht vallende, geesten van haar lichaam. Zij bevindt zich dus in de hel en in de dood. Ook al leeft zij, net als haar lichaam, op de wereld verder, zij is toch zo goed als dood en voelt de dood ook in zich en is daar erg bang. voor . Want de ziel kan in die zonde en hel van haar doen wat zij wil, het léven kan zij toch niet vinden, hoewel zij dat. boven alles liefheeft.
Hoofdstuk 210: Wat is het lichaam, wat is de ziel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[15] Maar hoe ver zijn mensen er nog va.n verwijderd, die pas daarnaar beginnen te vragen! En hoe ver dan wel diegenen, die er niets over willen horen en dat geloof zelfs te dwaas vinden om er over te kunnen lachen! -Zulke mensen bevinden zich zo hun gehele aardse leven in de complete hel, en al in de algehele dood. ..
Hoofdstuk 210: Wat is het lichaam, wat is de ziel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[16] Maar ook kan een ziel zich reeds geheel gereinigd hebben, waarna haar dan toch nog vaak geruime tijd gegeven wordt om haar ijdele op zichzelf onzuivere lichaam en diens geesten ook te reinigen. Het edelste deel van het lichaam neemt dan uit de ziel uiteindelijk ook de onsterfelijkheid in zich op, en wordt op de jongste dag, na de dood van het grofste deel van zijn wezen, ter meerdere versterk mg van de ziel, mee opgewekt.
Hoofdstuk 210: Wat is het lichaam, wat is de ziel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[3] Maar wie kan zich die kennis ergens eigen maken? Wie kent het menselijk lichaam tot in iedere vezel? Wie heeft er ooit een ziel vrij rond zien lopen? Men weet nauwelijks of ze wel een vorm heeft, en welke vorm dat is, of ze groot of klein is; kortom, men is volkomen onkundig. Maar waar moet men in zo'n geval dan de kennis over de zeldzame geaardheid van de mens vandaan halen?
Hoofdstuk 211: Moet de mens lichamelijk eerst goed verzorgd zijn? - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[17] Bij zulke reeds reine zielen gebeurt het dan ook, dat zij toch zo nu en dan als hun hel, dat wil zeggen hun lichaam, vaak nog zeer verlokkend' werkt, korte tijd in zo'n persoonlijke hel binnengaan, met andere woorden, toegeven aan de begeerte van hun .lichaam en diens geesten. Die zielen kunnen dan echter niet meer volledig onrein gemaakt worden, maar zijn slechts voor zólang onrein als zij zich in de poel van hun lichaamsgeesten ophouden. Zij kunnen het daarin nooit lang uithouden en keren daarom heel snel in hun reine toestand terug, waarin zij dan weer net zo rein zijn alsof zij nooit onrein geweest waren. Daarbij hebben zij in hun hel voor een tijd rust en orde hersteld en kunnen zij zich vervolgens weer ongestoorder in het licht van hun geest bewegen en versterken.
Hoofdstuk 210: Wat is het lichaam, wat is de ziel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] En toch moeten er middelen en wegen zijn, waardoor de mens zichzelf beter moet leren kennen; want als de mens van zichzelf niet kan ontdekken wat hij is en waarvoor hij er is, en wat hij volgens zijn geaardheid en bestemming te doen heeft om het doel te bereiken waarvoor hij door de Schepper bestemd is, dan heeft hij niets aan alle lessen en alle wetten! Zoals men aan talloos vele mensen maar al te duidelijk ziet, zal zijn ziel zich steeds meer in haar omhulsel terugtrekken door de helaas pijnlijk voelbare menigvuldige behoeften van het lichaam; want de honger knaagt, de dorst brandt, de koude doet ook pijn, en dan biedt een goed lichamelijk verzorgd zijn het lichaam niet alleen het noodzakelijke, maar zelfs een waar luxueus genot!
Hoofdstuk 211: Moet de mens lichamelijk eerst goed verzorgd zijn? - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] Het dierlijke deel van de mens stelt zijn eisen ook altijd zo nadrukkelijk en met zoveel misbaar, dat de stille eisen van de ziel niet opgemerkt worden. Wie kan dan, onder deze omstandigheden, zich er nog over verwonderen dat honderdduizend maal honderdduizenden nauwelijks enig besef hebben van het wezen van hun ziel? Want bij hen verbond hun ziel zich van kinds af aan zo sterk met hun lichaam, dat zij volledig één daarmee is, en daarom in zichzelf ook geen andere behoefte kent dan die van het lichaam.
Hoofdstuk 211: Moet de mens lichamelijk eerst goed verzorgd zijn? - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] Ja, men moet zelfs zeggen, dat juist bij mensen, die lichamelijk te ellendig en slecht verzorgd zijn, zich ook nooit het geringste spoor van een geestelijke behoefte laat gevoelen. Wij hebben in het noordelijk deel van Europa volksstammen, waarbij niet het minste spoor van geestelijke ontwikkeling te ontdekken is.
Hoofdstuk 211: Moet de mens lichamelijk eerst goed verzorgd zijn? - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[8] Natuurlijk gebeurt het helaas ook nog vaak dat de rijken zich op den duur te veel bezighouden met het welzijn van hun lichaam, daarbij weinig of geen waarde hechten aan de ontwikkeling van hun ziel, en tenslotte iedere leer aanzien voor de uitvinding van een hongerige wijze. Maar zij hebben een taal, waardoor men zich met hen over zoveel dingen kan verstaan, dat zij daarna, bij al hun zinnelijkheid, toch wat vreemd beginnen op te kijken, -hetgeen voor hun ziel altijd winst is.
Hoofdstuk 211: Moet de mens lichamelijk eerst goed verzorgd zijn? - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] Daarom zou het niet goed zijn om de mens zo te plaatsen, dat hij lichamelijk helemaal verzorgd is. Want dan zou hij tenslotte zo traag worden dat hij zich werkelijk om niets meer bekommert. Dit streven naar de trage zorgeloze rust is ook weer een eigenschap van het op zichzelf dode lichaam. De ziel, die voor het grootste gedeelte haar duurzame vorm pas tijdens passende bezigheid uit het lichaam moet vormen, zou bij de zorgeloze rust van het lichaam ook gaan rusten, omdat ook in haar de hang naar nietsdoen in beginsel de overhand heeft.
Hoofdstuk 212: De nood als voorwaarde voor de geestelijke ontwikkeling. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] De ziel zal haar inactiviteit pas door de pijnlijke behoeften van het lichaam verliezen; want zij voelt dat een algehele onverzorgdheid van het lichaam haar, met het lichaam, de dood zou brengen. Tijdens de nood van het lichaam zet zij daarom alle hefbomen in beweging en verzorgt, zo goed als maar mogelijk, eerst het lichaam. Maar omdat ze nu erg voor de dood vreest, begint zij al snel naast de bezigheid voor het lichaam zich ook bezig te houden met het onderzoek van het eigenlijke leven, en vindt door haar ontwaakte liefde weldra dat zij als ziel toch wel door zal leven, ook al gaat het lichaam dood.
Hoofdstuk 212: De nood als voorwaarde voor de geestelijke ontwikkeling. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
...  116 - 117 - 118 - 119 - 120 - 121 - 122 - 123 - 124 - 125 - 126 - 127 - 128 - 129 - 130 - 131 - 132 - 133 - 134 - 135 - 136 - 137 - 138 - 139 - 140 - 141  ...