Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 137 van 1490

...  125 - 126 - 127 - 128 - 129 - 130 - 131 - 132 - 133 - 134 - 135 - 136 - 137 - 138 - 139 - 140 - 141 - 142 - 143 - 144 - 145 - 146 - 147 - 148 - 149 - 150  ...
[6] CYRENIUS zegt: "O ja dat begrijp ik, en dat was al vanouds een wijze spreuk bij ons Romeinen, en ook algemeen gebruikelijk bij de Grieken en Egyptenaren, en de spreuk luidde heel kort: Quod licet Jovi, non licet bovi (wat Jupiter vrijstaat, staat nog geen os vrij; wat de een mag, is daarom de ander nog niet geoorloofd), en ik denk dat deze spreuk, hoewel een bezit van de heidenen, zoals zij door de Israëlieten genoemd worden, hier ook goed op zijn plaats is.
Hoofdstuk 233: Over het weten. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[10] U zei eerder, dat men het oude lidteken van de ziel do?r de nieuwe wet van de naastenliefde helemaal zou kunnen genezen en zich daardoor vrij zou kunnen maken van de oude erfzonde. Dan zou in de mens h~t volle bewustzijn van het ware eeuwige leven met alle kracht en helderheld weer terugkomen. Dat zou voor de mensen op deze aarde wel de grootste winst zijn, want pas daardoor zou de mens helemaal mens zijn en zou hij op deze aarde al tijdens zijn aardse leven beslist grote en heerlijke dingen kunnen doen.
Hoofdstuk 233: Over het weten. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] Natuurlijk kan de mens als een zeer beperkt wezen God, zijn schepper, ook slechts heel beperkt navolgen; maar omdat hij de gelijkenis van God al in zich draagt of eigenlijk naar het evenbeeld van God is geschapen, moet hij in zichzelf ook datgene helemaal ontwikkelen, waarvoor hem alle mogelijkheden zijn gegeven. -Dat is mijn mening, maar geef U, o Heer, ons allen een juiste verklaring, want ik hoor Uw woord duizendmaal liever dan mijn eigen woorden. Spreek U, o Heer, daarom verder -vooropgesteld dat U in deze nacht nog wat wilt zeggen!"
Hoofdstuk 234: Marcus mening over de naaste. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[13] EEN van de groep levieten zegt: "Dáár ligt voor ons eigenlijk de steen des aanstoots. De tempel wil zich nog steeds niet schikken naar dit Romeinse voorschrift, en wij als laagste dienaars van de tempel komen daardoor in duizenderlei narigheden, waarvoor geen mens ons dan schadeloos stelt, de tempel niet en iemand anders ook niet. Toch moeten wij, door de tempel daartoe genoodzaakt, allerlei tochten maken van het ene einde der wereld naar het andere, en als wij schade lijden, wordt deze ons van geen enkele zijde vergoed.
Hoofdstuk 235: Marcus redt schipbreukelingen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[20] Na deze aanmoediging door de oude Marcus en zijn beide zonen laten de geredden zich tenslotte toch overhalen om mee te gaan, en Marcus brengt hen opgewekt naar ons toe, terwijl zij hem aarzelend volgen.
Hoofdstuk 235: Marcus redt schipbreukelingen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[7] EEN van hen zegt: "Vriend wij zijn wel hongerig en dorstig, maar ons hele bezit bestaat alleen nog maar uit negen armzalige groschen. Daarvoor zal in deze als zeer arm bekendstaande omgeving, zeker niet veel besteld kunnen worden. Maar als je ons daarvoor toch iets kunt geven wat de moeite waard is, geef het ons dan, dan zullen wij jou de negen groschen geven!"
Hoofdstuk 236: De uitoefening der naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[22] Nu zijn we dan levieten en kunnen ons met de beste wil van de wereld nooit meer losmaken van deze brave stand. Ja, wij zouden zelf er wel aan kunnen ontkomen, en als sterke jonge mannen ons bij de soldatenstand van Rome aansluiten, maar dan zouden wij daarmee ook de staf des verderfs over onze ouders en familie gebroken hebben en geen God redt hen dan voor het heerlijke genot van het vervloekte water. Wie dit afschuwelijke gifwater echter te drinken heeft gekregen is altijd nog gestorven, en wel op de schandelijkste en pijnlijkste wijze van de wereld.
Hoofdstuk 236: De uitoefening der naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[25] Ik en nog een paar van ons ditmaal armzalige gezelschap zijn juist in Genezareth geheel buiten onze schuld door de zekere hoofdman Julius op een manier behandeld geworden, zoals men verscheurende dieren niet erger kan behandelen. Daarom zal het wel te begrijpen zijn waarom wij voor altijd deze plaats, die door Julius geregeerd wordt, zullen vermijden als de ergste pest!"
Hoofdstuk 236: De uitoefening der naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] JULIUS zegt dan: "Hm, dat is vreemd voor een man, die anders toch algemeen, en terecht, bekend staat als een strikt eerlijk en rechtvaardig man!? Maar kun je mij dan tenminste niet gissenderwijs vertellen wat Julius voor reden gehad mag hebben om zo streng tegen jullie op te treden? Want iets onrechtvaardigs moet toch nog altijd wel op de een of andere wijze goedgemaakt kunnen worden, anders zouden alle maatschappelijke connecties op deze aarde voor altijd verdwijnen!"
Hoofdstuk 237: De tweestrijd der Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] De jonge FARIZEEËR zegt: "Oh, redenen kan hij genoeg gehad hebben, maar uiteindelijk komen die allemaal daarop neer, dat grote druk kan maken dat men door de mensen heel gemakkelijk als misdadiger of minstens als van misdaad verdacht mens wordt aangemerkt, zonder dat je het uit vrije wil bent! Jullie geven toch in jullie wetten aan, dat voor een slechte en daarom strafbare daad een geheel vrije, kwade wil aanwezig moet zijn, die moet worden bewezen. Anders zou men ook diegene nog aan het kruis moeten hangen, die toevalligerwijs van het dak valt en door deze val een onder het dak slapend kind zou doden!
Hoofdstuk 237: De tweestrijd der Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[8] Dat zo'n man door de tempel om gegronde redenen niet met vriendelijke ogen wordt aangekeken, kunt u zich wel indenken. Wij zijn slechts daarvoor beëdigd en vervolgens uitgezonden, om naspeuringen te verrichten of en wat er dan precies met de genoemde man aan de hand is. Als we hem zouden vinden dan moesten we hem voor de tempel trachten te winnen of hem in het tegenovergestelde geval heimelijk uit deze wereld naar de andere helpen. -Wel dat was zo in het kort het eerbare plan van de tempel, waarvan wij de argeloze en totaalonschuldige overbrengers waren.
Hoofdstuk 237: De tweestrijd der Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] Jullie tempeleed is volgens mij zeker de grootste hinderpaal. Hoe kun je die omzeilen? Als ik deze terwille van jullie God niet zou achten, kostte het mij maar één woord, en dan zouden jullie voor God en de gehele wereld vrij zijn van het juk van de tempel. Maar jullie plechtig aan de tempel gezworen eed verhindert mij dat, en ik moet mij daarover beraden met de vele wijzen, die aan mijn tafel zitten. Dan zullen wij wel zien hoe wij ons uit dit echte Scylla en Charybdis kunnen bevrijden."
Hoofdstuk 238: Een verwijzing naar de naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] Zeg U mij daarom, wat hier voor God en de mensen volkomen gerechtvaardigd is?! Want echt, als het daar allemaal zo toegaat, als deze mensen mij nu heel argeloos vertelden, dan heb ik erg medelijden met deze jongemannen, en zou ik ze willen helpen. "
Hoofdstuk 238: Een verwijzing naar de naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[10] Een op die manier door een kwade eed gevangen mens uit die erge gevangenschap van satan verlossen, is zelfs dan een buitengewoon goed werk van echte naastenliefde als het een mens betreft, die door gebrek aan inzicht zich door zijn gelovig gemoed nog gebonden acht aan een afgelegde eed. Hier, waar de betreffende jongemannen deze slechtste eed ter wereld volledig inzien, is het dus zéker goed. Doe jij daarom maar helemaal naar eigen goeddunken, en Mijn vriend Cyrenius zal je daarbij zeker zijn hoogste hulp niet ontzeggen!"
Hoofdstuk 238: Een verwijzing naar de naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[11] CYRENIUS zegt meteen: "Niet alleen niet ontzeggen, maar ik zal, opdat mijn Julius verder met nog meer gewetensvrijheid ademen kan, deze dertig mensen onder mijn jurisdictie stellen, en de tempel moet dan aan mij rekenschap vragen!"
Hoofdstuk 238: Een verwijzing naar de naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
...  125 - 126 - 127 - 128 - 129 - 130 - 131 - 132 - 133 - 134 - 135 - 136 - 137 - 138 - 139 - 140 - 141 - 142 - 143 - 144 - 145 - 146 - 147 - 148 - 149 - 150  ...