Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

3216 resultaten - Pagina 138 van 215

...  126 - 127 - 128 - 129 - 130 - 131 - 132 - 133 - 134 - 135 - 136 - 137 - 138 - 139 - 140 - 141 - 142 - 143 - 144 - 145 - 146 - 147 - 148 - 149 - 150 - 151  ...
[7] Ik zou echter eerst eens aan iedereen die zoiets beweert, willen vragen: kun jij de sterren aan de hemel met je handen pakken en kun jij ze zien bij heldere zonneschijn? Kijk, je kunt noch het een noch het ander. Bestaan daarom de sterren niet, omdat jij noch het ene noch het andere kunt? Je zegt tegen Me: de sterren zie ik tenminste 's nachts en dan kan ik hun haan berekenen. Maar Ik zeg je: jouw getuigenis strekt jou, wat scherpzinnigheid betreft, niet tot grote eer, omdat je daardoor openlijk te kennen geeft dat je Mijn ordening alleen vanuit jouw nachtzijde berekent, terwijl de ordening van de dag jou vreemd blijft. En had je geen nacht dan zou je er op klaarlichte dag bijstaan als een blinde en zou je niet eens kunnen dromen over de ordening van Mijn dingen. Het is treurig als jullie je wijsheid, wat de orde van Mijn dingen betreft alleen maar aan de nacht, maar niet aan de dag te danken hebben. Kijk, dat blijkt ook heel duidelijk uit de dingen die jullie nu gezien hebben.
Hoofdstuk 12: De sfeer van de zevende geest. Raadselachtige beelden van geestelijke toestanden - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[4] Een kind in zo'n ceremoniële kerk geboren en gedoopt, wordt in geestelijk opzicht reeds in zo'n schommel gelegd, en als het erin ligt, wordt de schommel ook terstond geleidelijk aan in een steeds grotere beweging gezet. Bij zo'n beweging denkt de mens dan dat hij de hemel weet wat voor grote vorderingen maakt en hoe hij vooruit komt. Alleen ziet iedereen op het eerste gezicht gemakkelijk in, hoe ver zo'n reis zal gaan! Tussen twee pijlers hangt ons luchtschip. De ene pijler betekent de zogenaamde rots van de geloofsleer, de andere pijler echter de noodzakelijkheid van staat en politiek. Deze beide zijn zo stevig mogelijk geplaatst en door dwarsbalken met elkaar verbonden. Zo gaat dan vervolgens de reis tussen deze twee pijlers door en men kan zich geen duimbreed verder bewegen dan het touw, waaraan de veelzeggende schommel hangt, lang is. Sommige schommelaars worden al gauw misselijk en bij het eerste rustpunt dat zij te baat kunnen nemen, springen ze eruit. Enkelen keren zo'n vervoermiddel voorgoed de rug toe. Alleen degenen die belang hebben bij de schommel blijven er pro forma inzitten, laten zich slechts voor de schijn heel gezapig heen en weer trekken en loven en prijzen zo'n beweging die volgens hen buitengewoon goed is voor de gezondheid. Daardoor trekken ze ook vreemden aan en zeggen tegen degenen die zo dwaas zijn weer in dit vervoermiddel te stappen: willen jullie ten volle het genot en dus de volmaakte bevrediging van zo'n tocht ervaren, dan moeten jullie je laten blinddoeken. Daar zoiets dan veel dwazen verleidt om met geblinddoekte ogen in de schommel te gaan zitten, gebeurt het dan dat deze enthousiast beginnen te roepen en zeggen: ja, nu begrijpen we pas wat voor grote geheimen achter deze eentonigheid schuilgaan, want nu is het heen en weer gaan opgehouden en vliegen we bliksemsnel door eindeloze ruimten. Dat moet toch een wonder zijn! Wie had ooit kunnen dromen, dat er achter zoiets eentonigs zoiets groots verborgen ligt?
Hoofdstuk 13: De schommel in haar overeenstemmende beeld. Ceremoniële godsdienstcultus en het wereldse leven - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[9] Kijk daar eens naar boven. Op de tiende trede zien jullie twee grote lichtgevende piramiden staan; lees maar wat er op elk van de twee geschreven staat. Jullie zeggen: het schrift is ons onbekend. Wel, dan zal ik het jullie voorlezen. Op de ene piramide aan de linkerzijde staat geschreven: `Dit is de grote tijdmeter voor de geschapen dingen'. En op de andere piramide staat: `Enig juiste beweging van alle dingen en gebeurtenissen volgens de goddelijke ordening'. Uit deze twee opschriften kunnen jullie reeds gemakkelijk opmaken wat deze verschijning wil zeggen.
Hoofdstuk 16: De sfeer van de achtste geest. De wereldklok en de 'laatste tijd'. - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[11] Toen je op aarde was, heb je weliswaar spaarzaam gezaaid en een magere oogst moest daarom noodgedwongen jouw aandeel zijn, maar met jouw magere oogst heb je niet meer gewoekerd; omdat jouw hart milder is geworden kon je geen arme aan jouw hut voorbij zien gaan zonder je karige oogst met hem te delen. Dat heeft jou geholpen en je tot een rijke bewoner van de hemel gemaakt. Kijk, deze broeder die je hier tegemoet kwam, zal je binnenleiden in jouw nieuwe bezittingen.
Hoofdstuk 23: Wie spaarzaam zaait zal mager oogsten - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[8] Als jullie nu deze mensen bekijken, oordeel dan zelf of zij een tuchtiging verdiend hebben. Jullie moeten zeggen: dat zeker niet! Volgende vraag: verdienen ze een beloning? Dan is het de vraag, welke beloning moeten zij dan krijgen? De hemel verachten zij en ze willen ook niet erkennen dat God boven hun verstand staat. Daarom is het toch het meest billijk dat ze het loon mogen behouden, dat hun eigen verstand hun oplevert.
Hoofdstuk 24: De plaats en omstandigheden van stoïcijnen in het hiernamaals - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[11] Neem al jullie kerkelijke en politieke zaken bij elkaar of vergelijk ieder mogelijk detail ervan met ons beeld, en jullie zullen ontdekken dat het er zowel in het algemeen als in elk detail precies mee overeenstemt. Opdat jullie dit echter nog duidelijker begrijpen, wil Ik jullie slechts als voorbeeld iets aanhalen uit zowel de sfeer van de kerk als van de staat. Uit de kerkelijke sfeer nemen we bijvoorbeeld de oorbiecht. De toestand van de schommel, waarin deze bij het heen en weer zwaaien de aardbodem het dichtst nadert, is de zondige toestand. Men biecht en verheft zich daardoor aan de ene kant met een zwaai naar de hemel, maar glijdt even vlug weer terug. Op het laagste punt biecht men weer en zwaait dan aan de andere kant naar de hemel. Zo herhaalt de mens in zijn schommelsituatie deze daad zo lang hij leeft en besluit zijn leven bij de rusttoestand van de schommel gewoonlijk weer met de biecht. De schommel zwaait dan echter niet meer omhoog, maar de mens verlaat dit leven op hetzelfde punt waar hij het is begonnen. Welke vooruitgang de geestelijke mens daardoor echter heeft geboekt, kunnen jullie nu juist opmaken uit ons beeld in de sfeer van onze geest op de geestelijke zon, namelijk dat hij nog heel lang zal doorschommelen tot ofwel het touw breekt of hij zijn als het ware vastgegroeide blinddoek kwijtraakt. Aan deze hier gegeven maatstaf kunnen jullie het hele ceremoniële kerkelijke gebeuren afmeten, en jullie zullen daarin niets anders ontdekken dan `het schommelen'. De wezenlijke zin van het hele tegenwoordige kerkelijke leven wordt ook heel treffend bezongen door elke kerkklok die bij iedere zwaai met enorm lawaai steeds een en dezelfde toon laat horen. Een harmonisch gevoelig oor kan dan luisteren zoveel het wil en voor dat doel alle mogelijke plekken uitzoeken, het zal echter toch niets anders horen en in zich opnemen dan juist voortdurend dezelfde eentonige klank, die reeds bij de eerste klepelslag duidelijk viel waar te nemen. Wat zo'n luisteraar tenslotte zal verkondigen is het volgende: van veraf is de klank nog om aan te horen, maar van dichtbij is hij onverdraaglijk; wat zoveel wil zeggen als: zolang het uit mijn buurt blijft zit ik goed! Zo hadden we dus een voorbeeld uit de sfeer van de kerk; nu nog een staatkundig voorbeeld.
Hoofdstuk 13: De schommel in haar overeenstemmende beeld. Ceremoniële godsdienstcultus en het wereldse leven - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[10] Als het dan zover komt dat hij zich ten gevolge van zijn naastenliefde zo van zijn hebben en houden heeft ontdaan dat hij dan werkelijk met zijn pelgrim naar de bedelstaf grijpt, dan wordt hij enige tijd in die situatie gelaten zodat hij moet bedelen voor het levensonderhoud, ten eerste voor zijn opgenomen arme medemens en daarnaast pas voor zichzelf; maar voor zichzelf dan zo, dat hij steeds het grootste deel aan zijn arme broeder geeft. Dan gebeurt het, dat de Heer een engelgeest, die hij niet als zodanig herkent, naar hem toestuurt; deze informeert naar zijn situatie, waarop hij dan zegt: beste vriend, je ziet dat ik arm ben; deze armoede is me evenwel niet tot last, maar ik ga er het meest onder gebukt dat ik mijn broeder hier niet meer kan helpen. Wat denken jullie dat er dan gebeurt? Nu keert de arme broeder zich om en zegt tegen hem: ik kwam naakt naar je toe en jij hebt mij gekleed; je hebt mij, hongerige en dorstige te eten en te drinken gegeven en je sloeg geen acht op jouw gaven zodat je zelfs met mij naar de bedelstaf moest grijpen en overal brood voor mij zocht. Kijk, daarom ben Ik nu echter ook jouw grote beloning want Ik, jouw arme broeder, ben de enige Heer van de hemel en alle werelden en Ik kwam bij je om je te helpen.
Hoofdstuk 23: Wie spaarzaam zaait zal mager oogsten - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[13] Dan zegt de verblijde landman tegen de bode: beste vriend en broeder, ik ben eindeloos gelukkig omdat de oneindige genade en ontferming van de Heer mij zoiets heeft geschonken. Ik weet dat dit nieuwe bezit zeker heel mooi en overvloedig zal zijn. Maar zie, er zijn hier nog andere arme broeders, ik sta dit voor mij bestemde landgoed aan hen af. Laat mij maar weer teruggaan naar mijn armelijke hut, want het zou toch kunnen gebeuren dat onder de vele armen die mijn arme hut zullen bezoeken, de Heer weer eens zal verschijnen. Daarom wil ik teruggaan en in mijn hut iedere arme broeder met nog honderd keer meer liefde tegemoet treden dan tot nu toe het geval was. Werkelijk, ik kan je zeggen, als zo'n geluk mij in mijn arme hut nog eens ten deel mag vallen, dan zal ik daar in alle eeuwigheid gelukkiger zijn dan wanneer je me de grootste en prachtigste goederen zou geven in het allermooiste gedeelte van de hemel! Laat me daarom maar weer teruggaan.
Hoofdstuk 23: Wie spaarzaam zaait zal mager oogsten - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[4] Aan de ene kant hebben jullie wel gelijk maar aan de andere kant weer niet. Want deze wezens, hoe armzalig ze voor jullie ook mogen lijken, zijn dat op hun manier, dat wil zeggen zoals zij zichzelf zien, helemaal niet. Hier wonen namelijk de zogenaamde stoïcijnen, of met andere woorden, mensen die aan zichzelf helemaal genoeg hebben. Zij handelden tijdens hun aardse leven rechtschapen, echter niet uit liefde tot de naaste en nog minder uit een of andere liefde tot God, maar uitsluitend omdat ze daarin de overwinning van hun verstand herkenden. Ze zeiden: de mens heeft niets nodig, hemel noch hel noch een God, maar alleen zichzelf en het hem leidende verstand als hoogste principe voor zijn handelen en hij zal zo handelen dat hij door zijn handelwijze niemand benadeelt, en daarom kan hij dat ook van zijn medemens verwachten.
Hoofdstuk 24: De plaats en omstandigheden van stoïcijnen in het hiernamaals - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[4] Alleen het heldere verstand bepaalt de werkelijke grenzen van de behoeften van zijn subjectieve wezen en dat verlangt dan in alle objectiviteit slechts de juiste mate van haar eigen beperktheid, en deze maat heet: volle tevredenheid. Wie tevreden is met hetgeen hij langs de weg van zijn heldere verstand als de juiste maatstaf van zijn eigen beperktheid erkent, heeft de ware hemel gevonden en zal zich zeker eeuwig geen andere wensen, omdat hij duidelijk zal inzien, dat voor de maatstaf van zijn eigen beperktheid niets anders deugt dan juist datgene wat daarmee volkomen overeenstemt.
Hoofdstuk 25: Een bekeringstocht naar de betere stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[3] Maar hoe het gesteld is met de door mij zo zeker verwachte hemel, dat zie jij hier even goed als ik! Weet je, beste vriend, ik heb heimelijk wel vaak gedacht maar nooit openlijk uitgesproken, dat het christendom inclusief' Christus niets anders is dan een gecultiveerd heidendom en heb daarom ook in Christus en de drie-eenheid weinig vertrouwen gehad. Daarom is het voor mij nu heel duidelijk hoezeer ik met mijn heimelijk wantrouwen gelijk had. Wel, wat zeg jij daarop?
Hoofdstuk 29: In het rijk van de duisternis van het ongeloof - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[3] En hij zegt: ja geachte vriendin, het spijt me echt dat u zich ook hier bevindt, maar het is nu eenmaal zo. U bent hier evenals ik als een bedrogene. De hemel (als hij bestaat) weet, hoe we op aarde gouden verwachtingen hebben gekoesterd over een gelukkig leven in het hiernamaals. Maar hoe gelukkig dit leven is en wat het loon is voor al onze goede daden op aarde, ervaar ik nu reeds verscheidene jaren en u, geachte vriendin, volgens uw zeggen ook al twee maanden lang.
Hoofdstuk 30: Een geestelijk filosoof en een kwezel - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[6] Verder zeggen ze nog: mocht er al ergens een God bestaan, wat kan Hij mij geven of nemen als ik groot ben in mezelf en met verachting neerkijk op alles wat Hij mij wil geven of nemen? Wat echter zou een God mij ook geven of nemen? Het hoogste zou dit matte leven zijn dat ik met mijn verstand reeds lang diep heb leren verachten. Of is het niet aan mij zo lang te leven als ik wil? Als ik zou vinden dat het met het hoogste principe van mijn verstand te verenigen zou zijn mijzelf het leven te ontnemen, dan zou ik dat ook doen. Maar de door mijzelf erkende rechtschapenheid leert me, dat zoiets tegen het principe van het hoogste verstand zou indruisen. Wie mij het leven heeft gegeven, moet ook het recht hebben het mij weer af te nemen. De natuur heeft toch het recht de voeding die ik van haar heb gekregen, langs de natuurlijke weg terug te vorderen; de bekleding van mijn lichaam is een eigendom van de tijd en hij neemt dit pand eveneens weer terug. Dat moet het zuivere verstand goedkeuren; het moet zeggen en het zegt ook: ieder het zijne! Maar juist doordat de mens verstandelijk nog niet één zonnestofje het zijne noemt, is hij het meest verheven wezen, ja zelfs verheven boven iedere God, boven iedere hemel en is hij steeds meester over alles wat hel is. Als alle mensen zo dachten, zou iedereen genoeg hebben en niemand zou een ander ooit tot last zijn. Iedere vorm van hebzucht, afgunst, gierigheid, hoogmoed, heerszucht, vraatzucht en brasserij, ontucht, leugen en bedrog zou ons vreemd zijn. Waar leeft een God die, mocht hij het hoogste principe van het verstand zijn, tegen zulke grondbeginselen van het leven iets heeft in te brengen? Heeft hij er echter iets tegenin te brengen, dan is hij geen God en staat hij ver beneden het verheven menselijke verstand.
Hoofdstuk 24: De plaats en omstandigheden van stoïcijnen in het hiernamaals - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[3] De verstandspreses zegt daarop: in dat geval zijn jullie mij helemaal welkom. Voor zover het in mijn vermogen ligt, wil ik jullie graag helpen, maar niet waar het mijn vermogen te boven gaat. Jullie zullen wel gehoord hebben en weten dat mijn schatten niet uit goud en zilver en allerlei edelstenen bestaan; ook worden bij mij geen maaltijden en geen van goedsmakende spijzen voorziene tafels aangeboden. Maar wat ik heb, namelijk de overwinning van het heldere verstand, daaruit mogen jullie putten zoveel je wilt. Jullie kunnen ervan verzekerd zijn dat deze schatten jullie gelukkiger zullen maken dan wanneer jullie alle gedroomde zogenaamde hemelse heerlijkheden zouden bezitten, die op zich niets anders zijn dan heimelijk uitgesproken behoeften van een geest die niet tevreden is met wat hem gegeven is. Jullie weten dat de ruimte oneindig is, en dat de mens in deze ruimte denkt. Wie zijn gedachten tot in het oneindige laat gaan, vergeet ten eerste dat hijzelf slechts een eindig wezen is; ten tweede bedenkt hij niet en wordt hij dus niet gewaar dat voor hem tenslotte uit zulke gedachten niets anders dan voortdurende ontevredenheid ontstaat. Daaruit volgt een steeds groter verlangen naar onbereikbare goederen, waaruit uiteindelijk ook een voortdurende onzalige situatie groeit, waardoor de menselijke dwaasheid alleen nog maar blindelings door onbereikbare en grootse, maar lege verwachtingen verzadigd kan worden. Bijgevolg is de hemel dan ook niets anders dan zo'n gedroomd goed, dat enkel dient ter bevrediging van de verbeeldingskracht van geesten die ontevreden zijn met wat hun werd gegeven.
Hoofdstuk 25: Een bekeringstocht naar de betere stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[5] De verstandspreses zegt: beste vrienden, jullie hebben aan de ene kant gelijk, aan de andere kant weer ongelijk. Als de mens zichzelf zou hebben geschapen, dan kon hij zichzelf ook zoveel geven als hij maar wilde, want hij zou in de oneindigheid geen gebrek hebben gevonden en dus was het ook aan hemzelf, de horizon van zijn inzichten naar believen voortdurend te vergroten. Daar de mens echter niet uit zichzelf is ontstaan, maar hem het leven gegeven is, is hem ook zijn horizon gegeven. Als jullie op aarde bijvoorbeeld een appel bekijken, dan zul je zien dat hij vanaf zijn ontstaan direct na het afvallen van de bloesem zijn horizon steeds verder uitbreidt. Is hij eenmaal tot volle rijpheid gekomen, dan kunnen jullie de appel vertellen wat je wilt, hij zal over zijn toestand niets anders kunnen zeggen dan: tot hier en niet verder, want mijn maat is vol! Maar waarom zou de appel jullie een dergelijk antwoord geven? Omdat hij eveneens een gegeven iets, maar niet een zichzelf scheppend iets is. Zouden jullie de appel nu nog verder willen laten uitdijen, dan is het toch duidelijk dat jullie hem stuk moeten maken. Kijk, bij de mens is het precies zo. Hij is een gegeven iets en niet een door zichzelf geschapen iets; daarom heeft hij ook zijn ontwikkelingsgebied gekregen. Wie dit gebied bereikt en dan voor zichzelf weet dat dit het hem toebedeelde gebied is, die is geheel zichzelf en wel zo volmaakt mogelijk. Blijft hij binnen dit gebied en benut hij dat niet geheel, dan is hij de stumperige slaaf van zichzelf en zal hij niet eens voor zichzelf bekwaam genoeg zijn. Wie zichzelf echter zodanig wil opblazen dat hij buiten zijn gebied komt, is een hoogmoedige dwaas die zichzelf te gronde richt. Het zal hem vergaan als een holle kogel die met kruit gevuld wordt aangestoken, waardoor dan het oppervlak van de kogel uit elkaar wordt gereten en de delen daarvan naar een verre horizon worden verplaatst. Maar vraag je eens af hoe het daarna met de totaliteit van de kogel staat.
Hoofdstuk 26: Vervolg van het bezoek bij de stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
...  126 - 127 - 128 - 129 - 130 - 131 - 132 - 133 - 134 - 135 - 136 - 137 - 138 - 139 - 140 - 141 - 142 - 143 - 144 - 145 - 146 - 147 - 148 - 149 - 150 - 151  ...