Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 1396 van 1490

...  1384 - 1385 - 1386 - 1387 - 1388 - 1389 - 1390 - 1391 - 1392 - 1393 - 1394 - 1395 - 1396 - 1397 - 1398 - 1399 - 1400 - 1401 - 1402 - 1403 - 1404 - 1405 - 1406 - 1407 - 1408 - 1409  ...
[6] Ik geloof dat deze uiteenzetting voldoende zal zijn voor degene die nadenkt, om de opwekkings - en reproductiekracht van de aarde als dubbel wezen in te zien. Hij zal begrijpen dat deze uiterlijke verschijnselen op de hier boven beschreven manier hoofdzakelijk in de nier van de aarde hun oorsprong hebben, omdat hier de algemene zaadstof wordt gevormd, die om verder bruikbaar te worden, op de voorgeschreven manier wordt bevrucht.
Hoofdstuk 15: Het trapsgewijze opklimmen van de levende wezens - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[4] Denk eens even na over wat er tot nu toe verteld is omtrent het mechanisme van deze vaste aarde, dan zul je een zeer nuttige kennis opbouwen van de dingen uit de natuur; en als jullie je in deze eerste technische uiteenzetting een beetje ingeleefd hebben, dan zullen jullie de volgende heel wat moeilijker uitleg over dit mechanisme des te gemakkelijker begrijpen.
Hoofdstuk 16: Materiaal en constructie van de tweede aarde - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[3] Dat gladde geleidingen mettertijd het fluïdum langzamerhand verliezen, kunnen bij dit procédé meer geoefende natuurkundigen daaruit afleiden dat een ver weg geleide elektrische vonk niet meer die krachtige werking heeft als in de nabijheid van de geleider, die eerst of door een gewreven glasplaat of door verschillende in zout – of zwavelzuur gedoopte koper- of zinkplaten het elektromagnetische fluïdum opneemt. Maar deze rij van piramiden zou nog niet voldoende zijn voor de voortgeleiding van de stroom over ettelijke duizenden mijlen als ze niet door een eigen buis liep, die uit een stof bestaat die geen elektrische vonk doorlaat.
Hoofdstuk 17: Het krachtig worden van de aardsappen - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[13] Jullie weten dat de aarde een zuid - en een noordpool heeft. Ten opzichte van de hoofdwerking der aarde blijven beide polen steeds zoals ze zijn, namelijk de zuidpool negatief en de noodpool positief of de één aantrekkend en de ander afstotend, wat dan tot gevolg heeft dat twee zulke ongelijke polen noodzakelijkerwijs heel goed naast elkaar kunnen bestaan en elkaar verdragen, want de ene pool geeft en de andere ontvangt. Bij deze verhouding van de polen zien we duidelijk de wisselwerking. Oorspronkelijk of in zijn uitmonding is de positieve noordpool de ontvanger, omdat hij al het voedsel voor het hele aardelichaam in zich opneemt. De zuidpool daarentegen is in zijn uitmonding degene die niets van buitenaf opneemt, maar slechts afgeeft. Binnenin de aarde is de noordpool echter tegenover de zuidpool degene die geeft en de zuidpool is degene die ontvangt.
Hoofdstuk 14: Mannelijk - vrouwelijke voortbrengselen der aarde - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[15] Nog opvallender zien we deze wederkerige, steeds veranderende, polaire werking in de wisseling van zomer en winter. Want een half jaar is het op de noordelijke helft der aarde winter, terwijl tegelijkertijd op de zuidelijke helft de zomer heerst en het volgend halfjaar is het net andersom. Dit moet zo worden opgevat: de winter is het mannelijke deel en de zomer het vrouwelijke. De winter wekt op in de vrouwelijke zomer en deze baart dan wat de winter heeft verwekt. Dus is in de wintertijd de ene helft der aarde mannelijk terwijl de andere vrouwelijk is en dan treedt ook de anders vrouwelijke zuidpool mannelijk op tegenover de vrouwelijk geworden noordpool en omgekeerd. Het opmerkelijk verschil is hier echter nog steeds, dat de vruchten van de zuidelijke helft van de aarde weliswaar zoeter, zachter en voller, maar niet zo krachtig zijn als die uit het noorden, omdat in het zuidelijk deel het vrouwelijke overheerst, terwijl in het noordelijk deel het mannelijke sterker is. Men zou dit etymologisch (woordvormend) zo kunnen uitdrukken: in het noorden is de aarde een manwijf en in het zuiden een verwijfde man.
Hoofdstuk 14: Mannelijk - vrouwelijke voortbrengselen der aarde - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[17] Dat de aarde werkelijk zaadjes van planten en dieren voortbrengt, kan men afleiden uit vele verschijnselen die aan de oppervlakte van de aarde plaatsvinden. Tot deze verschijnselen hoort bijvoorbeeld de oorspronkelijke groei van bossen op gebergten, evenals mos en grasgroei op de vroeger woeste steppen, waarop gedurende duizend jaren niets had gegroeid. Schimmels en zwammen hebben tot nu toe geen ander zaad. Dan hoort bij de verschijnselen die deze zaak verklaren ook het - alhoewel zelden, maar toch nog vaak genoeg voorkomende - verschijnsel waarbij het graan en allerlei soorten koren regent; en vooral wordt deze zaak verduidelijkt door de niet zelden voorkomende vissen -, slangen - en paddenregen en dat soort verschijnselen, waarvan geen wetenschapsman, als hij ook maar een klein beetje gezond verstand heeft, kan naspeuren of wellicht een wervelwind ze van de aarde heeft opgelicht en op een andere plaats weer heeft neergeslingerd. Want dan zou hij op een of andere manier moeten kunnen aantonen, dat zich op de aarde zo' n plaats bevindt, waar deze wezens niet zelden triljoenvoudig voorhanden zijn geweest. En zou hij dat kunnen, dan zou daarmee alleen maar de bijzondere scheppingskracht van de aarde, dat ze uit zichzelf zoiets kan voortbrengen, des te opvallender bewezen zijn. Hoe zulke verschijnselen eigenlijk precies optreden, zullen we in het volgende hoofdstuk nog nauwkeuriger bekijken.
Hoofdstuk 14: Mannelijk - vrouwelijke voortbrengselen der aarde - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[1] Deze verschijnselen treden schijnbaar zo op, dat men zou kunnen geloven dat ze als het ware verzamelingen van bepaalde wervelwinden waren, die zich dan in de lucht tot een kluwen verenigen en dan weer naar beneden vallen als de opstijgende kracht van de wind is afgenomen. Maar voor iemand die wat dieper nadenkt zal deze uitleg zeker niet voldoen. Want om kikkers, padden en slangen op te tillen, zou toch een ongewoon sterke wervelstorm of zelfs een zeer hevige windhoos nodig zijn. Als deze niet zo stevig gebouwde dieren echter zo aan de woede van de winden werden prijsgegeven, zouden ze ten eerste al eerder, voordat ze op de aarde neervielen, in kleine stukjes gereten zijn; en met het in leven blijven van zulke dieren zou het niet zo best gesteld zijn. Ten tweede zou zo'n windhoos om die dieren op te vissen uit een meer of moeras - dat vaak in de lengte en breedte meerdere uren gaans lang is - zelf een ontzaglijke doorsnede moeten hebben en ook een zó krachtige werking, dat geen berg haar zou kunnen weerstaan en dat kan een wetenschappelijk onderzoeker toch niet gemakkelijk aannemen. En ten derde zou zo'n wind of zo' n geweldige windhoos ook het water van het meer tot op het laatste druppeltje, ofwel het hele moeras meenemen, zodat er niet het kleinste zaadkorreltje achterbleef. Als deze dieren dan zou. den neerregenen, dan moesten er ook water, modder en een menigte andere bestanddelen en planten naar beneden komen, wat echter gewoonlijk bij deze zogenaamde amfibieënregen nooit het geval is. Deze verschijnselen ontstaan echter op de volgende manier.
Hoofdstuk 15: Het trapsgewijze opklimmen van de levende wezens - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[7] Dit is nu alles wat van onze middelste aarde in materieel mechanisch opzicht nog gezegd moest worden en daar we op deze manier met dit onderwerp klaar zijn, zullen we de volgende keer de derde en buitenste aarde behandelen.
Hoofdstuk 17: Het krachtig worden van de aardsappen - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[2] Dit buitenste deel van de aarde bestaat allerminst uit een mechanisch kunstig bouwsel; wat er in deze sfeer echter ontbreekt, wordt gecompenseerd door talrijke structuurvormen en er heerst daar een zodanige overvloed van alles, dat geen enkel mensenverstand zou kunnen begrijpen of zich zou kunnen voorstellen hoe en wat er allemaal in deze aardkorst omgaat.
Hoofdstuk 18: De aardkorst - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[4] Zo kan men ook de eenvoudige werking in het binnenste van de aarde beschouwen als een eenvoudig drijfwiel, waardoor echter juist op onze derde en buitenste aarde talrijke werkingen van velerlei soort worden teweeggebracht. Men moet zich echter niet voorstellen, dat de uiterlijke aarde van de binnenste aarde door een leeg luchtruim of door een ertussen gelegen ruimte - bijvoorbeeld een onderaardse zee - gescheiden is; maar deze beide aarden zijn even innig en vast met elkaar verbonden als de bast met het hout van de boom.
Hoofdstuk 18: De aardkorst - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[1] Het water van de zee en ook dat van de meren van het vasteland vormt een soort verdichte lucht, waarin dieren kunnen leven. Maar deze lucht behoort eigenlijk nog tot het aardelichaam zelf en wel tot haar buitenste schors. Daarom kan het water niet zonder meer in de atmosferische lucht worden opgenomen, maar slechts dat deel, dat zich in de nevels en wolken bevindt, evenals het vrije waterstofgas in de lucht zelf, al kunnen we dat ook niet als nevel of wolken beschouwen.
Hoofdstuk 20: Wezen en bestanddelen van de lucht - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[4] De natuuronderzoekers zijn weliswaar met het opnoemen van deze gassen, waaruit de atmosferische lucht bestaat, gauw klaar; volgens hen bestaat de lucht uit een bepaalde verhouding van zuurstof, waterstof, koolstof en het eigenlijke stikstof gas. Maar met deze vier soorten zou de eigenlijke atmosferische lucht heel weinig gediend zijn als ze daarnaast niet nog andere luchtsoorten zou bevatten, die de natuuronderzoekers niet bekend zijn; zou ze deze niet bevatten, dan zou het er slecht uitzien met het ontstaan van de mineralen, de groei van de planten en wel bijzonder slecht met de dierenwereld!
Hoofdstuk 20: Wezen en bestanddelen van de lucht - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[2] De aarde brengt als dubbelwezen in één of andere streek uit haar binnenste een talrijke hoeveelheid dergelijke eitjes voort. Deze eitjes zijn heel klein en worden gemakkelijk door de poriën en kanalen van de aarde naar buiten gedreven. Door de in hen aanwezige gistingsstof zetten ze hoe hoger ze komen, des te meer uit. Tenslotte zijn ze lichter dan de atmosferische lucht en stijgen dan, als zede aardoppervlakte bereikt hebben, in de vorm van donkere nevels, als een luchtballon tot een bepaalde hoogte op, waar ze in een sterke elektrische stroming geraken. Dat gaat heel gemakkelijk, omdat ze door deze stroming zelf worden aangetrokken. In deze stroming rijpen ze dan snel en worden geboren, en dat niet zelden in een aantal van vele duizenden miljoenen. Omdat deze kleine diertjes zich dan echter door de elektrische stroming uit de lucht een specifiek zwaarder lichaam hebben gevormd dan de lucht zelf weegt, kunnen ze zich ook niet lang meer in de lucht ophouden, maar vallen omlaag naar de aarde; maar omdat ze toch tamelijk licht zijn, gaat het niet zo snel dat ze door zo'n val plotseling uit elkaar zouden springen en dus natuurlijk dadelijk gedood zouden worden. Ze komen steeds behouden en wel beneden aan en kunnen daarna nog enige uren leven. Maar omdat de op deze wijze ontstane vormen een trap overslaan, wat niet in overeenstemming is met de orde volgens welke intelligenties van het aardelichaam zich ontwikkelen, vergaan ze weer snel en verdwijnen uit het zichtbare leven; ze worden dan weer door de aarde opgezogen en in het plantenrijk gedreven. Hierbij is op te merken, dat zulke voortbrengselen dan eerder in het voormalig dierstadium overgaan dan wanneer zo' n dierstadium volgens de normale ordening eerst een heel legioen plantenlevens moet doormaken. Want men kan hier van dierstadium spreken, omdat de dieren als zodanig al dadelijk uit de aarde zichtbaar worden als dierlijk wezen, maar toch eerst een stap terug moeten doen in het plantenrijk, voordat ze het intensief dierlijke karakter kunnen aannemen.
Hoofdstuk 15: Het trapsgewijze opklimmen van de levende wezens - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[3] Een heel ander geval is het met de oorspronkelijke plantenstadia, die reeds als zodanig in het eerste bestaan treden. Deze moeten tevoren alle plantenstadia doorlopen voordat ze in het dierlijk leven kunnen worden opgenomen. Daar er echter ook een geweldig onderscheid is tussen planten en planten, want er zijn edele en niet edele, goede en niet goede, volgt hieruit ook dat vooral de edele zo dicht bij de dierenstadia staan en de edelste zelfs zo dicht bij de menselijke trap, dat ze al gauw - althans gedeeltelijk - in het menselijk wezen en grotendeels in het edelste deel van het dierenrijk kunnen worden opgenomen. Van zulke planten zegt men dat ze maar een korte overgangslijn te doorlopen hebben; maar er zijn ook heel veel onedele planten; bij deze duurt het heel lang voor ze in de meer edele planten worden opgenomen en dan zegt men, dat ze een lange overgangslijn hebben.
Hoofdstuk 15: Het trapsgewijze opklimmen van de levende wezens - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[7] Hiermee is nu ook het eigenlijke actieve wezen van het binnenste der aarde zo volledig mogelijk uitgediept, en omdat het in deze mededeling over de onthulling van het binnenste van de aarde ging, is dit inwendige zo kort en goed mogelijk en voor het menselijke verstand begrijpelijk onthuld. Daar echter de kennis van het binnenste van de aarde alléén voor een volledig doorzien van de hele aarde niet voldoende is, moeten we van het binnenste van de aarde of de inwendige aarde naar de tweede vaste aarde overgaan om hiervan enigszins een overzicht te krijgen, opdat het uitwendige van de aarde des te ge makkelijker begrepen kan worden; want op de buitenkant van de aarde doen zich een groot aantal verschijnselen voor, waarvoor zelfs de geleerdste onderzoekers nooit een verklaring kunnen geven. Al deze verschijnselen kunnen echter dan pas goed en juist worden onderkend, als men hun grondslag kent. Daarom moeten jullie je het vaste bouwsel niet als heel eenvoudig voorstellen, maar juist als zeer gecompliceerd, terwijl het bovendien verreweg het grootste deel van de aarde in beslag neemt. Het is als het ware het vaste hout van de boom, dat immers ook diens grootste massa uitmaakt; en zoals in het vaste hout van de boom juist de meest kunstige inrichtingen zijn aangebracht, zo is dat ook het geval bij de aarde. Dit vaste deel van de aarde is daarom als een school te beschouwen, waarin de uit de binnenste aarde opstijgende, aanvankelijk plomp gevormde wezens, hun eigenlijke kleur en vorm krijgen. Dit is de reden waarom deze tweede vaste aarde ook heel grondig moet worden bekeken en daarom willen we deze tweede aarde hierna enigszins gaan verkennen.
Hoofdstuk 15: Het trapsgewijze opklimmen van de levende wezens - Jakob Lorber - Aarde en Maan
...  1384 - 1385 - 1386 - 1387 - 1388 - 1389 - 1390 - 1391 - 1392 - 1393 - 1394 - 1395 - 1396 - 1397 - 1398 - 1399 - 1400 - 1401 - 1402 - 1403 - 1404 - 1405 - 1406 - 1407 - 1408 - 1409  ...