Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 1426 van 1490

...  1414 - 1415 - 1416 - 1417 - 1418 - 1419 - 1420 - 1421 - 1422 - 1423 - 1424 - 1425 - 1426 - 1427 - 1428 - 1429 - 1430 - 1431 - 1432 - 1433 - 1434 - 1435 - 1436 - 1437 - 1438 - 1439  ...
[8] De mannen zijn veel sterker dan de vrouwen, maar niet in dezelfde verhouding als op aarde, maar zoals de kracht van een tienjarig kind zich verhoudt tot die van een volwassen man. Daarom zijn deze mannen van de maan dan ook echt teder tegenover hun vrouwen en dragen hen letterlijk niet slechts op handen, maar ook op hun schouders, zodat de voeten aan beide kanten van de hals op de borst hangen, waardoor dan altijd twee mensen boven elkaar worden gezien.
Hoofdstuk 75: De mensen op de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[13] Hier is duidelijk uiteengezet, waarom zulke wezens tot geen hogere zaligheid in staat zijn dan kinderen die van hun aardse leven overgaan naar het geestelijke, want deze maanmensen zijn niets anders dan blindelings gehoorzame slaven en moeten dat ook zijn.
Hoofdstuk 75: De mensen op de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[4] Er zijn nog veel dieren op de maanaarde, die min of meer gelijkenis vertonen met de dieren op aarde; maar ze zijn allemaal kleiner dan deze en ook kleiner dan het al bekende schaap, dat als het ware de koning der dieren is. Onder alle maandieren zijn naast het schaap vooral twee soorten de aandacht waard; dat is ten eerste de driepotige muilaap en ten tweede de éénpotige duiker en springer.
Hoofdstuk 76: De dieren op de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[10] Alle maanmensen hebben een tweede gezicht en worden van binnenuit door de daarheen gestuurde engelengeesten onderwezen in de Godskennis. Het onderwijs dat ze daar van die engelengeesten krijgen is een onderricht voor de inwonende geest van de aardmens en zo wordt de schade die een mens op aarde door zijn uiterst dwaze wereldse houding aan zijn ziel heeft toegebracht, door de ziel van de maanmens hersteld. Daardoor heeft dan zo iemand die op de maan moeizaam verbeterd is, een gerepareerde ziel en zal zich daardoor eeuwig van de volkomen zuivere geesten onderscheiden. Hij zal nooit in hun vrije gezelschappen kunnen komen, maar hij zal zich tot hen verhouden als de maan tot de aarde; deze begeleidt de aarde wel steeds, maar kan haar nooit naderen als de ene vriend de andere.
Hoofdstuk 75: De mensen op de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[7] Wil je wel geloven dat al deze keteldalen op de oppervlakte van de maan nog een derde belangrijke bestemming hebben?
Hoofdstuk 77: De oppervlakte en de geesten van de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[8] O ja, al deze ketels zijn tevens woningen voor de geesten die zich moeten beteren, die uit de eerste graad van de hel werden gered door de daarheen gezonden leraren uit de betere en zuiverder wereld der geesten, die daarbij dikwijls hulp krijgen uit de eerste hemel.
Hoofdstuk 77: De oppervlakte en de geesten van de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[9] Als deze geesten daarheen worden gebracht, dan wordt hun uit de zich in de ketels bevindende lucht een aan hen gelijk zijnd lichaam terug gegeven, waardoor ze zowel geestelijke als ook - al naar gelang van de behoefte tot verbetering - materiële dingen kunnen zien.
Hoofdstuk 77: De oppervlakte en de geesten van de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[12] Men moet echter niet denken dat de reis door deze reservoirs zo gemakkelijk en vlug gaat als men dat misschien van geesten verwacht. Het gaat heel moeizaam; want zo dikwijls als een geest hogerop komt, moet hij in het vorige bekken net zo sterven als iedereen op aarde sterven moet. Dit sterven is ook altijd min of meer pijnlijk en wordt steeds begeleid door het gevoel van een mogelijke eeuwige vernietiging. Denk je in, dat zo'n geest vaak meerdere duizenden van zulke bekkens moet passeren en dat hij in zo'n bekken vaak een maand, soms ook een half jaar, ja vaak een heel jaar of langer moet blijven, dan kun je je ook van de tijdsduur van zo'n groeiproces een begrip vormen.
Hoofdstuk 77: De oppervlakte en de geesten van de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[15] Dat de dieren - en plantenwereld (op de bewoonde zijde van de maan) voor de trapsgewijze vorming van de zielen van de maanmensen volkomen overeenstemt met de op deze zijde (d.w.z. de onbewoonde zijde) afgelegde luchtlichamen van de geesten, die - zoals eerder werd vermeld - door middel van het water door het hele maan lichaam als het ware heen sijpelen en dat deze, op het magere niveau van vegetatie, en zo verder de hele rij van de dierenwereld door, weer belanden op de plaats van hun bestemming, dat alles zullen jullie eens pas in de meer volmaakte geestestoestand langs de weg van Mijn genadelicht duidelijk onderscheidend aanschouwen en inzien.
Hoofdstuk 77: De oppervlakte en de geesten van de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[3] Het is van groot nut voor de maanbewoners. Ten eerste voedt het hen met zijn overvloedige, goudkleurige melk. Ten tweede maakt de maanmens uit zijn rijkelijke wol al zijn kleren, die bestaan uit een soort hemd en mantel, die door beide geslachten gedragen worden. Ten derde maakt het met zijn hoorn de aarde los en de mensen gooien dan in de losgewoelde aarde de zaden van wortelvruchten, die dan in veertien dagen naar aardse tijd gerekend, tot volle rijpheid komen. Zo'n dier wordt vaak driehonderd maandagen oud. Als het sterft wordt het gestroopt en zijn vel wordt in de onderaardse kamers als bed gebruikt, maar het vlees wordt naar een insectenhoop gesleept; de insecten lijken veel op jullie mieren. Deze eten in korte tijd al het vlees van de beenderen af en als dit gebeurd is, komen de mensen weer, nemen de beenderen benevens de hoorn mee en maken daar hun werktuigen van. Dit is het nut van dit tamme dier.
Hoofdstuk 76: De dieren op de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[8] Als de sneeuw echter begint te smelten en het water vaak meerdere voeten hoog de mijlenverre vlakten overdekt, die ook op het bewoonbare gedeelte van de maan door hoge gebergten worden omringd, dan moet dit dier als hij niet wil verdrinken, dank zij deze achterpoot weer boven de watervlakte uitkomen. Tijdens de hitte van de dag gaat hij de rivier in en staat daar vaak dagenlang zo in het water, dat zijn kop en twee poten boven de oppervlakte van het water uitsteken. Stijgt het water, dan verlengt hij zijn voet en zakt het, dan maakt hij zijn voet evenredig korter. Valt zo'n rivier dikwijls helemaal droog, dan beweegt hij zich zo voort, dat hij vooruitschuift door zijn achterpoot zover mogelijk te verlengen. Met zijn voorpoten houdt hij zich dan aan iets vast, totdat hij de slurfvoet helemaal heeft ingetrokken, waarop hij weer de vier lange tenen aan het eind van zijn achterpoot in de aarde steekt en zijn hele lichaam weer tamelijk behendig vooruitschuift. Deze gang houdt hij zolang vol, tot hij weer water heeft bereikt waar hij zich dan weer vlug in begeeft evenals tevoren, op zijn achtervoet. Overdag bestaat zijn voedsel uit een soort vliegende kreeften, die wel wat lijken op het vliegende hert van de aarde.
Hoofdstuk 76: De dieren op de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[9] Wat de zogenaamde springers en duikers betreft, deze dieren hebben één poot en zijn een soort variëteit van de muilaap. Ze bezitten echter een veel grotere elasticiteit in die poot dan de muilaap, waardoor ze zich ook springend kunnen voortbewegen. 'Duiker' heet hij, omdat hij in staat is zich zo samen te trekken, dat hij in ineengedoken toestand er uit ziet als een middelgroot brood dat op de grond ligt. Als hij dan echter wil springen, rekt hij zich plotseling uit tot een lengte van vijf el. Door dit plotseling uitrekken werpt hij zich ongeveer vier of vijf meter omhoog, hij springt altijd in de vorm van een boog, zodat een dergelijke sprong niet zelden een lengte van tien tot veertien meter bereikt. Hij springt meestal heel vlug na elkaar en is, vooral overdag, zo snel, dat hij elke vogel in de lucht inhaalt. Zijn voedsel is gelijk aan dat van de muilaap en zo ook zijn woonplaats. Zulke dieren bewonen met nog veel anderen alleen maar de vlakten en komen zelden met de mensen in aanraking, omdat deze alleen op de bergweiden wonen.
Hoofdstuk 76: De dieren op de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[11] Ook het water is door allerlei soorten vissen en wormen bewoond en vooral door heel veel kleine kreeften, waarvan al eerder een vliegend soort werd vermeld. Ook zijn er schaaldieren zoals deze voorkomen in de zeeën op aarde. Van deze soort is de zogenaamde 'blauwe kogel' merkwaardig, omdat dat een dier is dat zijns gelijken op aarde niet heeft. Deze blauwe kogel kan zich in twee halve kogels delen, die dan met kleine spierbandjes verbonden blijven. Hij voedt zich door wormen tussen de beide halve kogels samen te wrijven, het vocht in zich op te zuigen en de overblijfselen weer met water weg te spoelen. Deze 'blauwe kogel' die de grootte heeft van een flinke meloen, bezit nog de eigenschap, dat zijn oppervlak ‘s nachts zo sterk glanst, dat de stromen en de meren daardoor een veel lichtere glans krijgen dan de zee op aarde onder de keerkringen; want men zal nog wel niet weten dat de zee onder de keerkringen op aarde zo'n sterk licht geeft als de sneeuw bij volle maan.
Hoofdstuk 76: De dieren op de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[2] Wat de naar de aarde toegekeerde kant betreft, die is met een goed vergrotende kijker al heel duidelijk te zien en ook neemt men waar dat de oppervlakte niet gelijkmatig vlak is, meer zeer bergachtig. Het verschil met de aarde is, dat er ten eerste geen watervlakten te zien zijn en ten tweede dat de gebergten niet zoals op de aarde straalvormig of ketenvormig vanaf de hoogste punten naar beneden uitlopen, maar alleen ringen vertonen die grotere of kleine vlakten insluiten. Er zijn ook wel een paar bergruggen die op de aardse lijken, zowel wat betreft de straal - als ketenvorm, maar deze zijn veel zeldzamer en de straalvormig uitlopende zijn eigenlijk geen bergruggen, maar een ononderbroken rij van kleine ringvormige wallen, waarvan de doorsnede nauwelijks meer dan 50 meter bedraagt. Zulke kleine ringwallen lopen dan met vele duizenden aan elkaar geregen in een rechte lijn door, en wel vanaf een of andere grote ringwal naar een andere toe - een grotere, een even grote of dikwijls ook een kleinere - en ze vormen op deze manier zoiets als straten tussen al de ringwallen. Als men een sterkere kijker neemt, dan zal men deze uitlopers ontdekken als licht glanzende stralen en zien hoe ze zich vanuit een nog helderder en ook hoger gelegen punt naar alle richtingen uitstrekken. Haar celvormige aaneenrijging heeft veel astronomen op een onjuiste gedachte gebracht; ze beweren daar vegetatie te hebben ontdekt, terwijl die toch op de hele naar de aarde toegekeerde kant niet te ontdekken is en ook onmogelijk ooit te ontdekken zal zijn, omdat die daar niet is. Dat zelfde is ook het geval met de nog zeldzamer voorkomende kettingvormige bergketens, omdat deze of zelf uit louter dergelijke ringwallen bestaan en als plompe suikerhoeden aan elkaar geregen op hun top kleine ringvormige verdiepingen hebben; of het kan zijn dat zulke aaneengeregen rotsachtige dammen een grotere vlakte omringen, die soms meer dan 50 mijl groot is en die zelf weer uit niets dan grotere en kleinere ringwallen bestaat, waarin zelfs nog stompe kegels met kleine, ringvormige verdiepingen voorkomen; ja, zelfs de kleine walletjes en hellingen van de kegels zijn vaak nog van zulke ringwalletjes voorzien.
Hoofdstuk 77: De oppervlakte en de geesten van de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[5] Jullie kunnen al deze vragen op aarde zelf precies beantwoord zien en wel om die reden, dat tussen de mensen van de aarde en die op de maan in geestelijk opzicht geen wezenlijk verschil bestaat; want, zoals jullie toch al bekend is, zijn de maan bewoners niets anders dan mensen van deze aarde, die zich moeten beteren en ze brengen, zoals elke andere geest, hun werken met zich mee. Dat echter de werken van degenen die naar de maan zijn verhuisd nu juist niet van de beste soort zijn, is al wel duidelijk door het feit dat ze daarheen werden gebracht.
Hoofdstuk 78: Vier vragen met betrekking tot de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
...  1414 - 1415 - 1416 - 1417 - 1418 - 1419 - 1420 - 1421 - 1422 - 1423 - 1424 - 1425 - 1426 - 1427 - 1428 - 1429 - 1430 - 1431 - 1432 - 1433 - 1434 - 1435 - 1436 - 1437 - 1438 - 1439  ...