Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 1485 van 1490

...  1465 - 1466 - 1467 - 1468 - 1469 - 1470 - 1471 - 1472 - 1473 - 1474 - 1475 - 1476 - 1477 - 1478 - 1479 - 1480 - 1481 - 1482 - 1483 - 1484 - 1485 - 1486 - 1487 - 1488 - 1489 - 1490
[18] Het woordgedeelte: an = aan wordt vanuit het hart door de mond naar buiten gestoten en klinkt lang na. Wanneer men het uitspreekt, zo wordt, midden in het uitspreken, door het verHemelte, een druk uitgeoefend, waardoor het afgestoten wordt. Het woord is dus half binnen, half buiten de mond. Dat wil zeggen, dat het hart van God een afkeer van de ver­nietiging en het verderf heeft gehad en het verdorven wezen van zich heeft gestoten, maar het toch wederom, in het centrum, in het hart heeft gevat en het heeft vastgehouden. Zoals de tong het woord als 't ware in tweeën deelt en het, half binnen en half buiten de mond zijn plaats vindt, zo wil ook het Goddelijk Hart de ontstoken Salniter niet geheel verwerpen, maar alleen de boosheid en de duivelse lusten en het andere zal, na deze tijd, wederom worden opgebouwd.
Hoofdstuk 18: Over de schepping der Hemelen en der aarde en de eerste dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[19] Het woord fang = vang, vindt snel zijn weg van het hart naar de mond, waar het de mond verlaat. Het wordt achter in de mond, waar de tong wortelt, door het verHemelte vastgehouden en wanneer het los gelaten wordt, zo vaart het snel vanuit het hart naar de mond en uit de mond. Dat beduidt de snelle uitstoting van de boosheid der duivelen, tezamen met de verdorven Salniter; want de sterke en snelle Geest stoot de adem met geweld van zich en behoudt toch de juiste toon, de klank van het woord of de uitspraak achteraan bij het verHemelte. Die juiste toon of klank is de juiste geest van het Woord. Dat betekent, dat de boosheid en verdorvenheid voor eeuwig uit het Licht Gods ver­stoten werd, maar de innerlijke geest, die tegen zijn wil ook aangedaan is met boosheid, zal wederom naar zijn plaats van uitgang terugkeren. De laatste lettergreep - fang - beduidt, dat de innerlijke geesten door het verderf ook niet geheel rein meer konden blijven, en deswege zuivering en loutering, als door het vuur, behoeven, hetgeen aan het einde van deze bedeling geschieden zal.
Hoofdstuk 18: Over de schepping der Hemelen en der aarde en de eerste dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[20] Het woord: schuf = schiep wordt gevormd boven en onder de tong, en veroorzaakt, dat de tanden, in onder- en bovenkaak tezamen komen en zo wordt het woord ook als 't ware tezamen gedrukt; en wanneer het woord is gevormd en uitgesproken, zo gaat de mond snel weer open. Dat be­duidt het sterke samentrekken van de verdorven Salniter der wrange kwaliteit, tot een gehéél, één klomp, want de tanden houden het woord gevangen en laten de geest, tussen de tanden, langzaam naar buiten treden. Dat betekent, dat de wrange, zure kwaliteit de aarde en de stenen stevig bij elkander houdt, en de geesten der aarde uit de geest der wrang­heid laat groeien en bloeien, hetgeen wedergeboorte en wederbrenging van de geesten der geesten van de aarde betekent. Dat echter de mond, na het uitspreken van het woord, snel weder wordt geopend, heeft te maken met de ruimte rondom de aarde, en wel dit, dat God de Heer daar Zelf wonen wil en Zijn heerschappij aldaar wil uit­oefenen en de duivel, als gevangene, in het vuur des toorns wil werpen. Het woord God wordt gevormd midden op de tong en wordt uit liet hart naar buiten gestoten. Daarna laat het de mond geopend en blijft op zijn koninklijke zetel en zendt zijn klank uit naar buiten en ook naar binnen; wanneer echter het woord is uitgesproken, dan ontstaat er nog een druk tussen de boventanden en de tong. Dat beduidt, dat toen God Hemel en aarde, daarnevens alle schepselen geschapen had, Hij op zijn goddelijke, eeuwige en almachtige troon is gebleven en deze niet verlaten heeft en dat alleen hij alles is.
Hoofdstuk 18: Over de schepping der Hemelen en der aarde en de eerste dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[23] De lettergreep mel opent de lippen weer en bevindt zich midden op de tong en de geest treedt aan beide zijden der tong naar buiten. Dat be­duidt, dat de innerlijke geboorte een geheimenis is voor de uiterlijke, natuurlijke geboorte door de vreselijke zonden en dat de innerlijke geboorte dus ook evenmin door de uiterlijke begrepen kan worden. Wijl dit woord echter een woord is met twee lettergrepen en de tweede lettergreep: mel, de mond weer opent, zo wil dat zeggen, dat de poorten der goddelijkheid wederom geopend zijn geworden. Dat later de tweede lettergreep: mel, op de tong gevormd, door het geHemelte wederom wordt vastgehouden, betekent, dat God aan dit verdorven koninkrijk weder een koning of grootvorst wil geven, die de innerlijkheid, het eigen wezen der Godheid wederom zal openbaren en daardoor de Heilige Geest van beide zijden, d.w.z. uit de innerlijke diepte des Vaders en des Zoons in deze wereld wil uitzenden, opdat deze wereld door de nieuwe koning als nieuw geboren zal zijn.
Hoofdstuk 18: Over de schepping der Hemelen en der aarde en de eerste dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[24] Het woord: und = en vormt zich in het hart en wordt door de tong in het bovengedeelte van de mond gevangen gehouden. Wanneer de tong weer wordt losgelaten, zo ontstaat er nog een druk vanuit het hart naar de mond. Dit stelt voor het onderscheid tussen de heilige en de aardse geboorte. Het woord verlaat het hart snel, maar wordt met de tong tegen net verHemelte vastgehouden, zodat men niet verstaan kan welk woord het is. Dat beduidt, dat de aardse en verdorven geboorte de innerlijke geboorte niet kan verstaan, maar zij is vol dwaasheid en onbegrip. De laatste druk, die uitgaat uit het hart, beduidt dat de aardse geboorte wel met de innerlijke geboorte van één hoedanigheid is, wat betreft het stoffelijke, het zinnelijke, maar dat zij deze niet kan verwerkelijken. Daarom is dit woord als 't ware stom, onbetoond; het heeft geen “zin” en wordt slechts gebruikt, om onderscheid aan te geven. Het woord: Erden = aarde ontspringt in het hart en vormt zich achter in de mond boven de tong, bij het achtergedeelte van het verHemelte, waar het siddert, trilt. Voor de eerste lettergreep is echter de tong niet nodig. Dan legt zij zich neer in de onderkant van de mond en verschuilt zich daar als voor een vijand. De andere lettergreep: den = de wordt door de tong tegen het bovengeHemelte aangedrukt en laat de mond open en de geest der vorming verlaat de neus, in plaats van de mond. Al gaat er wellicht een klein gedeelte door de mond, het grootste gedeelte van datgene, wat naar buiten treedt, gaat via de neus. Dit is van grote be­duidenis.
Hoofdstuk 18: Over de schepping der Hemelen en der aarde en de eerste dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[32] Het woord sprak wordt gevormd tussen de tanden; deze sluiten zich op elkander en de geest verlaat de mond tussen de tanden”door. De tong wordt in het midden omgebogen en van voren spitst zij zich, alsof zij fluisterde, wat er voor geluid is en alsof zij vreesde daar­voor. Wanneer echter de geest het woord vormt, zo doet hij de mond dichtgaan en vormt het verdere gedeelte van het woord aan de achter­zijde van het verHemelte boven de tong, temidden der bittere en wrange kwaliteit. Dan schrikt de tong en legt zich neer tegen de onderkant van de mond. Daarna verlaat de geest, vanuit het hart, sterk en machtig als een koning de mond en vervult de gehele mond en ook buiten de mond blijft zijn invloed nog gelden. Hij maakt een lange lettergreep als een geest, die de toorn heeft gestild. Hij blijft dan op de plaats waar hij geboren is en laat de geest der zachtmoedigheid naar buiten treden vanuit het hart. Dan blijft hij doorklinken en helpt het woord vormen, terwijl hij steeds op de zelfde plaats blijft, als een gevangene, die vol van verschrikking is.
Hoofdstuk 18: Over de schepping der Hemelen en der aarde en de eerste dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[36] Dat de geest tussen de tanden naar buiten treedt met een sissend ge­luid, wil zeggen, dat de geest uit het Hart van God, door de toorn heen gevaren is. Dat de tanden gesloten blijven, terwijl de geest uitwijkt, wil zeggen, dat deze toorn den Heiligen Geest niet begrepen heeft. Dat de tong zich neerlegt tegen de onderkant van de mond en van voren zich spitst en zich niet bij het sissen laat gebruiken, beduidt, dat de uiterlijke geboorte, tezamen met alle schepselen die zich daarin bevinden, den Heiligen Geest, die uit de innerlijke geboorte, uit het Hart Gods uitgaat, niet begrijpen en niet tegenhouden of weren kunnen, al zouden zij alle macht daartoe aanwenden. Want Hij laat zich niet tegenhouden door gesloten kamers of muren, neen, door niets. Hij laat zich niet opsluiten, hoewel de tanden gesloten zijn, opdat het Hem belet zou worden. Dat de lippen geopend zijn, wanneer de Geest door de tanden naar buiten treedt, betekent, dat Hij, door het verlaten van het Hart Gods en het betreden der schepping, de poorten des Hemels wederom ontsloten heeft en door de poorten des goddelijke toorns is gegaan. Hij heeft de toorn Gods verzegeld en de duivel opgesloten in zijn toornvuur, zodat hij voor eeuwig daarin blijven moet.
Hoofdstuk 18: Over de schepping der Hemelen en der aarde en de eerste dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[39] Dat het woord sprak in het achtergedeelte van het verHemelte boven de tong temidden der zure en bittere kwaliteit wordt ge­vormd, wil zeggen, dat God temidden van het woeden en tieren van de Satan, in deze wereld een huis heeft opgericht tot zijn eer, waarin hij wonen kan met Zijnen Heiligen Geest, zoals de geest vanuit het Hart sterk en machtig naar buiten treedt bij het uitspreken van het woord sprak, zo heerst ook de Geest Gods in de uiterlijke geboorte dezer wereld en bouwt een tempel, onbegrepen door het huis des toorns. Dat de zure en bittere geest zo woedt en zich te weer stelt, wanneer de Geest van het hart uit gaat en heerst vol geweld, beduidt, dat de toorn Gods tezamen met de duivelen tegenovergesteld is aan de liefde; dat zij beiden, gedurende deze gehele bedeling met elkander worstelen en strijden, als twee legers. Dit is dan ook de oorsprong van alle strijd tussen mensen en dieren in deze wereld.
Hoofdstuk 18: Over de schepping der Hemelen en der aarde en de eerste dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[42] Dat zich, na het vormen van het woord, in de wrange en bittere eigen­schap de mond zich wijd opent, en de twee geesten, die der wrange en bittere kwaliteit en de geest van het hart, beduidt, dat de schepselen in grote angst en in grote moeilijkheden zullen leven en zich niet in een lichaam, maar in twee lichamen zullen kunnen uitdrukken. Want de wrange en bittere eigenschap ontneemt de Geest des Harten de kracht en gordt zichzelve niet die kracht. Daarom is de natuur in de geest des harten zo zwak geworden en daarom heeft de natuur de man en de vrouw geschapen. Het genoemde heeft ook betrekking op de goede en de boze wil in de natuur, en in alle schepselen. Daardoor ontstaat een gestadig worstelen, strijden en doden, dat de wereld maakt tot een waar jammerdal, vol van kruisdagen, vol van moeite en arbeid. Want toen de Geest der Schepping is verschenen, heeft hij te midden van het hellerijk de schepping moeten formeren. Dewijl dan nu de uiterlijke geboorte in deze wereld tweevoudig is, d.w.z. boos en goed, zo is er een gestadig pijnigen, jammeren en klagen en alle schepselen moeten zich in dit leven wel laten martelen en deze wereld heet terecht een moordhol des duivels.
Hoofdstuk 18: Over de schepping der Hemelen en der aarde en de eerste dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[45] Dat de tong zich onder in de mondplaat neerlegt, wanneer het woord naar buiten gaat, heeft te maken met de Animalische Geest der schepselen, de zielegeest in 't bijzonder van de mensen. Het woord, dat in het bovenge­deelte van de mond gevormd wordt, en van een hoedanigheid is met de wrange en bittere geest, stelt voor de zeven geesten der natuur of de siderische geboorte, waarin de duivel regeert en waarin de Heilige Geest de duivel tegentreedt en hem overwint. De tong stelt de ziel voor; deze wordt geboren uit de zeven geesten der natuur en is dus haar zoon; wanneer de zeven geesten nu dit willen, zo moet de tong zich volgens hun verlangen bewegen en doen wat zij wensen. Wanneer nu de Luciferische geesten niet met de duivel heulen, zo houden zij de zielegeest gevangen.
Hoofdstuk 18: Over de schepping der Hemelen en der aarde en de eerste dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[46] Hier hebt ge nu een korte en waarachtige inleiding van liet “Woord”, hetgeen God heeft gesproken, volgens het inzicht des Geestes juist be­schreven en naar de mate van mijn gaven medegedeeld. Nu is de vraag: Wat heeft God gesproken? Hij sprak: “Er zij licht en er was licht.” Het licht is uit de innerlijke geboorte naar buiten getreden en heeft de uiterlijke geboorte lichtend gemaakt. Daardoor heeft de uiterlijke geboorte een natuurlik, eigen licht gekregen. Ge moet niet denken, dat het licht der zon en der natuur hetzelfde is als het Hart Gods, dat in het verborgene, licht uitstraalt. Neen, ge zult het licht der natuur niet aanbidden, want het is niet het Hart Gods, maar een licht, hetwelk ont­staat door de vetheid van het zoete water en door de werking der andere geesten in de derde geboorte en daaraan zijn kracht ontleent. Deze derde geboorte noemt men niet “God”, hoewel zij in God en uit God is. Toch is het licht der natuur een werktuig Gods. En God is ook niet van de natuur gescheiden, neen, zij beiden zijn als één lichaam en één ziel. De natuur is het lichaam; het Goddelijk Hart is de Ziel. Nu zou iemand kunnen vragen: welk licht is het dan geweest, dat ont­stoken werd? Zijn het de zon en de sterren geweest? Neen, de zon en de sterren zijn eerst uit datzelfde licht geschapen geworden op de vierde dag. Het is een licht, dat opgegaan is in de zeven geesten der natuur, het heeft geen eigen verblijfplaats gehad, maar het heeft overal geschenen, maar niet zo helder als de zon, maar zoals het blauw des Hemels, en van een lichtsterkte, overeenkomstig de hoedanigheid der Oergeesten, totdat hierna de eigenlijke schepping en ontsteking van het vuur, in het water in de geest der wrangheid, der zuurheid, met de zon gevolgd is.
Hoofdstuk 18: Over de schepping der Hemelen en der aarde en de eerste dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[1] De ware Hemel, welke onze menselijke, eigen Hemel is, waar de ziel henen vaart, wanneer zij afscheid neemt van het lichaam en waar Christus onze Koning heengegaan is en vanwaar hij ook, van Zijnen Vader, gekomen is en geboren en als een mens in de maagd Maria tot vlees is geworden, deze Hemel is de kinderen der mensen verborgen geweest en de mensen hebben hierover allerlei meningen gehad. Ook de geleerden hebben hier­over veel geschreven en hebben elkander hevig bestreden. Hierdoor werd de Heilige Naam Gods schande aangedaan; Zijn leden werden verwond; Zijn Tempel verstoord en de heilige Hemel is door deze laster en vijand­schap ontheiligd geworden. De mensen hebben ten allen tijde en allerwege gemeend, dat de Hemel vele honderden of duizenden mijlen van deze aarde verwijderd is en dat alleen God in de Hemel woont; ook hebben vele natuurkundigen het gewaagd, de afstand te meten en zij hebben zeld­zame dingen geopenbaard. Zelfs heb ik het zelf, vanwege mijn inzicht en hetgeen aan mij werd geopenbaard, er voor gehouden, dat dit alleen de ware Hemel zou zijn, welke zich met een ronde boog, lichtblauw uit­strekt hoog boven de sterren, in de mening, dat God alleen daar woont en in deze wereld slechts regeert door de kracht van Zijn Heiligen Geest. Dewijl ik echter door deze opvattingen menig schok heb gehad, zonder twijfel door dien Geest, die daarin behagen had, zo ben ik eindelik in een grote zwaarmoedigheid en treurigheid geraakt, toen ik de gewel­dige ruimte dezer wereld, de zon en de sterren, de wolken, de regen en de sneeuw aanschouwde, en in mijn geest de gehele schepping dezer wereld overdacht. Toen vond ik in alle dingen het goed en het kwaad; liefde en haat in de redeloze schepselen zowel als in de mensen, ja zelfs in de aarde, de elementen, in hout en in stenen. Daarna overdacht ik de kleine menselijke levensvonk. Wat betekende zij ten opzichte van de grote werken van God, die werken, die betreffen het scheppen van de Hemel en van de aarde.
Hoofdstuk 19: Over de Hemel en de gestalte der aarde en van het water, over het licht en de duisternis over de Hemel. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[2] Dewijl ik echter bemerkte, dat in alle dingen het boze en het goede aan­wezig is, en dat het in deze wereld de goddeloze even goed gaat als de vrome; ook dat de wilde volkeren de vruchtbaarste en schoonste landen bewonen en dat het geluk voor hen bereikbaarder was dan voor de vromen, zo werd ik zeer bedroefd, en niets was in staat mij te troosten. Daarover zal de duivel zich zeer zeker hebben verheugd, die mij dan ook menigmaal de heidense gedachten, die ik hier verzwijgen zal, heeft ingeprent. Toen zich echter, te midden van deze droefenis mijn geest waarvan ik weinig of niets begreep, ernstig tot God verhief en mijn ge­hele hart en gemoed, als in een grote storm, met alle andere gedachten en met al mijn willen zich er toe zette, deze dingen te verslaan, zonder daarbij na te laten met de liefde en de barmhartigheid Gods te worstelen om te overwinnen, toen zegende Hij mij, d.w.z. hij verlichtte mij met Zijn Heiligen Geest, opdat ik Zijn wil zou mogen verstaan en verlost zou worden van mijn droefenis. Alzo brak de geest door. Toen ik echter in mijn grote ijver zo zeer jegens God en alle hellepoorten woedde, als waren er in mij nog meer krachten aanwezig, hetgeen ik waarlik niet zou hebben gekund zonder de bijstand van den Geest van God, zo is weldra, na menige verwoede krijg mijn geest door de poorten der hel tot in de meest innerlijke geboorte der Godheid doorgedrongen en daar met liefde ontvangen, zoals een bruidegom zijn geliefde bruid tegen­treedt.
Hoofdstuk 19: Over de Hemel en de gestalte der aarde en van het water, over het licht en de duisternis over de Hemel. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[4] Ook is aldra in dit licht mijn wil gegroeid en ik heb een intense behoefte gevoeld het Wezen Gods te beschrijven. Dewijl ik echter de diepe en innerlijke geboorte Gods in hun in-eigen wezen niet begrijpen kon en ook met mijn verstand niet doorvorsen kan, zo heeft het jaren geduurd, alvorens mij het juiste begrip deelachtig werd. Het is er mee gegaan als met een jonge boom, die men in de aarde plant. Deze is in de aanvang jong en teer en zijn aanblik verheugt ons, in 't bijzonder, wanneer hij voorspoedig opgroeit. Hij draagt echter niet dadelijk vruchten, en al bloeit hij ook, zo vallen de bloesems toch af, want er komt menigmaal een koude windvlaag, vorst of sneeuw te dragen, die over hem heen gaan, vóór hij opgroeit en in staat is vruchten te dragen.
Hoofdstuk 19: Over de Hemel en de gestalte der aarde en van het water, over het licht en de duisternis over de Hemel. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[6] Van dit Licht nu ontving ik mijn inzicht, mijn willen en mijn stuwkracht en over dit inzicht en deze kennis wil ik, naar de mate van mijn gaven, schrijven. Ik wil God laten besturen, al zou ik ook daarmede de toorn opwekken van de wereld, de duivel en alle hellepoorten en ik wil op­merken wat Gods bedoeling in deze dingen is. Want Zijn bedoeling te kennnen, daartoe ben ik te gering, hoewel de geest enkele dingen die nog in de toekomst verborgen liggen, in dit Licht tot mijn kennis heeft gebracht. Naar de uiterlijke mens echter ben ik veel te zwak en te gering, dit te verstaan. Maar de ziele-geest, welke van één hoedanigheid is met God, verstaat het niet; het dierlijke lichaam echter vangt slechts een flauw beeld ervan op, evenals men slechts een indruk krijgt van iets, wanneer het weerlicht. Zo is het met de innerlijke geboorte der ziel, wanneer zij door de uiterlijke geboorte, verlicht door den Heiligen Geest, door de poort der hel vaart; deze poort echter wordt spoedig weer gesloten, want de toorn Gods grendelt de vesting en deze is in Zijn macht. Dan is het inzicht van de uiterlijke mens vervlogen en hij gaat voort in zijn angst en droefenis als een zwangere vrouw, die, wanneer de pijnen komen, gaarne haar kind zou willen baren, maar het niet kan en immer angstig is.
Hoofdstuk 19: Over de Hemel en de gestalte der aarde en van het water, over het licht en de duisternis over de Hemel. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
...  1465 - 1466 - 1467 - 1468 - 1469 - 1470 - 1471 - 1472 - 1473 - 1474 - 1475 - 1476 - 1477 - 1478 - 1479 - 1480 - 1481 - 1482 - 1483 - 1484 - 1485 - 1486 - 1487 - 1488 - 1489 - 1490