5587 resultaten - Pagina 154 van 373
... 142 - 143 - 144 - 145 - 146 - 147 - 148 - 149 - 150 - 151 - 152 - 153 - 154 - 155 - 156 - 157 - 158 - 159 - 160 - 161 - 162 - 163 - 164 - 165 - 166 - 167 ...
[1] En toen Seth dat had gehoord, begonnen zijn ogen open te gaan, evenals de ogen van de anderen; want zij begrepen nu allemaal goed wat Henoch ermee had willen zeggen en zij waren ermee tevreden, omdat zij inzagen dat Henoch zulke dingen, die voor hen allen zo geheel en al onbegrijpelijk waren, begreep. En met een eenvoudig hart prezen en loofden zij Mij innig, omdat Ik voor hun heil aan een mens zoveel wijsheid had verleend en hen dingen uit de hoogte en uit de diepte getoond had, en omdat ik voor het geestelijk welzijn van diegenen die Mij met ware liefde zochten, de verborgen zin onthuld had.Hoofdstuk 44: De verklaring van Adam over zijn zwakte - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[46] 'Jullie kwaadaardige, diefachtige, rovende golven, verneem daar in de diepten van de slijkige, duistere gronden de heilige wil van de eeuwige, machtige God en luister met een kalm oppervlak naar de machtige woorden van het heil, die je toeroepen: iedere druppel is veelvuldig geteld in het hart van de eeuwige liefde en ieder is dus het eigendom van zichzelf en van de eeuwige liefde; daarom zal niemand de gruwelijke prooi van de ander worden. Want wee de dief, de geniepige rover en moordenaar van het eigendom van andere zuiverder wateren en wezens; ja wee over al de op boosaardige wijze, slechts zichzelf liefhebbende golven! Hoor dit: de boosaardigheid van de rovers en moordenaars zal nooit deinen met vrolijke, rimpelende kringen, maar wel, luister, zal zij zeker door de dodende macht van het gebod nu meteen of mettertijd als een gestolde dood tot gloeiende stenen van de eeuwige vloek geboeid in de onderste diepten van de aarde worden geworpen. Je zult niet roven en stelen!, zo luidt de machtige wil van de eeuwige heilige God.
Hoofdstuk 42: Kenans gezang over de tien zuilen - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[65] En luister, toen ik dat met een van liefde vervuld hart deed, begon de mij oneindig voorkomende zuil terstond steeds dieper en dieper in de afgrond van de eeuwige nacht te verzinken. En dat wegzinken was nog niet lang aan de gang of een ver verwijderd ruisen van zeer grote wateren, niet ongelijk aan het donderend rollen der sferen, drong tot mijn scherp luisterende oren door. Nog voordat ik mij helemaal had kunnen omdraaien, luister, 0 vaderen en kinderen, of daar zag ik reeds massa's schuimende vloeden als werelden zo groot, steil omlaag storten in de duistere, eindeloze ruimten van de eeuwige nacht die de bonte zuil daarvoor had omgeven. En luister, dit neerstorten had niet lang geduurd of ik zag de vroegere plaats van de eeuwige nachten geheel gevuld met nog troebel, doch eindeloos voortkabbelend water. Ook zag ik het einde van de zuil, die mij eindeloos had toegeschenen, afdalen uit de eeuwige hoogten van de hemel en neerzinken naar die troebel, golvende vloeden van de nieuwe wateren. En op de lichtende top stond in lichtende glorie Lamech, Methusalahs zoontje, als een geschikte lieflijke heraut van de goddelijke, heilige wil. En toen hij ook mij opmerkte, begon hij weldra de volgende woorden tot de vloeden te richten:
Hoofdstuk 42: Kenans gezang over de tien zuilen - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[2] (N.B. Vele en veel grotere dingen zijn nu ook al aan jullie gegeven; maar er is nog niemand echt in zijn hart naar Mij toegekomen om Mij te loven en in ware liefde te prijzen en om zich bovenmatig te verheugen over die grote nu zo rijkelijk neerstromende genade. En niemand hunkert heimelijk naar de inwijding van de knecht die een werktuig van Mijn genade moet zijn voor nauwelijks meer loon dan Mij in ware liefde te dienen, zoals ieder van jullie zou moeten doen. Ik heb ten aanschouwe van de wereld voor jullie er slechts één tot dwaas gewekt, opdat jullie tot grote eer verheven zouden mogen worden voor de engelen en deze ene is Mijn zwakke, arme knecht (J.Lorber). Hij is een dwaas, die vroegtijdig van het platteland naar je toe is gekomen en hij verkeerde lange tijd onder jullie en niemand werd gewaar dat hij voor de wereld een dwaas is. Maar de dwaas zocht Mij en Ik heb Me door hem laten vinden en heb hem voor jullie ogen opgewekt, opdat hij een lastdier voor je zou worden en jullie een nieuw brood uit de hemelen zou brengen. Het is een waarachtig brood, omdat het liefde geeft en liefde eist. Maar als het lastdier zich op Sion op een drassige weg bevindt, ga dan naar hem toe en neem gretig het brood uit zijn korf; maar jullie bekommeren je weinig om zijn voeten, terwijl deze voor het merendeel ter wille van jullie tot aan de enkels in de taaie leem vastzitten! Ik zeg je echter, indien het brood en het water van het leven je goed smaakt, laat het goedmoedige lastdier dan niet in de steek! Laat degene die er toe in staat is, zijn voeten uit de drek bevrijden zonder dat de wereld het merkt; want anders zullen in de loop van de tijd, als hij bij je zal blijven, zijn voeten uit angst zo zwak worden dat hij nauwelijks in staat is het brood voor je te dragen, tenzij Ikzelf hem daarvan bevrijden zal, maar dan zal Ik hem ook leiden waarheen Ik wil. Ik zal hem dan echter nooit bij jullie laten; want Ik heb weliswaar nog veel kinderen, maar daar zijn er weinige onder die zich als dwaas zouden laten gebruiken. Want het is beter en gemakkelijker van het brood te eten wanneer het reeds toebereid is; maar het is moeilijker om zich uit liefde tegen een gering loon als lastdier voor de ploeg te laten spannen. Bedenk dat wel en loof en prijs Mij door gehoorzaam te zijn! Wie van jullie daar iets aan doet, zal nooit een stuiver verliezen en het zal hem te gelegener tijd tijdelijk en eeuwig vergoed worden; Maar de knecht zal aan degene die het zou willen doen, zeggen waarin zijn voeten vastzitten. Amen.)
Hoofdstuk 44: De verklaring van Adam over zijn zwakte - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[1] En zie, nauwelijks was er een tijd van honderd slagen van het hart verstreken of de beide afgevaardigden met de wenende Jeha aan hun zijde, betraden vol eerbied, voorzien van spijs en drank de woning van Adam. Eerbiedig reikten zij het voedsel aan Seth, opdat hij, neerknielend voor Adam en Eva, hen als de meest waardige datgene zou kunnen overhandigen waarnaar zij verlangden, en hij deed dat met de grootste kinderlijke liefde en de grootste vreugde.
Hoofdstuk 45: Adam zegent zijn kinderen - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[8] Toen Henoch nu zo'n krachtige aanmoediging had gekregen, werd hij buitengewoon blij en opgewekt en dankte in zijn hart eerst Mij; toen knielde hij voor Adam neer en kuste zijn voeten en het kleed van Eva en bad daarna innig tot de oerstamvader om hem zijn zegenende vaderhanden op zijn hoofd te leggen, zodat pas daardoor zijn zwakke tong waardig geacht mocht worden woorden van liefde te spreken voor en aan het oor van diegene die eens die woorden uit de mond van de eeuwige Liefde Zelf had vernomen, ja voor en tot de geheiligde oren waarin Gods stem zo dikwijls was doorgedrongen.
Hoofdstuk 45: Adam zegent zijn kinderen - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[1] En zie, toen vader Adam zijn rede had beëindigd, stond Henoch vol eerbied op en begon tot de vaderen te spreken. Maar voor hij werkelijk begon, keerde hij zijn liefhebbende hart in stilte tot Mij en bad Mij om de genade dat het hem nu vergund zou mogen worden te spreken over Mijn liefde en de heiligheid van Mijn naam, onuitsprekelijk voor ieders tong, omdat die zo heilig is.
Hoofdstuk 46: Over het komen van de Heer - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[5] Maar de vrouw, die zich bijna blind heeft gehuild, herkent pas geleidelijk de grote barmhartigheid van haar echtgenoot, staat tenslotte op en kijkt overgelukkig en verbaasd naar het gelaat van haar man. De man vermaant haar dan en zegt: 'Vrouw, je bent verbaasd dat ik mijn woord heb gebroken, maar zie, mijn liefde heeft mij mijn woord doen breken en mijn gestrengheid ontfermde zich over je, omdat je deze zo gematigd hebt door jouw berouw, en zo ben ik vóór de gestelde tijd tot je gekomen om je weer in mijn hart op te nemen!'
Hoofdstuk 46: Over het komen van de Heer - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[3] Toen Adam die woorden had uitgesproken, nam hij de aangeboden spijzen en at en dronk, samen met Eva, welgemoed en vol dankbaarheid tegenover Mij en vervuld van vriendelijkheid tegenover zijn kinderen. Maar de kinderen dankten Mij in stilte in hun hart voor de grote genade dat Ik hen waardig bevonden heb, opdat zij nu met grote vreugde voor hun ouders mochten zorgen. - Zie, dat waren in Mijn ogen echt lieve kinderen, waarvan er tegenwoordig op de geheel verdorven aarde nog maar weinig zijn; 0, dat waren nog eens kinderen naar Mijn hart! Waren er toch maar veel meer van zulke kinderen, 0, dan was Ik niet zo'n onzichtbare Vader voor hen als Ik nu helaas voor zo heel velen moet zijn, opdat zij in hun verstokte verblinding niet geheel te gronde gaan!
Hoofdstuk 45: Adam zegent zijn kinderen - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[4] En toen Adam en Eva in het bijzijn van hun uit liefde nog steeds wenende kinderen zich hadden verzadigd, stond Adam op en dankte Mij met een hart vol ontroering en wendde zich, nadat hij zijn dankzegging beëindigd had, tot zijn kinderen en zei met een buitengewoon vriendelijke stem, die trilde van ontroering: "Gods zegen en mijn zegen moge altijd met jullie en je nakomelingen zijn. En zolang als de aarde aarde blijft, zal tot aan het einde van alle tijden jullie nu zo plechtig gezegende geslachtslijn voortbestaan; en aan hun die ooit rechtstreeks van jullie af zullen stammen, zal mijn oervaderlijke zegen uit God als onze meest heilige Vader in hun doen en laten goed zichtbaar zijn; en eens zal mijn zegen over jullie allen zichtbaar worden als een nieuwe opgaande zon van liefde en genade uit God, de Vader, over alle volkeren der aarde, die dan de grote heerlijkheid van Gods onmetelijke liefde en zachtmoedigheid zullen zien neerdalen als een leven van al het leven! Amen. - En ga nu, lieve kinderen en versterk je en laaf je onder Gods en mijn zegen! Amen."
Hoofdstuk 45: Adam zegent zijn kinderen - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[12] Maar wie zou menen dat de broeder vanuit zichzelf en niet vanuit God spreekt, als zijn tong gezegend werd die zou in zijn eigendunk het gericht over zichzelf uitspreken, omdat hij denken zou dat ook hij zo goed was en God immers door ieders mond zou kunnen en moeten spreken en het zou nu niet bepaald die van Henoch moeten zijn; maar dat zeg ik je, als jullie aller lijfelijke vader en als de verwekker van je ziel vanuit God: zo ligt het niet! Kijk naar de bloemen op het veld! Is niet elke anders van vorm, kleur, geur en in het gebruik en van allen is toch alleen de roos met haar heerlijke geur en haar voor ieders zwakke ogen versterkende dauw de edelste, indien van tevoren het hart door de geur verkwikt werd?! En als je naar de talloze sterren aan de hemel kijkt, zul je bij nauwkeurige beschouwing opmerken dat er ook niet twee hetzelfde licht hebben; maar één onder al die sterren, die hun groep niet verlaten en die je 'ster van Abel' noemt, is het die straalt als een heldere dauwdruppel in de morgenzon! Het is voor God hetzelfde of het nu om een zonnestofje of om een zon gaat en het is voor Hem hetzelfde om een mug of een olifant te voeden; want als iemand veel heeft, kan hij daarvan met dezelfde wil en dezelfde liefde aan groot en klein geven: veel aan degene die veel nodig heeft en een kleine gave aan degene die maar weinig nodig heeft, en hij kan ook velerlei gaven uitdelen, aan de een dit en aan de ander dat en zodoende aan iedereen wat anders. Maar Henoch werd begiftigd met liefde en kreeg een gezegende tong en een zeer verlicht hart; daarom moet hij ook geven wat hij ontving. En daar Gods liefde zijn aandeel werd, moet hij nu ook liefde teruggeven, evenals de roos dat wat zij ontving teruggeeft en niemand twijfelt eraan, dat zij van tevoren van God gekregen heeft wat zij geeft, omdat het een goede gave is die onze zintuigen goed doet. Wie zou ooit kunnen twijfelen vanwaar Henochs gave komt, wanneer zijn tong van louter liefde voor God beeft?!
Hoofdstuk 45: Adam zegent zijn kinderen - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[4] Nadat de echtgenoot dat gezegd zou hebben, zou hij zijn vrouw verlaten. En als dan de vrouw een dergelijke heilige ernst zou bemerken, zou zij zich op de grond werpen en beginnen te huilen en te weeklagen over haarzelf en haar onvergeeflijke ongehoorzaamheid tegenover haar echtgenoots heilige kracht uit God en zij zou zich van treurigheid in het stof van de aarde wentelen. Daar de echtgenoot nu de grote ernst van het berouw van de vrouw zag, zou hij bij zichzelf zeggen: 'Zij heeft een geweldig berouw over haar zonde en weet zich geen raad en weet niet wat ze moet doen tegenover mijn gestrengheid die een bescherming vormt voor de heilige, vanuit God bij mij horende kracht, en haar gejammer doet de stem van mijn afgezant verstommen. Daarom zal ik het harde woord in mijn hart breken en mij alleen door mijn zeer toegevende liefde laten leiden en vóór de tijd naar haar toegaan en haar troosten en ik wil haar aanraken en haar tranen drogen en haar weer als mijn vrouw aannemen!'
Hoofdstuk 46: Over het komen van de Heer - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[10] En zie, zoals Henoch het overbracht, was het ook en Ik sprak voor allen zichtbaar het grote Amen. En toen zij Mij in 't oog kregen vielen zij allen voor Mij neer en in het stof aanbaden zij Mij, hun heilige Vader, met grote wroeging in hun hart. En geen van hen durfde zijn ogen op te slaan; maar Ik riep hen allen bij naam en gebood hen hun hoofden op te heffen, opdat zij hun heilige Vader mochten herkennen. En zij keken op en Adam herkende Mij en wilde spreken; maar zijn tong gehoorzaamde niet aan zijn grote liefde en Ik had medelijden met deze zwakke kinderen en daarom verbleef Ik een tijdlang te midden van hen. (18 dec.1840)
Hoofdstuk 46: Over het komen van de Heer - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[12] Toen nu al hun zintuigen aldus waren gesterkt en daardoor ook hun ziel en hun geest, stond Adam op, ondersteund door zijn kinderen en zei vol liefde en deemoedig vertrouwen: "0 Gij heilige Vader, U die de eeuwige liefde Zelf bent, U heeft ons, die allen met zonde beladen zijn, genadig mild en vol liefde in Uw grote barmhartigheid aangezien; daarom waag ik het, arme knecht der zonde in mijn oneindige nietigheid voor Uw aangezicht, U met bevend hart te bidden en te vragen: 0 heilige Vader! Waar is aan ons nog een levende vezel te vinden, die ook maar enigszins waardig is om juichend van te kunnen zeggen: omdat ze nog onbedorven was, bent U er of wilde U naar ons toekomen?!
Hoofdstuk 46: Over het komen van de Heer - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[15] En zie, toen Adam dat uit het diepst van zijn hart in Mijn aanwezigheid had gezegd, vielen allen weer op hun knieën en aanbaden Mij in hun voor mensen onuitsprekelijke liefde; Ik kwam echter dichter bij hen en liet ze, nadat zij hun liefde voldoende geuit hadden, opstaan en hun ogen en oren openen en Mijn woord duidelijk horen.
Hoofdstuk 46: Over het komen van de Heer - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)