10915 resultaten - Pagina 160 van 728
... 148 - 149 - 150 - 151 - 152 - 153 - 154 - 155 - 156 - 157 - 158 - 159 - 160 - 161 - 162 - 163 - 164 - 165 - 166 - 167 - 168 - 169 - 170 - 171 - 172 - 173 ...
[12] Er waren in totaal zeventig vluchtelingen, waaronder zesendertig mannen en vierendertig vrouwen; degene, die geen vrouw had maakten zij aanvoerder, omdat hij van allen ook vrijwel de meeste ervaring had; één was er echter nog te jong om een vrouw te hebben, die werd daarom de bediende van de aanvoerder.Hoofdstuk 179: Het volk van Abessinië en Subiet. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[13] In deze omgeving bleven de vluchtelingen ongeveer anderhalf jaar. Ondanks hun jacht op verscheurende dieren kregen zij de omgeving niet gezuiverd. Aan het eind van de bovengenoemde periode braken zij op en trokken langs de Nijl in noordelijke richting, de gehele stroom volgend, verder, kwamen na een paar weken tot aan de stroomversnellingen, die men nu van Egypte uit de tweede noemt. Daar kostte het hun veel moeite en werk om verder te kunnen trekken.
Hoofdstuk 179: Het volk van Abessinië en Subiet. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[15] Er was daar een overvloed aan dadels en vijgen en er waren grote kudden schapen en runderen, die helemaal vrij en zonder eigenaar rondtrokken en graasden. De kudde die ons gezelschap van zwarte mensen dwong om verder te trekken, verdween echter in de ravijnen van de stroomversnellingen en volgde niet, hetgeen ons gezelschap goed uitkwam, omdat het er daardoor zeker van dacht te zijn dat het niet door de vermeende achtervolgers werd gevolgd.
Hoofdstuk 179: Het volk van Abessinië en Subiet. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[11] Aan de Egyptische kant, waar de laatste uitlopers van het Komrahaigebergte heel steil beginnen, bezitten zij één enkele uitweg. Het is een verschrikkelijk nauwe pas, die vier uur gaans lang is, met veel bochten waardoor men kan verdwalen, en die merendeels onderaards uitmondt in het bovenste deel van Egypte, en door een zeer smalle grot voert. Die uitweg is echter pas ten tijde van Mozes door de inboorlingen gevonden, en wel door vluchtelingen die als grote misdadigers tegen de staat voor de gevreesde straf op de vlucht waren. Toen men hen achtervolgde, vluchtten zij in een rotshol om zich daar te verbergen. Toen zij, bewapend met pijl en boog, ongeveer vijfhonderd pas in het hol doordrongen, ontdekten zij in de tegenovergestelde richting daglicht en gingen daar haastig op af; zij bereikten het al gauw en waren erg blij dat zij hun achtervolgers zo gelukkig ontkomen waren. Toen zij aan deze kant in een open vlakte aankwamen die zij eerder nog nooit gezien hadden, sloten zij meteen de uitgang met stenen af om te voorkomen dat hun achtervolgers ook maar ooit in dit wijde, mooie, vrije landschap zouden kunnen komen.
Hoofdstuk 179: Het volk van Abessinië en Subiet. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[19] Van daaruit kwam dit volk in de loop van de tijd ook in aanraking met de Egyptenaren, die later erg veel moeite deden om deze eerste zwarte mensen te onderwerpen, wat hun echter toch niet geheel wilde lukken. Het waren ook de eerste geheel zwarte mensen die de Egyptenaren te zien kregen.
Hoofdstuk 179: Het volk van Abessinië en Subiet. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[24] Marcus, let jij er dus op dat deze Nubiërs heel goed verzorgd worden! Want toen jij Mij gisteravond vroeg om gedurende deze dag nog bij je te blijven, willigde Ik je wens in en bleef, terwijl Ik anders vandaag al voor zonsopgang met Mijn leerlingen deze karavaan, die Mij zoekt, tegemoet gegaan zou zijn. Ik bleef echter, en dit blijven zal je huis vandaag nog veel werk bezorgen; maar je zult ervoor beloond worden."
Hoofdstuk 179: Het volk van Abessinië en Subiet. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] Kijk, zo gingen ongeveer duizend jaar geleden deze zwarten op de vlucht en de oorzaak daarvan was een hervorming van de wetten, die zeker ten tijde van Mozes niet meer helemaal overeenstemden met die van voor de zondvloed! De oude leider die op de vlucht ging, wilde de oude zeden en gewoonten weer nieuw leven inblazen. Hij stootte daarbij echter alleen maar op vijanden, die hem samen met zijn aanhang verschrikkelijk, begonnen te vervolgen, zodat hem tenslotte niets anders overbleef dan te vluchten voor de blinde, fanatieke overmacht van zoveel vijanden.
Hoofdstuk 180: De Heer zendt een bode naar de Nubische karavaan. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[15] Daarop stuurt hij zijn kameel weer naar zijn metgezellen en brengt hun Mijn wens over. Meteen liggen de kamelen op de knieën en hun berijders stijgen af. Dan gaan deze goed afgerichte dieren weer staan en worden naar de wei aan de zee gebracht waar zij beginnen te grazen en zich daarbij behaaglijk goed laten. verzorgen. Tien negers krijgen opdracht om op de kamelen te passen, het overige deel keert echter meteen met de aanvoerder naar Mij terug.
Hoofdstuk 181: De Heer spreekt met de aanvoerder van de Nubiërs. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] OUBRATOUVISHAR antwoordt: "Ik en mijn dienaar trokken tien jaar geleden eens langs de Nijl begeleid door nog twintig van de sterkste hulpdienaren, die een flinke kudde runderen moesten meevoeren; want wie in onze streken wil reizen, moet veel vee meenemen, ánders kan hij tijdens de reis versmachten. Vijgen en dadels groeien niet overal, maar alleen op een goede en vette bodem; gras groeit aan de Nijl echter overal in overvloed, en dus heeft hij dan overal de voedzame melk van de koeien, die ieder voedsel kruidt.
Hoofdstuk 182: Het verhaal van Oubratouvishar over zijn reis naar Memphis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] Op de tweede dag braken wij bij het eerste ochtend schemeren op en zetten onze reis voort. Bij zonsopgang bereikten wij weer de Nijl en een brede weg, zoals wij die nog nooit eerder gezien hadden, waarop wij in een halve dag in de buurt van die stad kwamen waarover ons onze voorouders veel wisten te verhalen. Ongeveer tweeduizend pas voor de stad sloegen wij ons kamp op; ik en mijn dienaar reden echter naar de stad om toestemming te vragen in de omgeving van de stad met onze noodzakelijke kudden te mogen bivakkeren.
Hoofdstuk 182: Het verhaal van Oubratouvishar over zijn reis naar Memphis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] Toen ik met mijn dienaar in de stad kwam, werd ik door een menigte zeer bruine mensen omringd en enigen vroegen mij wie ik was en waar ik vandaan kwam. Anderen raadden echter meteen en zeiden: 'Thot e Noubiez ' ( 'Dat is een Nubiër'), en ik zei: 'Ja, ik ben een Nubiër en zou hier bij jullie, volmaakte mensen, veel goede en mooie dingen willen leren! ,
Hoofdstuk 182: Het verhaal van Oubratouvishar over zijn reis naar Memphis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[10] Wees daarom op je hoede, argeloze Nubiërs, en neem alleen watje van mij zult horen als echte waarheid aan; maar wend je af van alles wat je bij het volk zult horen en zien -want het is slechter dan slecht! Jullie zullen het zien offeren en allerlei inhoudsloze ceremoniën zien verrichten; bij heel grote plechtigheden zullen jullie zelfs mij in het prachtigste ornaat voorop zien gaan. Stoor je daaraan echter niet, want met al die zaken doet slechts mijn huid mee, maarmijn innerlijk is en blijft steeds bij de ene, eeuwige, enig ware God, wiens liefde mijn leven en wiens licht mijn ware weten en kennen is.
Hoofdstuk 182: Het verhaal van Oubratouvishar over zijn reis naar Memphis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] Toen zei de overste tegen mij: 'Stel je daar niet te veel van voor! Wij zijn reeds grijsaards geworden, die aan al deze prachtige dingen geen plezier meer kunnen beleven omdat wij onszelf reeds overleefd hebben. Jullie zijn echter nog kinderen vol kracht en vol steeds meer ontwakende ijver. Ons leven zit er reeds op voor deze wereld, onze kronen liggen verwelkt in het graf van de vergetelheid, onze paleizen storten in, en onze huidige wetenschap en kennis is slechter dan slecht. Wij hebben hier nog maar weinig smeden en wevers; in al onze technische behoeften moeten wij door Rome of door Griekenland laten voorzien.
Hoofdstuk 183: De vloek van de overbeschaving van de Egyptenaren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[7] Wil je als mensen echter werkelijk gelukkig leven op deze aarde, blijf dan bij je oude eenvoud! Ten eerste kost deze je weinig moeite en werk en ten tweede heb je maar heel geringe natuurlijke behoeften, waarin je gemakkelijk kunt voorzien. De veeteelt op jullie vette bergweiden bezorgt je weinig werk en zorg, en de akkerbouw, die je maar heel weinig bedrijft, is toch al te verwaarlozen; ook jullie kleding is eenvoudig en gemakkelijk te vervaardigen. Jullie hoeven daarom maar heel weinig tijd te besteden aan jullie natuurlijke behoeften en daarom kunnen jullie je meer en uitsluitend bezighouden met geestelijke beschouwingen! En kijk, dat is veel meer waard dan ten koste van honderdduizend maal honderdduizend mensenlevens met bloedig zweet zulke paleizen te bouwen, om te zorgen dat de onverwoestbare tand des tijds duizenden jaren voldoende heeft om te knagen!
Hoofdstuk 183: De vloek van de overbeschaving van de Egyptenaren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] En wat is uiteindelijk zo'n kunstig over elkaar gelegde hoop stenen vergeleken met een enkele grashalm die door de grote geest van God gebouwd werd? Ik zeg je: helemaal niets! Iedere grashalm, iedere boom is een gebouw van God, groeit uit de lieve aarde zonder onze moeite en arbeid, en in korte tijd verkwikt hij onze smaak met zijn zoete vrucht. Hoeveel moeite en verschrikkelijk veel werk kost de mens echter zo'n paleis! En wat hebben zij daarna, als hun werk na vele bloedige jaren voltooid is? Niets dan een miserabele voeding voor hun hoogmoed, opwekking van naijver bij vreemde volkeren en na verloop van tijd oorlog en allerlei vervolging!
Hoofdstuk 183: De vloek van de overbeschaving van de Egyptenaren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)