5587 resultaten - Pagina 171 van 373
... 159 - 160 - 161 - 162 - 163 - 164 - 165 - 166 - 167 - 168 - 169 - 170 - 171 - 172 - 173 - 174 - 175 - 176 - 177 - 178 - 179 - 180 - 181 - 182 - 183 - 184 ...
[21] Waarlijk Ik zeg je: wie zo bidt en dankt zoals jij nu met de gehele boetvaardigheid van je hart, die is het die in de geest en in alle waarheid bidt.Hoofdstuk 132: Het gemeenschappelijke maal. De uit eerbied en bescheidenheid vastende vaderen. Henochs liefde voor Asmahaël. Het ware gebed - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[22] Wie nog kan bidden en danken met zijn mond, in diens lichaam klopt nog een hart waarvan_ de vezels nog overal aan de takken van de wereldboom hangen, en als er dan een wind komt die aan de takken van de bomen van de wereld rukt, wordt ook het hart meegetrokken.
Hoofdstuk 132: Het gemeenschappelijke maal. De uit eerbied en bescheidenheid vastende vaderen. Henochs liefde voor Asmahaël. Het ware gebed - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[23] Maar een hart als het jouwe heeft zijn thuis volledig gevonden en wanneer de winden komen is het rustig en bekommert zich niet om de wereld; maar het is juist daarom ook vrij om de Heer boven alles lief te hebben en al het andere alleen uit de Heer!
Hoofdstuk 132: Het gemeenschappelijke maal. De uit eerbied en bescheidenheid vastende vaderen. Henochs liefde voor Asmahaël. Het ware gebed - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[8] U hebt ons weliswaar verboden U eerder in het openbaar bekend te maken dan wanneer het U zou behagen, maar mijn al te grote, machtige liefde tot U, die uit U in mijn hart kwam, gebood mij dat nu onvermijdelijk te doen. Want zij riep:
Hoofdstuk 133: Asmahaëls belofte aan Henoch - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[12] "Luister, zo is het; Henoch bewandelt de juiste weg! Wie aldus wandelt, zoekt de kortste weg om bij het voorwerp van zijn liefde te komen. Waarlijk, degene die niet zo wandelt, zal moeilijk tot Mij geraken en Ik zal hem niet tegemoetkomen! Maar wanneer iemand de liefde heeft en deze zijn hart in haar macht heeft, zal hij dan niet de dagen tellen die nodig zijn om bij het voorwerp van zijn liefde te komen, of zal hij niet ieder ogenblik voor geheiligd houden om meteen op het voorwerp dat zijn liefde opgewekt heeft, toe te snellen?!
Hoofdstuk 133: Asmahaëls belofte aan Henoch - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[15] Jullie hebben het verschil tussen Mij en jezelf slechts vaag herkend; maar Henoch heeft Mij herkend. Daarom zegen Ik het offer van je hart en wijd het altaar dat je voor Mij opricht, geliefde Henoch! Zie, op deze plek zal eens je geslacht worden gered van de vloedgolven der zonde en een nakomeling van jou zal dit altaar weer oprichten en Mij daarop een dankoffer brengen! En wees daarom gezegend voor alle tijden! Amen."
Hoofdstuk 133: Asmahaëls belofte aan Henoch - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[16] Maar Ik zeg je: wie niet met de zuivere liefde van zijn hart gelooft, diens geloof stelt niets voor en heeft voor Mij geen enkele waarde! Jullie mogen dan talloze malen 'Jehova!' roepen en zeggen: 'Grote, verheven, machtige, heilige, barmhartige God, Heer, Schepper van alle dingen, lieve Vader!' enzovoort, - maar waarlijk, Ik zeg je, het is veel beter voor je, je lippen, tanden, tong, kaken, keel en longen te sparen; want al dat ledige, vrome geblaat zal nooit tot Mijn oren doordringen!
Hoofdstuk 134: Asmahaëls gelijkenis over de liefde - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[17] Voor wie niet net als Henoch bij Mij komt en spreekt, is dat allemaal tevergeefs; Ik zal hem in eeuwigheid niet aankijken! En indien hij dan zal bidden, zal zijn gebed bij oren van ijzer aankomen en alle hemelen zullen voor hem zolang met metalen grendels gesloten blijven, totdat de laatste druppel eigenbelang, in wat voor opzicht dan ook, uit zijn hart zal zijn verdwenen.
Hoofdstuk 134: Asmahaëls gelijkenis over de liefde - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[18] Wie mij dus liefheeft, moet Mij beminnen als een reine bruid haar reine bruidegom, daar dan niets dan alleen de harten elkaar aantrekken; alles wat daaronder of daarboven uitgaat is voor de vrije liefde een last, waardoor zij zich dan ook nimmer tot aan Mijn hart kan verheffen. Want wat beneden de liefde is, trekt het hart neer in de modderige diepte; maar hetgeen boven de liefde uitgaat, drukt haar tegen de grond en bezwaart het hart zo zeer, dat het te zwak en te krachteloos wordt om zich ooit weer te kunnen verheffen.
Hoofdstuk 134: Asmahaëls gelijkenis over de liefde - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[1] Toen Asmahaël deze woorden met grote nadruk tot de aanwezigen had gericht, werden zij allen door een grote angst gegrepen en niemand was in staat met enig opbeurend woord van troost de anderen bij te staan; want de voor iedereen nu onmiskenbare waarheid maakte hier elke troostende uitvlucht zo goed als geheel onmogelijk, vandaar dat er dan ook een diepe stilte intrad, waarin iedereen bij zijn hart te rade ging en ondertussen naarstig zocht naar een troostende reden ter verontschuldiging. Maar het verarmde hart was niet bij machte datgene te verschaffen waaraan het zelf het grootste gebrek had.
Hoofdstuk 135: Adams dwaze antwoord - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[4] En ben ik dan al zo'n uitgemaakte misdadiger, - vertel me, is er voor zulke mensen geen erbarmen meer in Gods hart?
Hoofdstuk 135: Adams dwaze antwoord - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[8] Wanneer U dan nu zo'n grote vordering, hetzij in naam van God hetzij als God de Allerhoogste Zelf, aan mij en al mijn nakomelingen oplegt, zeg mij, is het dan onbillijk U te verzoeken ons met die eis ook de middelen aan de hand te doen en in ons hart te leggen, waardoor het ons allen mogelijk wordt om onomstotelijk aan Uw eisen te voldoen?
Hoofdstuk 135: Adams dwaze antwoord - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[9] Dat het ons allen niet aan goede wil ontbreekt, zult U hopelijk zowel uit mijn woorden als uit mijn hart duidelijk op kunnen maken! Neem, o machtige Asmahaël, deze door de nood gedrongen uitbarsting van mijn hart niet ongenadig op; wie altijd machtig is kan zichzelf helpen indien hem iets dwars zit, - maar voor de onmachtige worm in het stof blijft niets anders over dan zich stervend te krommen wanneer hij door de hoef van het machtige paard getrapt en voor de helft verpletterd wordt!
Hoofdstuk 135: Adams dwaze antwoord - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[3] "Asmahaël! Wie U ook mag zijn - hetzij een mens of de allerhoogste, heilige God, zie, werkelijk waar, het slaat zoals altijd weer op mij! - zie, op het zware pad van de goddelijke wil ben ik eens gevallen en kan mij nu niet meer verheffen! Ik wilde steeds het rechte pad bewandelen en probeerde zoveel mogelijk ook iedere steen des aanstoots te vermijden; maar niet ik heb deze oneffen aarde vol stenen gemaakt, maar zij is een werk van God. Indien ik nu ondanks alle opmerkzaamheid als eersteling hier en daar ergens tegen aangestoten ben, zeg me dan, zal of kan ieder aanstoten mij alleen als een dodelijke last aangerekend worden?! En indien mijn hart van zand of van steen is geworden, is er dan geen middel om dat voor altijd weer in goede aarde om te zetten?
Hoofdstuk 135: Adams dwaze antwoord - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[2] "O Adam! Adam! Je dwaasheid is groot en sterk geworden! - Met name vraag Ik je hart, omdat je de vader bent van al deze kinderen en de vele anderen die de aarde bewonen, zeg het Mij in je hart: wat zou jij dan met een van je kinderen doen die bij een grote en zeer belangrijke les over vrijwillig begane, geweldig grote misstappen tegen je wijze voorschriften in zou willen gaan - zij het ook met zeer waarschijnlijkheid vrijpostige woorden -:
Hoofdstuk 136: Asmahaël wijst Adam terecht - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)