Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 172 van 1112

...  160 - 161 - 162 - 163 - 164 - 165 - 166 - 167 - 168 - 169 - 170 - 171 - 172 - 173 - 174 - 175 - 176 - 177 - 178 - 179 - 180 - 181 - 182 - 183 - 184 - 185  ...
[8] Maar na een paar tellen is het in hun schip binnengedrongen water tot de laatste druppel verdwenen en de schippers zeggen tegen de vriendelijke loods: "Maar dat is toch wel heel merkwaardig! Kijk eens, nobele jonge loods, wij vergisten ons zoëven, er is geen druppel water in ons goed overkapte schip gedrongen! Eerst meenden wij vreemd genoeg wel water in ons schip te ontdekken, maar dat zal wel een vergissing geweest zijn ten gevolge van onze begrijpelijke angst, want nu ontdekken we nergens ook maar een druppel water, wat toch echt wel wat merkwaardig is. Ja, ja, alles wat de Heer doet, is altijd wel een wonder, maar het is toch wel wat vreemd dat nu bij deze regenvloed geen druppel water in onze overdekte boot te vinden is en uw open boot nauwelijks nat is!"
Hoofdstuk 189: Schip in nood in volle zee. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[11] Na deze woorden stevenen zij langzaam naar de oever en Ik gebied nu in 't geheim de storm zich in te houden en geheel op te houden.
Hoofdstuk 189: Schip in nood in volle zee. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[1] Als zij na een poosje van hun buitengewone verbazing bekomen zijn, vraagt één van de REIZIGERS:."Waar is onze loods nu, zodat wij hem kunnen vragen, wat wij hem schuldig zijn? Het is toch beslist geen kleinigheid, zich aan zo'n gevaar bloot te stellen om een schip met reizigers te redden!"
Hoofdstuk 190: De Joodse kooplieden uit Perzië. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[5] Als jullie iets af te handelen hebben, moeten jullie dat nu hier maar doen, omdat de hoogste wereldlijke en ook geestelijke autoriteiten zich nu hier bij mij ophouden!"
Hoofdstuk 190: De Joodse kooplieden uit Perzië. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[13] MARCUS zegt: "Daar op de kleine heuvel aan zee, waar de opperstadhouder en de andere hoogheden zich bevinden, heeft de loods zich ook teruggetrokken. Daar kunnen jullie zonder schroom naar toegaan en alles regelen.
Hoofdstuk 190: De Joodse kooplieden uit Perzië. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[1] Dan laat Marcus de reizigers alleen en gaat in huis om voor het avondmaal te zorgen en het voor te bereiden. De reizigers overleggen dan onder elkaar of ze allen naar de heuvel zullen gaan, of dat zij slechts enigen uit hun midden zullen afvaardigen. Zij worden het er spoedig over eens slechts een paar van de verstandigsten uit hun midden daarheen af te vaardigen. Alzo geschiedt het en de twee begeven zich meteen naar de heuvel.
Hoofdstuk 191: Afgevaardigden van de reizigers spreken met de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[14] Wat u, o heer van deze streek, het beste schikt, zullen wij doen. Want vrekkig en krenterig zijn wij nog nooit geweest! Wij weten best dat rijkdom zich steeds in de hand van de almachtige bevindt, die een mens van de ene op de andere dag gegeven, maar ook genomen kan worden! Wij zijn alleen maar zaakwaarnemers, de enige heer daarvan is de Heer, God van Abraham, Isaäk en Jacob!
Hoofdstuk 191: Afgevaardigden van de reizigers spreken met de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[4] Maar een grote rijkdom in handen van een vrek of woekeraar is een helse vloek voor een geheel koninkrijk, want hij probeert alleen maar ten koste van alle mensen alles naar zich toe te trekken! Geen ellende, geen nood en geen traan van arme, verlaten weduwen en wezen ontroert hem. Voor een woekeraar met zijn kille blik kunnen duizenden met de hongerdood strijden, zonder dat hij iemand een stuk brood zal geven om de honger te stillen!
Hoofdstuk 192: Zegen en vloek van de rijkdom. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[8] Maar die mensen, die door de vlijt van hun handen zeer rijk zijn geworden onder invloed van de hemelse genade, zijn een goede en edele vrucht van deze aarde. Zij zijn voortdurende verzamelaars voor de zwakken en armen, bouwen steeds nieuwe woonplaatsen voor de daklozen en weven kleding voor de naakte broeders en zusters. Daarom zal hun loon eens ook groot zijn, want zij dragen de mooiste en hoogste hemel reeds op deze aarde in zich!
Hoofdstuk 192: Zegen en vloek van de rijkdom. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[9] Als eens hun ziel het lichaam zal verlaten, zal uit hun hart de hemel zich uitbreiden en deze in het midden plaatsen, zoals de opgaande zon haar eigen licht verspreidt en straalt in het grote centrum van haar uitgaande en alles tot leven wekkende en scheppende licht!
Hoofdstuk 192: Zegen en vloek van de rijkdom. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[20] "Jawel!" zeggen de verheugde AFGEVAARDIGDEN, "plaats genoeg voor ons, het is alleen de vraag of u ook zo vriendelijk wilt zijn ons wijsheid mee te geven. Bij ons in Perzië wordt de echte wijsheid steeds zeldzamer en in plaats daarvan breidt de toverkunst van de heidense priesters zich steeds meer uit. Die zal eerstdaags nog zelfs alle wijsheid van de daar wonende Joden te niet doen, -vooral als de koning de heers en hebzuchtige priesters en afgodendienaars macht geeft, hetgeen zeer te vrezen is, omdat zij de koning het vuur na aan de schenen leggen en hem dag en nacht proberen te overtuigen. Wij hebben hen tot nog toe nog te vriend gehouden door onze grote rijkdom, maar deze kwaadwillige mensen zijn ook in staat onmetelijke schatten te vergaren en bij iedere gelegenheid helpen zij daarmee de verkwistende koning uit de nood. En daarom zullen zij het wel zover brengen dat de overigens goedhartige koning onverdraagzamer zal worden. -Maar later daarover meer, nu moeten wij eerst de wachtende broeders vertellen wat wij hier hebben gehoord!" - Na deze woorden buigen zij en gaan snel naar hun broeders. Daar aangekomen, brengen zij waarheidsgetrouw verslag uit van al het gehoorde en praten met hun gezellen en gezellinnen over veel zaken.
Hoofdstuk 191: Afgevaardigden van de reizigers spreken met de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[1] "Weliswaar zal men hier en daar zeggen en oordelen: Ja, ja, het is nu wel mooi om over de deugd der vrijgevigheid te preken en de gierigheid als een afschuwelijke zonde voor te stellen, maar wie kan er eigenlijk wat aan doen, dat de ene mens in zichzelf een overwegende drang tot overvloedige vrijgevigheid heeft en een ander daarentegen ontzettend gierig is?! Bij beiden hangt het af van hun innerlijke liefde, waar het een uiterlijk verschijnsel van is. Daaruit ontspruit voor elk van hen een zaligmakend gevoel, dat zowel de een als de ander voor zichzelf houdt. De eerste zou echter treurig worden als zijn bezit niet overvloedig genoeg is om zijn arme medemensen gelukkig te maken en de tweede wordt treurig als hij niet zoveel ontvangt als hij wenst -maar zelfs verliest! Het is toch zo dat dit alles al oorspronkelijk in de aard van de mens aanwezig is en daarom kan er toch eigenlijk geen zonde of enige ware deugd zijn. Voor de gierigheid is de vrijgevigheid een zonde -en voor de vrijgevigheid is dat in gelijke mate de gierigheid. Kan het water er wat aan doen dat het zo'n zachte en meegaande natuur heeft en wie zou de steen kunnen verdoemen vanwege zijn hardheid?! Het water moet zo zijn als het is, en zo moet ook de steen zijn zoals hij is.
Hoofdstuk 193: De dierlijke aard van de mens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[8] Een boom kan er echter niets aan doen of hij wel of geen vruchten draagt, want hij vormt zichzelf niet, maar de in zijn organisme opstijgende geesten uit het onder het oordeel liggende rijk der natuur vormen hem door hun kracht en door de in hén aanwezige zeer eenvoudige en daardoor ook beperkte intelligentie. De mens staat echter op het punt zich door de onbeperkte intelligentie van zijn ziel zelf te vormen en zich te veranderen in een boom die zeer rijkelijk levensvruchten draagt.
Hoofdstuk 193: De dierlijke aard van de mens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[9] Pas wanneer hij dat doet, en daar heeft hij alle middelen voor, zal hij een waar mens in de echte, eeuwige orde van God worden. Doet hij dat echter niet, dan blijft hij een dier, dat als zodanig geen leven in zich heeft en ook geen leven door goede en liefderijke werken aan een naaste kan overdragen.
Hoofdstuk 193: De dierlijke aard van de mens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[10] Daarom zijn de nu geredde, Perzische Joden reeds heel goed geordende mensen en het is nu gemakkelijk hun een hogere wijsheid bij te brengen. Want als een lamp zo vololie is dat hij rijkelijk begint over te lopen en hij heeft daarbij een goedgeplaatste en sterke levenspit, behoeft men de pit slechts aan te steken en dan straalt de gehele lamp van licht en zal alles om zich heen in een grote kring prachtig helder verlichten!
Hoofdstuk 193: De dierlijke aard van de mens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
...  160 - 161 - 162 - 163 - 164 - 165 - 166 - 167 - 168 - 169 - 170 - 171 - 172 - 173 - 174 - 175 - 176 - 177 - 178 - 179 - 180 - 181 - 182 - 183 - 184 - 185  ...