17481 resultaten - Pagina 184 van 1166
... 172 - 173 - 174 - 175 - 176 - 177 - 178 - 179 - 180 - 181 - 182 - 183 - 184 - 185 - 186 - 187 - 188 - 189 - 190 - 191 - 192 - 193 - 194 - 195 - 196 - 197 ...
[14] De FARIZEEËR antwoordt: "Heer, waar u ook vandaan mag komen, uit Caesarea of uit Genezareth, dat is mij hetzelfde, maar dit gat van een stad is zelfs voor de duivel nog te slecht, Iaat staan voor een eerlijk mens zoals ik! Dit nest ziet mij in mijn gehele leven niet meer voor de tweede keer. Daar huist een zeker Romeins hoofdman Julius. Dat is genoeg, want met die naam is alles, wat maar ooit tot de satan kan behoren, al gezegd. Wie van al de sterfelijken hem ooit ontmoet heeft, heeft ook de satan persoonlijk Ieren kennen. Persoonlijk heb ik hem weliswaar nog nooit ontmoet, maar van zijn bevelen heb ik een proefje gehad en daaruit constateer ik dat zijn persoonlijkheid precies zal lijken op zijn onmenselijke bevelen.Hoofdstuk 236: De uitoefening der naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] Maar ik vind dat, als de tempel met haar gewetenloze geheime bedoelingen bij de Romeinen maar al te bekend staat als een instituut van waaruit misdaad op misdaad zowel tegen de staat als tegen de gehele mensheid wordt begaan, dergelijke rechtvaardige Juliussen het kwaad dan beter bij de wortel moesten uitroeien. Zij zouden zich niet steeds aan de takjes moeten vergrijpen, die, bij God, niets eraan kunnen doen dat ze uit zo'n slechte stam in het leven gedreven zijn! -Dat is zo'n beetje mijn mening en van ons allen, zoals wij hier zijn. Maak daar nu maar van wat u wilt, maar voor God en iedereen en alle redelijk denkende mensen heb ik gelijk!"
Hoofdstuk 237: De tweestrijd der Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] JULIUS zegt dan weer: "Ik ben het helemaal met je eens; men heeft jullie in Genezareth blijkbaar onrechtvaardig behandeld, en dat zal goedgemaakt worden. Maar men zou jullie niet zo hard aangepakt hebben als jullie in het huis van de daar wonende waard Ebahl niet zo dictatoriaal waren binnengedrongen! Maar laten we dat maar laten rusten, want ook voor dat gedrag kunnen jullie van de tempel wel dwingende voorschriften hebben. Maar ik zou nu toch zo, als vriend van de goede zaak, wel eens willen horen met welke bedoeling jullie dan oorspronkelijk door de tempel naar Nazareth en Kapérnaum gezonden zijn."
Hoofdstuk 237: De tweestrijd der Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] Jullie tempeleed is volgens mij zeker de grootste hinderpaal. Hoe kun je die omzeilen? Als ik deze terwille van jullie God niet zou achten, kostte het mij maar één woord, en dan zouden jullie voor God en de gehele wereld vrij zijn van het juk van de tempel. Maar jullie plechtig aan de tempel gezworen eed verhindert mij dat, en ik moet mij daarover beraden met de vele wijzen, die aan mijn tafel zitten. Dan zullen wij wel zien hoe wij ons uit dit echte Scylla en Charybdis kunnen bevrijden."
Hoofdstuk 238: Een verwijzing naar de naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[20] Voor mijn gevoel zou het altijd nog beter zijn als men tien schurken, waarvan men de schuld niet volkomen heeft kunnen bewijzen, zou laten lopen, dan dat men er zo een veroordeelt die ik in mijn voorbeeld heb aangehaald. Want zo'n oordeel lijkt mij een ten hemel schreiend onrecht ten opzichte van de heiligste rechten van de mensheid! Als het al strafbaar is wanneer men een gelukkig mens maar een beetje ongelukkig maakt, hoe verschrikkelijk strafbaar moet het dan wel zijn, als men een toch al buiten zijn schuld zeer ongelukkig mens nog ongelukkiger maakt, in plaats dat men als mens alles in het werk zou stellen om hem zoveel mogelijk te redden uit zijn eerste geheel zonder schuld opgelopen ongeluk!
Hoofdstuk 236: De uitoefening der naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] JULIUS zegt: "Houd daar nu over op, want voor dergelijke mededelingen zal er morgen nog meer dan genoeg tijd zijn! Nu wil ik mij voor jullie bestwil liever met de hoofdzaak bezig houden." Daar stelde de jonge man zich dan ook tevreden mee, en Julius wendde zich toen ronduit tot Mij in de Romeinse taal, die Ik ook verstond, en zei: "Heer, wat zal in dit geval het beste zijn? Geweld van mijn kant zou alle eden en tempelwetten wegvegen, maar dan zou ik als verbreker van de plechtige gelofte optreden, en de schuld van de eedbreuk zou dan op mij vallen. Ik beschouw natuurlijk -onder ons gezegd - eden, die voor het houden van kwade verplichtingen afgeperst en jammer genoeg maar al te vaak afgelegd worden, niet alleen als waardeloos, maar ik veracht ze diep, omdat God daarbij voor het besturen van valsheid en slechtheid als getuige en helper wordt aangeroepen. Maar de tempel te Jeruzalem roept vragen op!
Hoofdstuk 238: Een verwijzing naar de naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[10] Een op die manier door een kwade eed gevangen mens uit die erge gevangenschap van satan verlossen, is zelfs dan een buitengewoon goed werk van echte naastenliefde als het een mens betreft, die door gebrek aan inzicht zich door zijn gelovig gemoed nog gebonden acht aan een afgelegde eed. Hier, waar de betreffende jongemannen deze slechtste eed ter wereld volledig inzien, is het dus zéker goed. Doe jij daarom maar helemaal naar eigen goeddunken, en Mijn vriend Cyrenius zal je daarbij zeker zijn hoogste hulp niet ontzeggen!"
Hoofdstuk 238: Een verwijzing naar de naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[11] CYRENIUS zegt meteen: "Niet alleen niet ontzeggen, maar ik zal, opdat mijn Julius verder met nog meer gewetensvrijheid ademen kan, deze dertig mensen onder mijn jurisdictie stellen, en de tempel moet dan aan mij rekenschap vragen!"
Hoofdstuk 238: Een verwijzing naar de naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] Wanneer de jonge FARIZEEËR dat hoort, schrikt hij eerst behoorlijk en al zijn metgezellen ook, maar hij kalmeert al gauw en zegt: "Hoge gebieder, bent u boos op ons vanwege mijn toespraak van daarnet, die u toch niet zo erg vleiend kon noemen? Maar ik kan er echt niets aan doen, net zoals u er duidelijk niets aan kon doen toen u ons, met door middel van leem dichtgesmeerde ogen en oren, naar Kapérnaum hebt laten vervoeren. Als u ons toen zo gekend zou hebben als nu, dan zou u ons dat niet aangedaan hebben. U hield ons echter voor ordinaire Farizeeën van het minste allooi, en dat verontschuldigt geheel de toenmalige harde behandeling die u ons gaf. Vergeef óns nu echter ook en vooral mij, want u weet nu, wat, hoe en waarom!"
Hoofdstuk 239: Julius vertelt het plan van de Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] Bij deze gelegenheid kwamen Julius, net als de geheel ontroerde Cyrenius, de tranen in de ogen. Ook Jarah en de meesten van Mijn leerlingen kregen tranen in de ogen. En JARAH zei heel zachtjes tegen Mij: "O Heer, als ik nu mocht spreken, wat zou ik deze dertig geredden dan toch veel over U kunnen en willen vertellen!"
Hoofdstuk 240: Het getuigenis van Jarah over de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] JARAH zegt: "O Heer, dat zal ik zo veel mogelijk zien te vermijden!" - Na die verzekering ging Jarah staan en zei met heldere en goed hoorbare stem: "Luister, beste vrienden, die zoëven een heildronk uitgebracht hebben op de door u gezochte en toch niet gevonden Heiland uit Nazareth! In mijn hart deelde ik deze dronk met u uit het diepst van mijn leven, want ik heb het onschatbare geluk gehad Hem te leren kennen, en wel in Genezareth zelf. Ik ben daarom ook in de gelukkig stemmende omstandigheid om u van Hem, wat betreft Zijn karakter en Zijn ongehoorde vermogens, weliswaar een korte maar zeer getrouwe schets te geven, tenminste als u dat wenst aan te horen."
Hoofdstuk 240: Het getuigenis van Jarah over de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[12] Hij hield veel van mij, zoals ik Hem boven alles lief had, hoewel Hij uiterlijk heus geen knappe man is, want Hij is wat klein van postuur, en Zijn handen zijn luwen hebben lidtekens van het werken, maar Zijn hoofd is waardig en Zijn oog is wel het mooiste wat ik ooit zag. Ook om de mond heeft Hij een bijzonder vriendelijke, hoewel tevens ook waardig, ernstige trek. De stem van Zijn mond kan men echter werkelijk manlijk in verrukking brengend noemen, want die klonk tenminste voor mijn oren als het mooiste en zuiverste gezang.
Hoofdstuk 240: Het getuigenis van Jarah over de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] JARAH zegt, terwijl ze nu een beetje glimlacht en het hoofd schudt: "Mis, helemaal mis, beste vrienden! Kijk, dat is een zuivere aartsengel van God, die de beroemde Heiland uit Nazareth mij, uit het bijna door allen geziene enorme aantal engelen, na mijn geheel eigen keus gegeven heeft, om mij gedurende langere tijd te leiden, te leren - en te begeleiden! Maar als u dat niet op mijn woord kunt geloven, kom dan hier en overtuig u ervan met al uw zintuigen, want hij zal u voor enige ogenblikken ten dienste staan!"
Hoofdstuk 242: Het wonder met de steen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[10] De jonge Farizeeër stapt daarop meteen op Raphaël af, en RAPHAËL staat op, kijkt de jonge Farizeeër strak aan en zegt: "Waarom twijfel je aan datgene, wat mijn leerlinge je over mij verteld heeft? Hier, pak mijn hand, en zeg mij wat je daarbij voelt!"
Hoofdstuk 242: Het wonder met de steen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[11] De FARIZEEËR doet dat meteen en zegt heel verwonderd: "Hm, merkwaardig, ik voel eigenlijk helemaal niets behalve mijn eigen geheel gesloten hand, waarin nog geen mug, laat staan jouw hele hand, zich zou kunnen bevinden! Kortom, ik pak je door en door vast en ontdek daardoor dat je niet zoals wij uit vlees en bloed bestaat."
Hoofdstuk 242: Het wonder met de steen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)