17481 resultaten - Pagina 185 van 1166
... 173 - 174 - 175 - 176 - 177 - 178 - 179 - 180 - 181 - 182 - 183 - 184 - 185 - 186 - 187 - 188 - 189 - 190 - 191 - 192 - 193 - 194 - 195 - 196 - 197 - 198 ...
[13] De JONGEN tilt een steen op, die wel dertig pond woog, maar maakt daarbij de opmerking: "Geestelijk wezen, als mijn hand helemaal door die van jou heengaat, dan zal deze zware steen straks ook wel door je handen heen vallen alsof die van lucht zijn, want de steen weegt op z'n minst dertig pond, en als hij dan door jouw handen op mijn voeten valt verbrijzelt hij die!"Hoofdstuk 242: Het wonder met de steen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[8] JARAH zegt: "Oh, maakt u zich maar zorgen over andere zaken! Mijn borst is sterk en kan wel wat verdragen. Kijk en luister dan! Zoals u heb ook ik al veel over de nieuw opgestane wonderheiland gehoord. Onze streek was steeds een der ongezondste van heel Galiléa, want iedere vreemde die erheen ging en zich daar maar een paar dagen ophield, werd altijd zo ziek, dat hij beslist niet meer verder kon reizen: Er waren er, die vaak langer dan een jaar daar moesten blijven; de eigen bevolking had er niet zo'n last van. Geheel kerngezonde mensen waren er niet veel, maar toch vond je er onder het eigen volk weinig waarvan gezegd kon worden dat ze ziek waren. Alle reizigers vermeden daarom zorgvuldig deze plaats, en wie niet door beslist noodzakelijke, dringende zaken daarheen werd gedreven, kwam zeker niet naar Genezareth.
Hoofdstuk 240: Het getuigenis van Jarah over de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] Als de opperpriester op een keer zegt: 'Vandaag zal de zon de hele dag niet schijnen!', dan mag geen lagere priester ook maar in de verste verte op die zonverlichte dag zich heimelijk een opmerking veroorloven, die aan zou geven dat de zon toch scheen. Dan was het voor een heel jaar uit! Niemand mag dan iets anders geloven dan: natuurlijk schijnt de zon op die dag niet, - ook al moest hij voor de vaak te warme stralen van de zon in de dichtste schaduw vluchten! Zegt de opperpriester: 'Vandaag zal er zeven uur lang alleen maar bloed door de beek Kidron stromen!' -wee dan degene, die na die uitspraak toch geen bloed zag stromen! Er komt een zieke naar de opperpriester en die zegt: 'Mijn zoon, je bent genezen, ga nu, offer je gave, en keer dan getroost naar huis terug!'; wel, de genezen mens is daarna nog net zo ziek en ellendig als eerst. Zegt hij echter: 'Vriend, ik ben nog net zo ziek als eerst en kan daarom geen offer geven!', o God, o God, wat zou hem dat slecht vergaan! Kortom, het woord van de opperpriester móet helpen en voor het helpen moet betaald worden, ook al is er van een werkelijke hulp niets te bespeuren. En wee degene, die zo'n hulp van niks ook maar het minst verdacht zou maken; nou, in diens huid kon je beter niet zitten!
Hoofdstuk 241: Het oogmerk van de tempel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[14] RAPHAËL zegt: " Als dat gebeurt, genees ik ze in het volgende moment. Geef de steen dus maar gerust in mijn handen!" .
Hoofdstuk 242: Het wonder met de steen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[22] Maar de ENGEL zegt tegen hem: "Wel, dat is allemaal nog niets! Let nu op, ik zal deze steen alleen maar door mijn wil in een ogenblik geheel in het niets oplossen!" - Dan zegt de engel tegen de steen: "Los jezelf op in overeenkomstige ether en vervluchtig als heel fijne ether!" - Na deze bevelende woorden werd de steen ogenblikkelijk onzichtbaar, en geen mens zag meer iets van de steen. -Toen vroeg de engel aan de jonge Farizeeër: "Wel, hoe bevalt je dat, vriend? Zou je me dat soms na kunnen doen?"
Hoofdstuk 242: Het wonder met de steen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] Maar JULIUS zegt tegen de anders zo vrijmoedige Farizeeër: "Waarlijk in het begin heb ik je voor wijzer en verstandiger gehouden dan het zich nu laat aanzien, -de zichtbaar zuiverste engel aan te zien voor een mogelijke satan! Ah, dat is het toppunt! Kun je dan aan ons spreken en handelen als een klein beetje verstandig mens niet zien dat wij toch zeker niet van de duivel zijn? Wil volgens jullie leer de duivel dan niet steeds alleen maar louter kwaad doen? En wij verafschuwen en bestraffen het kwade steeds, hoe kunnen wij dan bij de duivel behoren? Heeft de satan zich wel ooit eens milddadig en barmhartig getoond tegenover iemand? Wij zijn.echter tegen iedereen rechtvaardig, barmhartig en zo mogelijk milddadig. Hoe kunnen wij dan een satan bij ons dulden? Oh, jullie erg blinde dwazen! Hebben jullie nog nooit een door de duivel bezeten mens gezien? Ik heb er meer dan een gezien, maar daar was er niet één bij, die door zijn bewoner goed behandeld werd! Als jullie ons echter in jullie grove domheld al voor des duivels houden, waarvoor houden jullie dan de tempeldienaars en jullie zelf, als de tempel - zoals het nu toch al aan de hele betere wereld bekend is - uit louter leugen en bedrog, uit de geslepenste verdorvenheid is samengesteld en jullie toch dienaars van deze tempel zijn? Jullie geven zelf toe, dat de tempel nu heel goed als school voor de satan zou kunnen dienen! En ons, wij die iedereen steeds maar goed doen uit ons trouwe goede hart, wil je nu ook voor duivels houden, omdat een geest uit de hemelen jullie een klein voorproefje van zijn reusachtige macht en kracht heeft gegeven? Dan zou ik van jullie toch wel eens willen horen hoe op zo'n manier bij jullie iets er uit moet zien dat niet des duivels is!"
Hoofdstuk 243: De verontschuldiging van de jonge Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[7] Kort en goed, u moet zelf ook inzien dat deze zaak heel buitengewoon is, en haars gelijke op deze aarde nog niet heeft gehad! Dat wij dus tijdens het merkwaardige proefje, waarmee de engelons een bewijs gaf van zijn hemelse afkomst, wat van ons stuk raakten, zal ook wel te begrijpen zijn, als men al onze vroegere levensomstandigheden daarbij in overweging neemt. Wij vragen u daarom, verheven Julius, of u ons voorbijgaande domme gedrag niet als een boosaardige zonde wilt aanrekenen!"
Hoofdstuk 243: De verontschuldiging van de jonge Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] 'Zie, ik tel het zand en ken de uitgestrektheid van de zee, hoor zelfs de stomme spreken en de zwijgende versta ik! Nu prikkelt mijn zinnen een geur, alsof lamsvlees gemengd met schildpad in ijzer wordt gekookt; ijzer bevindt zich eronder, ijzer ligt er bovenop. ,
Hoofdstuk 1: Het orakel van Delhi. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[9] Toen richtte Julius zich tot de engel en zei: "En, Raphaël, zeg jij nu eens of ik tijdens mijn wat lange toespraak ook maar één verkeerd of onwaar woord heb gezegd?!"
Hoofdstuk 2: Over verschijningen van hogere hemelse wezens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[11] Denk vooral niet dat ik, als engel, al zo volmaakt ben dat ik mij nu aan een volledig nietsdoen over zou kunnen geven! Ik win nu, door mijn aanwezigheid hier, oneindig veel en zal voortaan mijn eigen scheppingen nog volmaakter kunnen afleveren. Als ik, als zuivere en volmaakte geest, hier nog zo onschatbaar veel kan winnen, hoeveel te meer geldt dat dan voor jullie, die in volmaaktheid nog zo ver bij mij achterstaan!
Hoofdstuk 3: Over de bestemming en ontwikkeling van de mens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[10] Na Mijn woorden verwijdert de wachtmeester zich en brengt Mijn advies meteen tot uitvoering.
Hoofdstuk 4: De nieuwsgierigheid der Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[1] Maar de jonge FARIZEEËR had bij deze gelegenheid iets over de genezing van de vijf roofmoordenaars gehoord en omdat hem dat nogal opviel, vroeg hij meteen heel bedeesd aan de hoofdman: "Verheven gebieder! Is dat dan soms toch de beroemde heiland uit Nazareth, of anders zijn voornaamste afgezant? Want wij hebben gehoord dat hij leerlingen aanneemt en hen, tenminste als zij er enig begrip voor hebben, als afgezanten naar alle plaatsen zendt om volgelingen voor zijn nieuwe leer te winnen, waar zij meestal ook in slagen. Mocht dat de heiland uit Nazareth zijn dan zitten wij in de moeilijkheden!"
Hoofdstuk 5: Julius dreigt de Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[4] Maar JULIUS zei: "Als je mij de waarheid kunt en wilt zeggen, hoef je helemaal niet erover na te denken hoe en wat je zult zeggen. Probeer je me echter met schijnbare waarheden te sussen, dan vergis je je erg, want ik onderken maar al te goed het verschil tussen een sluw verdichtsel en de zuivere waarheid. Ik wil jullie daarom waarschuwen: Pas op, dat jullie niet door de mand vallen! Op de een of andere manier krijg ik nog steeds de indruk dat men jullie nog lang niet volledig kan vertrouwen, want jullie zijn, lijkt mij, eens en voor al gezalfd met alle satanszalven. Wie op jullie woorden vertrouwt, maakt gemakkelijk zichzelf tot verrader van eigen zaak. Alles wat jullie gezegd hebben, kan, gezien jullie door en door slechte inborst, alleen maar een maskerade zijn. Maar wee jullie dan, want van er vandoor gaan zal geen sprake meer zijn nu ik zelf alles scherp in de gaten houd! Spreek nu dus de zuivere waarheid, of het vergaat jullie slechter dan die vijf roofmoordenaars, die buiten aan de oever van de zee aan stevige palen zijn vastgebonden! Kom dus zonder dralen met de volle waarheid voor de dag!"
Hoofdstuk 5: Julius dreigt de Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[12] De jonge FARIZEEËR zegt: "O ja, ongetwijfeld; want in veelopzichten bevalt uw theosofie ons heel goed en zij is hier in deze omstandigheden ook volkomen op haar plaats. Maar het is natuurlijk wel zo, dat het volgens de oorspronkelijke leer van Mozes zeker niet goed en in de haak zou zijn om dat aan te nemen. Er staat namelijk heel streng en nadrukkelijk: 'Ik alleen ben de Heer en je zult geen vreemde goden naast Mij hebben!"
Hoofdstuk 6: Gesprek tussen Julius en de Farizeeën over Jezus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[13] JULIUS zegt: "Heel juist, maar men moet Mozes ook niet woordelijk, maar veeleer met het juiste begrip in zich opnemen. Dan zal men al gauw en zonder veel moeite ontdekken dat ik eigenlijk helemaal niet in tegenspraak ben met de strenge leer van Mozes, als ik nu de volgende grondregel opstel: De mens moet iedere uitspraak -vooropgesteld dat die van dezelfde goddelijke geest afkomstig is die met Mozes heeft gesproken -ook steeds als zodanig erkennen en buitengewoon vereren. Daarom bewezen de Egyptenaren, Grieken en wij Romeinen, hoewel thans in een soort blind bijgeloof wat te ver gaand, alle mensen en schepsels waarbij een bijzondere, ongewone kracht en werking werd ontdekt goddelijke verering.
Hoofdstuk 6: Gesprek tussen Julius en de Farizeeën over Jezus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)