15542 resultaten - Pagina 185 van 1037
... 173 - 174 - 175 - 176 - 177 - 178 - 179 - 180 - 181 - 182 - 183 - 184 - 185 - 186 - 187 - 188 - 189 - 190 - 191 - 192 - 193 - 194 - 195 - 196 - 197 - 198 ...
[5] Zo vraagt een onderwijzer zijn leerlingen naar zaken, die hij ook zonder het antwoord van de kleine leerlingen tevoren heel goed weet en weten moet. En de rechter vraagt de overtreder van de wet wat hij gedaan heeft, niet om nu pas te weten te komen wat deze tegen de wet gedaan heeft -dat weet de rechter al lang! -, maar hij wil van de ondervraagde alleen maar de bekentenis, en hij straft de geslepen zondaar als hij hardnekkig alles ontkent, waarvan de rechter door de eensluidende verklaringen van een aantal getuigen reeds lang volkomen overtuigd is geraakt!Hoofdstuk 257: De alwetendheid van God. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] Na een dag of veertien kwam ik weer op dezelfde plaats, omdat ik het gevoel had, dat zich daar nu een hele familie civetkatten ophield. Ik liep er snel zo geruisloos mogelijk naar toe en vond zeven civetkatten op een zandbank, die daar wat stoeiden en met elkaar rondscharrelden en elkaar plaagden. Dit keer nam ik echter ook mijn dienaar mee, omdat hij erg goed met veel soorten dieren kon spreken.
Hoofdstuk 258: De taal van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] Toen wij beiden heel rustig en stil achter een bosje de plaats aan de rivier naderden en hun opmerkingen heel goed konden horen, zei het mij welbekende wijfje tegen haar mannetje: 'Zeg, kijk eens naar dat bosje; daarachter staan twee mensen op de loer! Laten we vluchten, want die kun je nooit vertrouwen! Daarop snuffelde het mannetje een paar maal in onze richting en zei toen tegen het vrouwtje: 'Rustig maar, vrouwtje! Die beiden ken ik, dat zijn geen slechte mensen en zij zullen ons beslist geen kwaad doen. Zij verstaan ons en één van hen zou zelfs met ons kunnen praten als hij dat zou willen. Wij zullen nog een goed gesprek met hen hebben en dan zullen zijons melk en brood te eten geven!
Hoofdstuk 258: De taal van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Maar zo is het niet met de uitstralende levenssfeer van de geest. Die is als de ether die de gehele, eindeloze ruimte in gelijke mate vervult. Zodra de geest dus eenmaal als hij vrij in de ziel doorbreekt en in beweging komt, wordt ook zijn uitstralende levenssfeer op datzelfde ogenblik eindeloos ver geactiveerd, en zijn zien, voelen en werking reikt dan zonder de minste beperking net zo eindeloos ver naar buiten als de ether, die tussen en in de scheppingen de ruimte volledig vult; want deze ether is -onder ons gezegd -eigenlijk geheel identiek met de eeuwige levensgeest in de ziel, welke slechts een verdicht brandpunt is van de algemene levensether die de gehele oneindigheid vervult. En wanneer de levensgeest, uitstralend uit de ziel, met de vrije ether van de ruimte in kontakt komt, verenigt zich zijn voelen, denken en zien ogenblikkelijk met de oneindige, vrije levensether en gaat zonder af te zwakken tot in de eindeloze verten, en wat de grote levensether in de eindeloze ruimte, terwijl het alles omstroomt en doordringt, overal voelt, ziet, denkt, wil en bewerkstelligt, dat voelt, ziet, denkt wil en veroorzaakt dan ook op hetzelfde ogenblik de afzonderlijke geest in de ziel; en dat ziet, voelt, denkt, wil en veroorzaakt dan ook de ziel zolang zij door haar geest doordrongen wordt en de geest in verbinding staat met de hem zeer nauw verwante, oneindige en algemene, vrije levensether in de ruimte.
Hoofdstuk 256: De uitstralende levenssfeer van de ziel en die van de geest. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Zo heb ik eens thuis bij de Nijl dicht in mijn buurt twee civetkatten, die niet wisten dat ik in hun buurt was, heel duidelijk het volgende met elkaar horen bespreken: Het duidelijk herkenbare mannetje zei tegen het vrouwtje: 'Zeg, ik krijg angst om de kinderen die een dagreis van hier stroomafwaarts jacht op krokodilleëieren maken! Ik ben bang dat onze oudste zoon, wanneer hij loom en met een volle buik ligt te rusten, door een boze adelaar gepakt, in de lucht meegenomen, en vervolgens op een rots jammerlijk verscheurd en tot op de botten opgevreten wordt! Als wij beiden erg snel rennen, zouden wij dit ongeluk nog kunnen voorkomen! Tegen de avond komen de leeuwen en panters naar de Nijl om te drinken, dan zou de tocht voor ons te gevaarlijk zijn; laten we dus nu snel weggaan van deze plek waar toch niet veel te halen is, dan hebben we de lange weg daarheen geen gevaar te duchten en redden wij onze oudste zoon! Toen richtte het vrouwtje zich op en zei niets dan: 'Laten we dan met onze gewone snelheid rennen! ' En toen het vrouwtje dat zei, ging het er meteen pijlsnel vandoor langs de Nijl.
Hoofdstuk 258: De taal van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] Daarop vroeg de dienaar weer aan het mannetje, hoe de krokodilleëieren dan in deze streek terechtgekomen waren, omdat men in dit stroomgebied immers nog nooit een krokodil had gezien. Toen zei het mannetje: 'De krokodillen zijn erg slim en kennen de natuur goed. Zij weten door hun aard en hun ervaring, dat het in de streken stroomopwaarts beter en gezonder voor de ontwikkeling van hun eieren is dan in de gebieden stroomafwaarts. Daarom sluipen zij meteen na de regentijd 's nachts zwemmend hierheen, en nog ettelijke dagreizen verder van hier opwaarts tot aan het gebied waar de stroom te sterk wordt, en begraven daar een onnoemelijk aantal eieren in het warme zand. Als zij daarmee klaar zijn, precies in de tijd dat jullie grote mensen net als wij door de modder de oevers van de stroom niet gemakkelijk kunnen benaderen, dan gaan zij 's nachts weer zwemmend naar de lagere gebieden terug, waar rijke kudden zijn waarop zij 's nachts altijd met veel succes kunnen jagen. Zodra de jongen hier uit hun eieren komen, kruipen zij meteen naar het water en zwemmen dan heel gemakkelijk daarheen waar de oude krokodillen zich gewoonlijk ophouden. Daar vinden zij ook meteen voedsel en groeien erg snel. Omdat wij echter goed weten waar hun voedzaamste eieren te vinden zijn, zoeken wij deze op, proberen er zoveel mogelijk te vernietigen en voeden ons met deze kost, die een lekkernij is voor ons gehemelte. Alleen met het opsporen gaat het in het begin niet zo gemakkelijk, en bovendien vallen ons nog vaak enige vijanden lastig; de ene is een machtige bewoner van de lucht, de adelaar, en de tweede is de verwenste klapperslang. Maar als wij met een aantal bij elkaar zijn, kunnen beide ons niets doen. -Maar let nu op hoe wij de eieren zoeken, vinden en meteen ook zullen vernietigen! ,
Hoofdstuk 258: De taal van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] "In alle rust keken wij een halve dag lang naar hen en wij vermaakten ons best, omdat wij uit al het doen en laten van deze diertjes zeer helder en duidelijk een zekere orde en een heel doordacht plan konden afleiden en ons tevens erg moesten verwonderen over de bijzondere vaardigheid waarmee deze echt bovenmenselijk intelligente wezens hun werk uitvoerden. Ik dacht dat ze moe zouden worden, maar daar was geen spoor van te zien. Hoe langer het werk duurde, met des te meer ijver begonnen ze steeds weer helemaal opnieuw aan begonnen.
Hoofdstuk 259: Voorbeelden van de intelligentie van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] De dienaar vroeg, hoe het dan aan de kennis van een oppergeest gekomen was. Toen begon het mannetje te giechelen, dat was zijn manier van lachen. Toen het mannetje uitgegiecheld was, zei het tegen de dienaar: 'We zien toch iedere dag Zijn zon aan de hemel, en hoe daaruit allerlei goede geesten naar ons toestromen! Waar moeten zij anders vandaan komen dan van de grote lichtgeest in de zon?!
Hoofdstuk 259: Voorbeelden van de intelligentie van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[7] De dienaar vroeg aan het mannetje of krokodillevlees ook voor mensen te eten was, natuurlijk als het eerst op het vuur gebraden zou zijn. Toen zei het mannetje: Het buikvlees wel, omdat dat verteerbaar is; maar met het andere vlees was niets aan te vangen, omdat het onverteerbaar hard was. Nijlpaard zou beter zijn en nog beter nijlkalf, dat zich echter steeds meer in de nabijheid van de zee merendeels in de diepte ophield en zich slechts ten tijde van de onderwaterstormen naar de oppervlakte begaf en daar met de boten van de mensen speelde.
Hoofdstuk 259: Voorbeelden van de intelligentie van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] Na deze uitleg sprongen ze alle zeven weer bij ons weg en staken het water over naar de andere oever, waarheen wij hen toen niet meer volgden, omdat wij hun aard en karakter nu voldoende hadden leren kennen.
Hoofdstuk 259: Voorbeelden van de intelligentie van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] Zo'n ziel weet tenslotte van haar eigen bestaan nauwelijks iets, kent haar basis beslist niet, en als zij iets geestelijks over zich hoort, staat haar dat tegen; zij valt van schrik in een soort onmacht zodra zij maar iets ziet wat enigszins lijkt op de ziel van een overledene, en wordt bang bij het zien van grote wonderen. Waar moet het naar toe met zo'n ziel?
Hoofdstuk 261: De groei van de menselijke uitstralende levenssfeer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] En weer vroeg de dienaar het mannetje: 'Vereren jullie die grote lichtgeest ook?' Toen antwoordde het mannetje: 'Dat is toch wel een vreemde vraag voor een groot mens! Jullie zijn toch niet dommer dan wij zwakke dieren? Wij eren de grote geest toch het meest door altijd graag en onverdroten te doen wat Zijn wil ons in onze natuurlijke aard heeft meegegeven! Of eren jullie elkaar niet het beste door met vreugde de wil van je naaste te doen?! Kijk, het belangrijkste is, dat men de wil van Diegene doet die men waarachtig eert! ' Toen verliet het mannetje ons en ging weer vlijtig aan het werk. Maar wij verlieten toen die plek en gingen weer naar huis om onze huiselijke werkzaamheden uit te voeren.
Hoofdstuk 259: Voorbeelden van de intelligentie van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[6] Hoe heftiger en onophoudelijker de geestelijke levenswinden de ziel dan aanwakkeren, des te meer gaat de uitstralende levenslichtsfeer van de ziel gloeien van leven, en licht geven, en verder naar buiten stralen, en het zieleleven van dat, wat dan binnen zo'n uitstralende levenslichtsfeer komt, wordt ook doorstraald, en door de lichtgevende ziel snel en gemakkelijk volledig herkend en doorzien.
Hoofdstuk 261: De groei van de menselijke uitstralende levenssfeer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] (DE HEER:) "De oude, vrome patriarchen hadden een uitstralende levenslichtsfeer die zo sterk was, dat zij 's nachts licht gaven, ook voor aardse ogen. Nadat Mozes op de Sinaï met God samenkwam, straalde zijn ziel door de gloed van zijn liefde tot God zo sterk, dat zijn gelaat overdag heerlijker en helderder straalde dan het licht van de zon op het midden van de dag, en Mozes zijn gezicht moest bedekken met een driedubbele doek, omdat de andere mensen anders niet naar hem konden kijken. Onder de mensen van deze aarde had Mozes' ziel toen de hoogste volmaaktheid bereikt, daarom moesten dan ook alle schepselen hem heel precies gehoorzamen. Hij stond op de hoogste intelligente manier in verbinding met alle geschapen wezens, vond daardoor ook overal Mijn wil, toonde die aan de blinde mensen en gaf hun ook de juiste wegen aan waarop ieder mens, als hij maar vast wil, tot volmaaktheid van zijn ziel kan komen. Hij richtte ten behoeve daarvan ook een eigen profetenschool op, die in deze tijd weliswaar nog bestaat, maar wel in de trant van de nieuwe, onechte ark des verbonds, omdat de echte Mozaïsche ark allang zijn kracht en uitwerking heeft verloren.
Hoofdstuk 262: De uitstralende levenslichtsfeer van Mozes en de patriarchen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Als Mozes naast zijn uiterst volmaakte zielook had kunnen bereiken dat de geest in hem geboren werd, wat hem ook dan pas ten deel zal vallen wanneer Ik zoals een Elia, maar zonder vurige wagen, zal zijn opgevaren, dan zou deze grootste aller profeten van deze aarde alle sterren nieuwe banen hebben kunnen geven, en de grote zonnen zouden zich, net als de golven van de Rode zee, naar zijn wil hebben moeten voegen, zoals ook de harde granietrots precies op de plaats waar Mozes dat wilde, een rijke waterbron moest laten ontstaan, want hij beval de in de steen verbannen geesten en die begrepen Mozes' taal goed, en deden wat hij beval.
Hoofdstuk 262: De uitstralende levenslichtsfeer van Mozes en de patriarchen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)