Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16638 resultaten - Pagina 212 van 1110

...  200 - 201 - 202 - 203 - 204 - 205 - 206 - 207 - 208 - 209 - 210 - 211 - 212 - 213 - 214 - 215 - 216 - 217 - 218 - 219 - 220 - 221 - 222 - 223 - 224 - 225  ...
[3] Het verschil tussen de uitstralende levenssfeer van een ziel als zodanig, ook al is deze nog zo volmaakt, en de uitstralende levensether van de geest is dus zoals heel gemakkelijk te begrijpen is, eindeloos en onuitsprekelijk groot, en jullie zullen nu wel enigszins beginnen te vermoeden hoe het een geest dan zo ongeveer mogelijk is, zich met zijn gevoel, zijn denken, zijn wil en zijn uitwerking over een onbeperkt grote afstand te verplaatsen, ja de gehele oneindigheid als zodanig te doordringen, omdat hij in de gehele, eeuwige oneindigheid volkomen ononderbroken op alle punten van de gehele, eeuwige ruimte onverminderd een en dezelfde is.
Hoofdstuk 256: De uitstralende levenssfeer van de ziel en die van de geest. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] Mocht jullie nu bij deze goed begrijpelijke uitleg nog geen licht over het wezen van de geest en zijn vermogens zijn opgegaan, dan zou Ik Zelf verder werkelijk niet meer weten op welke wijze Ik jullie dat nog duidelijker zou kunnen maken vóór jullie geestelijke wedergeboorte in jullie ziel! Zeg daarom nu vrijuit, of jullie Mij nu eindelijk op dit zeer belangrijke punt goed hebben begrepen!"
Hoofdstuk 256: De uitstralende levenssfeer van de ziel en die van de geest. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] IK zeg: "Het lijkt Mij niet zo passend om jullie in feite iets te vragen wat jullie Mij eerst zouden moeten vertellen, terwijl Ik toch alles weet en zie wat er in jullie omgaat! Ja, zelfs jullie geheimste gedachten, die jullie jezelf nauwelijks bewust zijn, zie Ik net zo duidelijk als jullie de zon aan de hemel zien, en zou Ik jullie dan nog ergens naar moeten vragen alsof Ik het vooraf niet zou weten?! Zou dat niet erg onpassend zijn, of op z'n minst een nutteloos, tijdverspillend gebruik van tong en mond?!"
Hoofdstuk 257: De alwetendheid van God. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] En daarom heeft deze scheppingsperiode, ten opzichte van alle andere, het door jullie nog lang niet duidelijk genoeg besefte voorrecht, dat zij in de gehele eeuwigheid en oneindigheid de enige is waarin Ik Zelf de menselijke, vleselijke natuur helemaal heb aangenomen en Mij binnen de gehele, grote scheppingsmens, binnen deze hulsglobe, in dit gebied waar Sirius de centrale zon is, uit de tweehonderd miljoen hem omcirkelende zonnen nu juist deze, en van de vele aardbollen, die haar omcirkelen nu juist deze, waarop wij ons nu bevinden, heb uitgekozen, om daarop Zelf mens te worden en jullie mensen uit te verkiezen als Mijn ware kinderen voor de gehele oneindigheid en eeuwigheid, zowel voor als achterwaarts. En als jij, Mathaël, als een van de bekwaamste rekenaars, dat goed in het oog houdt, zal de eeuwigheid en de oneindigheid van de ruimte je niet meer zo erg drukken.
Hoofdstuk 255: De menswording van de Heer in onze scheppingsperiode en op onze aarde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[7] Stel je eens alle enorme bewegingssnelheden van de hemellichamen voor, zoals Ik die jullie al bij een eerdere gelegenheid voldoende heb uitgelegd, dan zullen jullie al gauw ontdekken dat de aan jullie verkondigde uiterst grote bewegingssnelheid van de centrale zonnen, ook al wordt deze aeonenmaal vergroot of tot de aeoonste macht verheven, een ware slakkengang is vergeleken bij de snelheid van de geest, omdat zij voor het afleggen van een zeer grote afstand in de ruimte toch altijd, afhankelijk van de afstand, een bepaalde tijd nodig hebben, terwijl voor de geest iedere nog zo onmetelijke afstand gelijk is; want voor de geest is 'hier' en het nog zo onmetelijk ver daarvandaan gelegen 'daar' één, terwijl voor iedere andere beweging het verschil in afstand in de ruimte wezenlijk veel uitmaakt.
Hoofdstuk 255: De menswording van de Heer in onze scheppingsperiode en op onze aarde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[12] Tenslotte kunnen jullie nog een derde zuiver geestelijke eigenschap in jezelf bespeuren, als je daar echt aandacht voor zou hebben! Deze eigenschap bestaat hierin, dat jullie je iets, ook al is het nog zo groot, opeens in al zijn delen compleet kunnen voorstellen en met één blik een geheel zonnengebied kunnen overzien. De ziel moet met haar zintuiglijke waarnemingsvermogen een zaak van alle kanten langzaam en langdurig bekijken, betasten en beluisteren en moet het ontleden, om zich pas na verloop van tijd een voorstelling van het geheel te kunnen maken. De geest vliegt echter zowel uit als inwendig in een nauwelijks denkbaar, snelogenblik om een gehele centrale zon, en net zo snel ook om een onnoemelijk aantal van zulke zonnen en al hun planeten; en hoe machtiger de geest is door de orde waarin de ziel verkeert, des te helderder en duidelijker is ook zijn over en inzicht van de grootste en eindeloos gecompliceerde aangelegenheden van de schepping.
Hoofdstuk 255: De menswording van de Heer in onze scheppingsperiode en op onze aarde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] (DE HEER:) "Ah, als tijdens een zekere geestesvervoering de geest voor enige ogenblikken de volmaakte ziel met zijn uit het oerleven afkomstige vuurether doorstraalt, wordt het op afstand voelen, handelen en zien erg versterkt, en de ziel is in zulke momenten in staat zelfs tot aan de zeer ver weg staande sterren te reiken en deze daar heel precies te overzien; maar wanneer de geest zich weer volgens de orde terugtrekt in de ziel, reikt de werkzaamheid van de ziel met haar pure, uitstralende levenssfeer slechts in het gunstigste geval tot daar waar zij nog iets vindt wat elementair met haar overeenkomt. Haar uitstralende levenssfeer lijkt op de uitstraling van een aards zichtbaar licht. Hoe verder men van de vlam afstaat, des te matter en zwakker wordt deze, tot er van de uitstraling tenslotte niets meer overblijft dan nacht en duisternis.
Hoofdstuk 256: De uitstralende levenssfeer van de ziel en die van de geest. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Als Mozes naast zijn uiterst volmaakte zielook had kunnen bereiken dat de geest in hem geboren werd, wat hem ook dan pas ten deel zal vallen wanneer Ik zoals een Elia, maar zonder vurige wagen, zal zijn opgevaren, dan zou deze grootste aller profeten van deze aarde alle sterren nieuwe banen hebben kunnen geven, en de grote zonnen zouden zich, net als de golven van de Rode zee, naar zijn wil hebben moeten voegen, zoals ook de harde granietrots precies op de plaats waar Mozes dat wilde, een rijke waterbron moest laten ontstaan, want hij beval de in de steen verbannen geesten en die begrepen Mozes' taal goed, en deden wat hij beval.
Hoofdstuk 262: De uitstralende levenslichtsfeer van Mozes en de patriarchen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] Deze zwarten hebben jullie nu echter op veel manieren laten zien welke kracht een onbedorven ziel bezit, en Ik Zelf heb jullie nu de reden daarvan op vele wijzen zonneklaar uitgelegd, en daarom meen Ik nu, dat jullie dat nu heel goed als een vaststaande waarheid aan kunnen nemen, en dat des te meer als Ik jullie er nog bij zeg, dat het bij de mensen plaatsgevonden heeft, nu nog plaatsvindt, en verder nog plaats zal blijven vinden.
Hoofdstuk 262: De uitstralende levenslichtsfeer van Mozes en de patriarchen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[6] En zo kan ook Ik wel, als een echte leraar en als een zeer rechtvaardige rechter, altijd vragen aan jullie mensen stellen, niet om van jullie iets te horen wat Ik eerder niet geweten zou hebben, maar om jullie daardoor te dwingen tot nadenken en zelfonderzoek! Dus in die geest kan Ik wel iedereen vragen stellen; maar als Ik iemand van jullie zo zou vragen, alsof Ik Mij zou willen overtuigen of deze of gene van de leerlingen Mijn les wel begrepen zou hebben of niet, dan zou dat wat Mij betreft een ijdel en misplaatst vragen zijn, omdat Ik ook zonder al die vragen, als God toch al sinds eeuwigheden heb kunnen weten wie Mij in deze tijd op deze aarde begrijpen zal en hoe goed! -Is je dat nu ook duidelijk!"
Hoofdstuk 257: De alwetendheid van God. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] Daarop vroeg de dienaar weer aan het mannetje, hoe de krokodilleëieren dan in deze streek terechtgekomen waren, omdat men in dit stroomgebied immers nog nooit een krokodil had gezien. Toen zei het mannetje: 'De krokodillen zijn erg slim en kennen de natuur goed. Zij weten door hun aard en hun ervaring, dat het in de streken stroomopwaarts beter en gezonder voor de ontwikkeling van hun eieren is dan in de gebieden stroomafwaarts. Daarom sluipen zij meteen na de regentijd 's nachts zwemmend hierheen, en nog ettelijke dagreizen verder van hier opwaarts tot aan het gebied waar de stroom te sterk wordt, en begraven daar een onnoemelijk aantal eieren in het warme zand. Als zij daarmee klaar zijn, precies in de tijd dat jullie grote mensen net als wij door de modder de oevers van de stroom niet gemakkelijk kunnen benaderen, dan gaan zij 's nachts weer zwemmend naar de lagere gebieden terug, waar rijke kudden zijn waarop zij 's nachts altijd met veel succes kunnen jagen. Zodra de jongen hier uit hun eieren komen, kruipen zij meteen naar het water en zwemmen dan heel gemakkelijk daarheen waar de oude krokodillen zich gewoonlijk ophouden. Daar vinden zij ook meteen voedsel en groeien erg snel. Omdat wij echter goed weten waar hun voedzaamste eieren te vinden zijn, zoeken wij deze op, proberen er zoveel mogelijk te vernietigen en voeden ons met deze kost, die een lekkernij is voor ons gehemelte. Alleen met het opsporen gaat het in het begin niet zo gemakkelijk, en bovendien vallen ons nog vaak enige vijanden lastig; de ene is een machtige bewoner van de lucht, de adelaar, en de tweede is de verwenste klapperslang. Maar als wij met een aantal bij elkaar zijn, kunnen beide ons niets doen. -Maar let nu op hoe wij de eieren zoeken, vinden en meteen ook zullen vernietigen! ,
Hoofdstuk 258: De taal van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] En weer vroeg de dienaar het mannetje: 'Vereren jullie die grote lichtgeest ook?' Toen antwoordde het mannetje: 'Dat is toch wel een vreemde vraag voor een groot mens! Jullie zijn toch niet dommer dan wij zwakke dieren? Wij eren de grote geest toch het meest door altijd graag en onverdroten te doen wat Zijn wil ons in onze natuurlijke aard heeft meegegeven! Of eren jullie elkaar niet het beste door met vreugde de wil van je naaste te doen?! Kijk, het belangrijkste is, dat men de wil van Diegene doet die men waarachtig eert! ' Toen verliet het mannetje ons en ging weer vlijtig aan het werk. Maar wij verlieten toen die plek en gingen weer naar huis om onze huiselijke werkzaamheden uit te voeren.
Hoofdstuk 259: Voorbeelden van de intelligentie van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[6] Toen zei CYRENIUS, die zijn verbazing haast niet kon bedwingen: "Nee, nee vriend, een fabel is het niet; maar ik zou nu haast beginnen te geloven, dat ook onze beroemde fabeldichter Aesopus met de dieren heeft kunnen spreken! Heer, dat is toch alweer zo'n deugd van de zwarten, waarvan wij eerder geen flauw idee hadden! Ja, als dat zo doorgaat, zijn wij met de zwarten nog lang niet klaar! Het wordt alsmaar mooier, steeds ongelooflijker en onverklaarbaarder! In de boeken van jullie Schrift las ik wel eens ooit over een ezel die met zijn profeet, genaamd Bileam, toen deze hem te zeer mishandelde, gesproken moet hebben; maar wat is dat hierbij vergeleken, nu deze zwarte zich door deze heel gewone ezel diens gehele levensloop voorbeeldig laat verhalen! En dat het geen verzinsel van de zwarte was, bevestigde de oude Markus!
Hoofdstuk 260: Het gesprek met de ezel van Marcus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Maar nu jullie weten hoe het in de wereld was en gebeurde, en nog is en gebeurt, is er bij jullie van een gevaar om verleid te worden zo gemakkelijk geen sprake meer, tenzij jullie je door nieuw ontwaakt eigenbelang laten verleiden, wat dan echter als natuurlijk vanzelfsprekend gevolg jullie ondergang zou zijn.
Hoofdstuk 263: De reden van de onthullingen van de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[6] Dat jullie dat weliswaar nu niet meer kunnen, daaraan heeft jullie wil geen schuld, maar de tijd en haar verkeerde zeden. Maar daarom ben Ik nu juist Zelf gekomen om jullie in plaats van dat kleine verloren paradijsje de hele hemel van de zuiverste en machtigste geest uit Mij Zelf te geven, -en dan geloof Ik in jullie plaats, dat jullie daar wel volkomen tevreden mee kunnen zijn!
Hoofdstuk 263: De reden van de onthullingen van de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
...  200 - 201 - 202 - 203 - 204 - 205 - 206 - 207 - 208 - 209 - 210 - 211 - 212 - 213 - 214 - 215 - 216 - 217 - 218 - 219 - 220 - 221 - 222 - 223 - 224 - 225  ...