Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

4159 resultaten - Pagina 217 van 278

...  205 - 206 - 207 - 208 - 209 - 210 - 211 - 212 - 213 - 214 - 215 - 216 - 217 - 218 - 219 - 220 - 221 - 222 - 223 - 224 - 225 - 226 - 227 - 228 - 229 - 230  ...
[16] Wie kan hier ook maar enigszins betwisten dat deze tamelijk verstrekkende en zeer wezenlijke betekenis in het eenvoudige woord 'vader' besloten moet liggen, zonder welke dit woord helemaal geen woord zou zijn?
Hoofdstuk 96: Waarom de ware betekenis van het tiende gebod verhuld is - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[7] We hebben nu gezien tot welke afdwalingen dat onduidelijke gij aanleiding heeft gegeven. We zullen daarmee echter geen genoegen nemen, maar nog enkele van zulke belachelijke uitleggingen beschouwen, opdat het eenieder des te duidelijker mag worden hoe noodzakelijk het voor iedereen is om de zuivere betekenis van de wet te kennen, zonder welke men nooit vrij kan worden, maar altijd slaafs onder de vloek van de wet moet verblijven. Laten we dus verdergaan.
Hoofdstuk 94: Wie is de `gij' in het tiende gebod? - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[1] In de wet staat: 'Gij zult de vrouw van uw naaste niet begeren'. Kan men hier niet vragen: wie is nu eigenlijk die gij? Is het iemand die getrouwd is, een weduwnaar, een ongehuwde jongeman, een jongeling of is het misschien ook een vrouw, tegen wie men toch ook kan zeggen: gij zult dit of dat niet doen? Men zal nu zeggen: dat is voornamelijk voor het mannelijk geslacht bedoeld, zonder onderscheid, ongehuwd of gehuwd, en dat de vrouwen terloops ook meegerekend kunnen worden en niet het recht hebben om andere mannen te verleiden en te begeren, spreekt vanzelf.
Hoofdstuk 94: Wie is de `gij' in het tiende gebod? - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[6] Verder vinden we een tekst waarin de Heer zegt: 'Wat jullie ook maar voor één van deze armen aan goeds doen in Mijn naam, dat hebben jullie voor Mij gedaan'. Deze zin wordt door de Heer bij de beschrijving van het 'jongste' ofwel geestelijke gericht bevestigd, als Hij tot de uitverkorenen zegt: 'Ik kwam naakt, hongerig, dorstig, ziek, gevangen en zonder onderkomen tot jullie en jullie hebben Mij opgenomen, verzorgd, gekleed, gespijsd en gelaafd' en tegen de verworpenen zegt Hij dat zij dit allemaal niet hebben gedaan. De goeden verontschuldigen zich, alsof zij dit nooit zouden hebben gedaan en de slechten, dat zij dit wel gedaan zouden hebben als Hij maar tot hen was gekomen. En de Heer geeft dan duidelijk aan:
Hoofdstuk 104: Waaruit bestaat de eigenlijke, ware naastenliefde? - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[14] Laten we aannemen dat er in een of ander dorp een miljonair woont. Zal hij het dorp gelukkig maken of zal hij het in het ongeluk storten? We zullen zien. De miljonair ziet dat de openbare geldmarkt wankelt; wat doet hij? Hij verkoopt zijn obligaties en koopt vervolgens onroerend goed, in de vorm van landgoederen. De dorpsheer, waarvan hij vroeger slechts een onderdaan was, bevindt zich zoals gewoonlijk in grote geldnood. Onze miljonair wordt gevraagd, aan de dorpsheer een kapitaal te lenen. Hij doet dat tegen een hoge rente met als garantie de hypotheek van de dorpsheer zelf. Zijn buren, de andere dorpsbewoners, hebben ook geld nodig. Hij leent het hun zonder bezwaren na inschrijving in het hypotheekregister. Zo gaat het jarenlang door. De dorpsheer wordt steeds minder vermogend en de buren in het dorp minder welvarend. Wat gebeurt er? Onze miljonair pakt eerst de dorpsheer aan en, omdat hij geen rode cent meer bezit, moet hij zich op genade of ongenade overgeven, krijgt hoogstens uit louter grootmoedigheid wat reisgeld en onze miljonair wordt eigenaar van de heerlijkheid en tevens heer over de bij hem in de schuld staande buren. Omdat zij niet in staat zijn om hem kapitaal noch rente te betalen, worden hun bezittingen getaxeerd en verbeurd verklaard.
Hoofdstuk 103: Twaalfde zaal - twaalfde gebod. De naastenliefde - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[9] Volgende vraag: welke koningen en vorsten hebben in iedere tijd, dus ook in de tegenwoordige, de Heer geholpen de ordening van de werelden in stand te houden en deze op hun banen te leiden? Welke hertog heeft Hij nodig voor de winden, welke vorst voor de verspreiding van het licht en welke koning ter bewaking van de oneindige ruimte der werelden en zonnen? Als de Heer echter zonder vorstelijke of koninklijke bijstand bij machte is om Orion toe te rusten, de Grote Hond zijn voedsel aan te reiken en het grote volk van werelden en zonnen in een onwrikbare orde te handhaven, zou Hij het dan nodig hebben om bij de mensen van deze aarde koningen en vorsten aan te stellen die Hem bij Zijn bezigheden zouden moeten helpen?
Hoofdstuk 103: Twaalfde zaal - twaalfde gebod. De naastenliefde - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[22] Kijk, het 'gij' is onzeker. Waarom? Omdat daarmee volgens de innerlijke betekenis iedereen wordt bedoeld, om het even of het om het mannelijk of vrouwelijk geslacht gaat. Eveneens is de vrouw onzeker, want er wordt niet gezegd of er sprake is van een oude of een jonge, één of meer, een meisje of een weduwe. Waarom is dat onzeker? Omdat de liefde van de mens iets geheel eigens is, en dus geen oude of jonge vrouw, geen weduwe en geen meisje genoemd kan worden, want in ieder mens is de liefde uniek. Hiernaar moet de naaste geen verlangen hebben, omdat zij het meest eigene in ieder mensenleven is. Eenieder die naar deze liefde een hebzuchtig, afgunstig of hunkerend verlangen heeft, belaagt in zekere zin zijn naaste als een moordlustige, omdat hij diens liefde of leven ten behoeve van eigen voordeel zou willen bemachtigen. Derhalve is ook de naaste onzeker. Waarom? Omdat daarmee in geestelijke zin ieder mens, zonder onderscheid van geslacht, wordt bedoeld.
Hoofdstuk 97: De innerlijke, eigenlijke betekenis van het tiende gebod - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[5] Laten we aannemen dat een zogenaamde natuurvorser en botanicus, om zijn onderzoek te vergemakkelijken, op het idee zou komen om te vragen: waarom heeft de scheppende kracht van het allerhoogste scheppende wezen de bomen en planten niet zo geschapen dat de kern aan de buitenkant en de bast binnenin zit, zodat men zonder veel moeite door een microscoop het opstijgen van het sap in de takken en twijgen en de reacties en andere uitwerkingen daarvan, nauwkeurig zou kunnen observeren. Het kan toch immers niet de bedoeling van de Schepper zijn geweest, om de denkende mens zodanig op aarde te plaatsen dat hij nooit in het geheim van de wonderbaarlijke werken in de natuur zou kunnen doordringen. - Wat zeggen jullie van deze vraag? Is zij niet uitermate dom?
Hoofdstuk 96: Waarom de ware betekenis van het tiende gebod verhuld is - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[4] Goed, als dat zo is, dan zeg ik: dit gebod is niets anders dan een hoogst overbodige herhaling van het al zonder meer precies hetzelfde gebiedende zesde gebod. Want ook daarin wordt volgens zijn gehele draagwijdte alles als verboden aangemerkt wat ook maar enige betrekking heeft op ontucht, hoererij en echtbreuk, zowel in lichamelijk als, heel in het bijzonder, in geestelijk opzicht.
Hoofdstuk 93: Tiende zaal - tiende gebod - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[3] Men zal nu zeggen: waarom zou de Heer dan bij tien geboden er niet één hebben gegeven dat alleen op aardse verhoudingen betrekking heeft? Want op aarde is de verbintenis tussen man en vrouw algemeen gebruikelijk en dus een vanouds her gevestigde, op de goddelijke ordening berustende verhouding, die zonder een gebod niet in de goddelijke ordening kan voortbestaan. Men kan hier dus wel aannemen dat de Heer onder de tien geboden er slechts één heeft gegeven voor de instandhouding van de ordening van een uiterlijke, aardse verhouding, opdat door het in stand houden van deze ordening een geestelijke, innerlijke, hogerstaande niet verstoord wordt.
Hoofdstuk 93: Tiende zaal - tiende gebod - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[3] Hoeveel heeft de eerst rechthebbende in de mens, namelijk de maag, volgens juiste maatstaven nodig? Dat kan iedere matige eter toch zeker zeer nauwkeurig vaststellen. Als we aannemen dat een matige eter per dag drie pond voedsel nodig heeft, dan is de hoeveelheid over driehonderd vijfenzestig dagen gemakkelijk te berekenen. Dat is dus de natuurlijke behoefte van de mens. Dit kwantum mag hij jaarlijks voor zichzelf verzamelen. Heeft hij vrouw en kinderen, dan kan hij voor iedere persoon hetzelfde kwantum verzamelen en dan heeft hij volkomen volgens zijn natuurlijke recht gehandeld. Een grote eter, die bijzonder zwaar werk moet verrichten, mag zonder meer de dubbele hoeveelheid verzamelen.
Hoofdstuk 90: Over de zegen van de wijze beperking - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[9] Wordt echter de innerlijke betekenis van een gebod begrepen, dan volgt de natuurlijke inachtneming vanzelf, precies zoals wanneer iemand goed zaad in de grond legt. De vruchtdragende plant zal zich daaruit dan vanzelf ontwikkelen, zonder dat de mens daarvoor nog een of andere handeling hoeft te verrichten.
Hoofdstuk 89: De innerlijke betekenis van het negende gebod - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[10] Ik geef al mijn kinderen vanaf hun geboorte tot aan hun zevende levensjaar volkomen de vrijheid. Gedurende deze periode zullen zij allemaal, zonder onderscheid, van mijn liefde genieten. Na hun zevende jaar trek ik bij al mijn kinderen mijn liefde terug en zal hen vanaf dat moment ofwel oordelen of gelukkig maken. Zij die als onmondige kinderen mijn zware wetten hebben onderhouden, zullen zich voortaan, na hun zevende jaar, over mijn hoogste welgevallen kunnen verheugen, maar zij die zich in de loop van die zeven jaren niet volledig, volgens mijn zware wetten tot op het kleinste deeltje hebben gebeterd, zullen voortaan voor alle tijden uit mijn vaderhuis geworpen en vervloekt worden. - Wel, wat zouden jullie van zo'n gruwelijke ezel van een vader zeggen? Zou dat niet nog verschrikkelijker zijn dan de schandaligste tirannie van alle tirannen?
Hoofdstuk 95: Voorbeelden van een verkeerde opvatting van het tiende gebod - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[10] Ik vraag: hoeft de vrouw van mijn naaste deze goddelijke wet dan niet in acht te nemen? Want in de wet staat alleen maar dat een man geen verlangen naar de vrouw van zijn naaste mag hebben, maar dat een soms wellustige vrouw geen verlangen mag hebben naar haar naaste buurman, daarover staat in de wet geen letter. Men geeft op deze manier de vrouwen kennelijk het privilege om mannen, die zij aantrekkelijk vinden, zonder bedenken te verleiden. En wie zal hun dat verbieden, want voor dit geval is er immers geen gebod van de Heer voorhanden? Ook dat stamt uit de Turkse filosofie, want de Turken maken uit de letterlijke betekenis op, dat vrouwen van deze wet zijn vrijgesteld. Daarom worden zij opgesloten, opdat ze niet de gelegenheid zullen krijgen om buitenshuis mannen te verleiden. Staat een Turk al een van zijn vrouwen een uitstapje toe, dan moet ze haar lichamelijke charmes zo onaantrekkelijk vermommen dat ze zelfs een beer die haar tegen zou komen, nog respect zou inboezemen. Haar charmes mag zij alleen aan haar man tonen. Wie kan dit dan tegenspreken en beweren dat men dit niet uit de letterlijke betekenis van dit gebod zou kunnen afleiden? Kennelijk ligt de oorzaak van deze belachelijkheid onloochenbaar juist in het gebod zelf. Laten we nog eens verdergaan.
Hoofdstuk 93: Tiende zaal - tiende gebod - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[9] Verder, als men de zaak letterlijk en materieel beschouwd, dan moet men toch zeker alles letterlijk nemen en niet een paar woorden letterlijk en een paar woorden geestelijk, hetgeen net zoiets zou zijn als wanneer iemand aan het ene been een zwarte en aan het andere been een heel dunne, doorzichtige witte broekspijp zou dragen. Of, wanneer iemand zou willen beweren dat een boom zo zou moeten groeien dat de ene helft van zijn stam met schors en de andere zonder schors tevoorschijn zou komen. Volgens deze beschouwing verbiedt het tiende gebod enkel het verlangen naar de vrouw van 'de naaste'. Wie kan daarmee in de letterlijke betekenis bedoeld zijn? Niemand anders dan ofwel de naaste buren of ook de naaste bloedverwanten. Letterlijk beschouwd zou men dus alleen geen verlangen mogen hebben naar de vrouwen van deze beide naasten; naar de vrouwen die verderop in het gebied wonen, maar vooral naar de vrouwen van buitenlanders, die zeker geen naasten zijn, zou men dus zondermeer kunnen verlangen. Want iedereen zal toch zonder wiskunde of meetkunde kunnen begrijpen dat men, vergeleken met de naaste buurman, een ander die enkele uren verderop woont of zelfs een buitenlander, niet als naaste of als dichtstbijzijnde persoon kan beschouwen. Kijk, ook dat is Turks, want Turken houden zich enkel tegenover Turken aan dit gebod; ten opzichte van vreemde naties hebben zij in dit geval geen wet. Laten we echter verdergaan.
Hoofdstuk 93: Tiende zaal - tiende gebod - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
...  205 - 206 - 207 - 208 - 209 - 210 - 211 - 212 - 213 - 214 - 215 - 216 - 217 - 218 - 219 - 220 - 221 - 222 - 223 - 224 - 225 - 226 - 227 - 228 - 229 - 230  ...