Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 219 van 1112

...  207 - 208 - 209 - 210 - 211 - 212 - 213 - 214 - 215 - 216 - 217 - 218 - 219 - 220 - 221 - 222 - 223 - 224 - 225 - 226 - 227 - 228 - 229 - 230 - 231 - 232  ...
[16] Het licht van de diepste wijsheid beviel ons goed, maar U zag bij menigeen misschien ook reeds de kiem van eigendunk, opgekomen in de voren van het levenstuintje in het hart, en U zei met meeslepende woorden van liefde: 'Kinderen, beneden in de diepte der deemoed vind je dezelfde ochtend! Als jullie de korte weg afleggen van de hoogte van de eigendunk, die gewoonlijk een gevolg is van grote, pure wijsheid, naar de deemoedige diepte van van de liefde, genieten jullie van dezelfde stralende ochtend! En beneden in de diepte van de liefde vind je hem net zoals hier, en daar geniet je hem dubbel, want daar is niet alleen hetzelfde licht, maar in de liefde en de deemoed bevindt zich ook de bron van het licht en het liefdeleven! Beneden staan de volle tafels tot sterking, voeding en instandhouding van het leven in al zijn facetten! ,
Hoofdstuk 170: De sleutel tot het begrijpen van het Hooglied. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[10] SIMON zegt: "U zij eeuwig mijn volle liefde en mijn innigste dank, omdat U, o Heer, mij, een jonge knaap, in Uw genade en liefde waardig achtte hier voor hen die U liefhebben die verborgen geheimen te ontsluieren, die, sinds zij geschreven zijn tot op heden, nog niemand heeft ontsluierd! Mijn ziel verheugt zich uitermate over deze genade. Dat wil echter niet zeggen dat zij daarom hoogmoedig is; integendeel, ik wordt alleen maar steeds deemoediger hoe meer ik Uw alles en mijn totale niets inzie en begrijp. Maar U, o Heer, weet wel dat ik steeds moeite heb met mijn gevoel voor humor, en de heerlijke wijn wakkert die neiging nog meer aan en daarom kan ik hier bij het gevraagde zesde vers niet nalaten, hoe ernstig het ook is, enige humor toe te voegen."
Hoofdstuk 171: Simon legt enige verzen van het Hooglied uit. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] Zelfs JARAH zegt: "Mij bevalt het ook niet! Want mij geeft het alleen maar veel vreugde als ik merk, dat bij iemand de liefde en genade van de Heer zich in zijn ziel wonderbaarlijk beginnen te openbaren; maar wanneer een ziel zich aan iets wil onttrekken is dat naar.Wie door de Heer uitgenodigd wordt om te spreken maar niet wil, mogelijk uit valse schaamte, en dan zegt dat hij geen roem zoekt, liegt tegenover zichzelf en alle anderen, en liegen is iets heel lelijks!"
Hoofdstuk 172: Gabi bekent zijn domheid en ijdelheid. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] Want zij zeiden: Niet God, want dat was alleen maar een oud verzinsel van de mensen, maar de natuur heeft de met redelijk helder verstand begaafde mens reeds vanaf de wieg een vingerwijzing gegeven om, als hij werkelijk goed wilde leven, vooral de domheid van de mensen in zijn voordeel te gebruiken; wie dat niet kon, bleef zijn leven lang een dwaas en moest ook als niets anders dan als een met weinig verstand begaafd, menselijk lastdier blijven leven en zich voeden met dorens en distels, en op stoppels liggen!
Hoofdstuk 173: Gabi's beginselen als Farizeeër. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[7] De ware mens moest trachten het zo ver te brengen dat hij door de menselijke lastdieren minstens als een halfgod werd beschouwd. Als hij het zover gebracht had, moest hij zijn licht als een Egyptisch graf verbergen en zich omgeven met allerlei valse schijn en verdovende nevel; de menselijke lastdieren zouden hem dan al gauw letterlijk gaan aanbidden, en dat des te meer als hij hun van tijd tot tijd schijnbaar iets nuttigs ten deel liet vallen. Kortom, hij moest de menselijke lastdieren heel overtuigend, maar altijd nog onjuist, kunnen bewijzen dat zij er onschatbaar voordeel van zouden hebben als zij door de vermeende halfgod blauw en soms zelfs doodgeslagen werden!
Hoofdstuk 173: Gabi's beginselen als Farizeeër. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[9] Mozes en Aäron zouden van die ware mensen geweest zijn, die door hun intelligentie en hun grote kennis de zwakheden van het Israëlitische volk al gauw ontdekt hadden, zich als leiders en zaligmakers van dat volk opgeworpen en het door een goed uitgedacht, maar geweldig bedrog dermate dom gehouden hadden dat het volk nu nog net zo dom was als toen het duizend jaar geleden aan de voet van de Sinaï verbleef, en in menig opzicht nog meerdere duizenden jaren zo zou blijven. In feite was dat eigenlijk een weldaad voor het volk, want de mens is van meet af aan een lui beest en moet daarom met ijzeren scepter geregeerd en met roeden geslagen worden opdat hij het goede doet!
Hoofdstuk 173: Gabi's beginselen als Farizeeër. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] SIMON zegt: "O Heer, dat is eenvoudig en snel gedaan! U bent geestelijk de Zoon van God, en voor ons hier bent U God en Mens tegelijk. U bent uit U Zelf de enige in de hemel alsook op deze aarde. Niemand in de gehele oneindigheid is aan U gelijk! Een engel maakt zich nooit ondergeschikt aan de wil van een mens, maar als U hem ook maar het minste teken geeft, voert hij in een nauwelijks denkbaar snelogenblik Uw wil uit. Wat U wilt gebeurt zonder meer; een door U uitgesproken woord is een uitgevoerde daad!
Hoofdstuk 174: Simons mening over de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] God als God kan onmogelijk tegen Zijn orde zondigen! Als Hij echter de menselijke natuur heeft aangenomen, is Zijn lichaam dan wel of niet tot zondigen in staat? Moet ook Hij tegen alle aanvechtingen van het lichaam strijden? Als Hij die heeft, wie Iaat ze dan over Hem komen? Is er nog een hogere en oudere God die deze jonge, die zich nu pas ontwikkelt, met allerlei moeilijke beproevingen versterkt en in de geest wedergeboren Iaat worden? Als deze jonge God nu als een mens zou zondigen, zou Hij dan ook net als de mens verworpen kunnen worden?
Hoofdstuk 175: Simons gedachte over de Heer als mens van het mannelijk geslacht. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Maar hier wordt niet alleen het binnenste van de tempel voor alle mensen geheel toegankelijk gemaakt, maar God, de eeuwig ontoegankelijke, openbaart Zich Zelf in eigen persoon geheel zoals Hij was, is en eeuwig zijn zal, aan de mensen. Dat maakt het anderzijds echter ook noodzakelijk om God niet slechts ten dele, maar met lichaam, ziel en geest geheel in zich op te nemen, door enkel en alleen Hem lief te hebben. Deze toenadering van de Schepper tot het schepsel en omgekeerd, moet immers uiteindelijk onvermijdelijk een volledige vereenzelviging van het scheppende Oerwezen met het later geschapen wezen ten gevolge hebben.
Hoofdstuk 176: De eenwording van de mens met God. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] Simon: "Ik zie nu, o Heer, dat U Zich aan de mensen geheel als God openbaart en nergens een voorbehoud maakt of iets geheim houdt zoals de oude profeten dat deden, die U steeds heel versluierd aan de mensen openbaarden en aan de stervelingen nauwelijks de zoom van Uw mantel lieten zien. Zij vestigden wel een religie en een kerk; maar wat was dat voor religie en wat voor kerk? De religie was een nauwelijks zichtbare ster, die uit de een of andere eindeloze diepte van de ruimte een heel spaarzame straal van hoop wegschonk aan de in dikke duisternis gehulde aarde, en de kerk was een gebouw van harde steen, een tempel, waar omheen louter doolhoven en duistere voorhoven lagen die door de mensen betreden konden worden, maar in het inwendige van de tempel, waar al de levensgeheimen onthuld op gouden tafels lagen, konden zij nooit komen.
Hoofdstuk 176: De eenwording van de mens met God. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] Na een poosje toen Simon zich hersteld had van zijn ontroering en Ik ook kalmerend op zijn gemoed had ingewerkt, zei SIMON: "Mijn Heer en mijn God! Waar heb ik het dan aan te danken dat U nu opeens zo genadig en barmhartig voor mij bent? Weet dat ik een zondig mens ben, want mijn vlees is erg zwak. Mooie en aantrekkelijke meisjes maken op mij een geweldige indruk, en van tijd tot tijd komen er altijd onzedelijke gedachten in mij op. En heel vaak stem ik met een soort lust en plezier in met deze gedachten, ook al is het niet metterdaad bij gebrek aan gelegenheid, dan toch wel in mijn gemoed dat bij mij tijdens zulke bronstperiodes erg gewillig is.
Hoofdstuk 176: De eenwording van de mens met God. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Als Ik de maag niet de begeerte naar voedsel gegeven zou hebben, zou iemand dan ooit voedsel tot zich nemen? Op welke andere wijze zouden de natuurlijke, specifieke geesten dan over kunnen gaan in het bloed en in de andere lichaamssappen, en vandaar in de zenuwether en, daardoor gelouterd, in de zielsubstantie? In de primitieve fase zou dat natuurlijk wel door de kracht van Mijn wil kunnen, maar hoe zou het dan staan met het vermogen om eeuwig te bestaan? Dat zou alleen maar mogelijk zijn door een hard, blijvend gericht; maar wat zou er dan terechtkomen van de zelfstandigheid en later van de geestelijke levensvrijheid?!
Hoofdstuk 177: Over doel en wezen van de zinnelijkheid. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] Maar omdat ik je lichaam in een oogwenk kan oplossen, wil dat dan zeggen dat het niet uit vlees en bloed bestaat? ! Of bestaat de aarde daarom ook niet uit allerlei vaste materie en uit water, lucht en een talloze hoeveelheid oerstoffen, wanneer ik haar met toestemming van de Heer, in een voor jou onvoorstelbaar kort ogenblik eveneens zou kunnen oplossen in de oergeestelijke, specifieke deeltjes, die, als zij ook materieel zouden zijn, zo klein zouden zijn dat je er niets van zou zien?!
Hoofdstuk 178: Over het wezen van de engelen. Hart en geheugen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] Ook de andere gasten tasten nog toe en vooral Raphaël weer, hetgeen Cornelius tenslotte tot een enigszins laconieke opmerking brengt, die hij de naast hem zittende Romeinen min of meer toefluistert. Deze Romeinen waren Faustus en Julius, en CORNELIUS zei tegen hen: "Een mens van vlees en bloed smaken deze heerlijk toebereide vissen voortreffelijk en hij kan er veel van eten; maar Raphaël, die als geest geen vlees en bloed heeft, zou zich wel met de reus Hercules en met de Filistijn Goliath kunnen meten! Merkwaardig hoe zo'n geest zoveel kan eten! Nu eet hij al zijn twaalfde vis, en dat is voor een geest toch wel wonderbaarlijk veel! Ik heb nog maar net één vis op en de engel heeft er in dezelfde tijd twaalf laten verdwijnen! Nee, dat is toch wel wat al te sterk! Ik geloof dat hij er nog wel twaalf aan zou kunnen!"
Hoofdstuk 178: Over het wezen van de engelen. Hart en geheugen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[11] In alle andere gevallen moeten jullie de dwalende mensheid vriendelijk onderwijzen. Richt zij zich daarnaar, dan is alles in orde; richt zij zich daar niet naar, dan kunnen jullie je boog wat strakker spannen! Helpt ook dat niet, sluit dan zulke eigenzinnigen op in een opvoedingstehuis en laat ze vasten en indien nodig ook tuchtigen met roeden, want bij een juiste en goede opvoeding mag de roede niet ontbreken! Ook wij, jullie geheime opvoeders, bedienen ons daarvan bij mensen die eigenzinnig en erg halsstarrig zijn. Dus bewaar ook deze leer en pas hem toe waar dat nodig is, dan zullen jullie je temidden van mensen bevinden, anders alleen maar temidden van allerlei wilde dieren, die menselijke maskers dragen!"
Hoofdstuk 178: Over het wezen van de engelen. Hart en geheugen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
...  207 - 208 - 209 - 210 - 211 - 212 - 213 - 214 - 215 - 216 - 217 - 218 - 219 - 220 - 221 - 222 - 223 - 224 - 225 - 226 - 227 - 228 - 229 - 230 - 231 - 232  ...