Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 221 van 1112

...  209 - 210 - 211 - 212 - 213 - 214 - 215 - 216 - 217 - 218 - 219 - 220 - 221 - 222 - 223 - 224 - 225 - 226 - 227 - 228 - 229 - 230 - 231 - 232 - 233 - 234  ...
[15] Daarop stuurt hij zijn kameel weer naar zijn metgezellen en brengt hun Mijn wens over. Meteen liggen de kamelen op de knieën en hun berijders stijgen af. Dan gaan deze goed afgerichte dieren weer staan en worden naar de wei aan de zee gebracht waar zij beginnen te grazen en zich daarbij behaaglijk goed laten. verzorgen. Tien negers krijgen opdracht om op de kamelen te passen, het overige deel keert echter meteen met de aanvoerder naar Mij terug.
Hoofdstuk 181: De Heer spreekt met de aanvoerder van de Nubiërs. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] O, wat een heerlijk bestaan heeft een echt mens in iedere streek, en wat een miserabel leven hebben de mensen in de steden die vol hoogmoed en vol stinkende eigenliefde zijn! In hen is alle oerlevenskracht verdwenen; zij zijn in het grote rijk van de hen omgevende natuur vreemde lichamen, vreemde wezens geworden, die ieder verband met God en daardoor ook met alle andere schepselen verloren hebben. Zij moeten versterkte burchten en kastelen bouwen om zich daarin tegen de hen vijandige natuur te verweren en zo mogelijk te beschermen!
Hoofdstuk 184: De zegen van de oerkultuur bij de eenvoudige mens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[10] De AANVOERDER komt, nog steeds op zijn kameel zittend, daarna bij Mij terug en zegt: "Verhevenste mens van de aarde! Voor mij, met mijn zwarte huid, is dit iets vreemds, want dit is de eerste reis die ik ooit maakte! Ik ben nooit met talen en eigenschappen van andere landen in aanraking gekomen en mis iedere ervaring, en bij mij thuis gaat het er heel eenvoudig aan toe. Het land is weliswaar goed en mooi, maar ons biedt het niets nieuws. Het is dus mogelijk dat dit land de eigenschap heeft dat een vreemde, zodra hij het land betreedt ook de geest van de taal van het volk in zich opneemt en meteen met de inheemsen net zo kanspreken alsof hij daar zelf geboren is. Of zoiets mogelijk of onmogelijk is, kan ik niet beoordelen; weest U daarom zo vriendelijk mij dat uit te leggen! In mijn land heb ik zoiets immers nooit kunnen onderzoeken omdat daar nog nooit een vreemde is binnengedrongen!"
Hoofdstuk 181: De Heer spreekt met de aanvoerder van de Nubiërs. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[9] Wel hebben onze voorouders reeds het zaad daarvoor gelegd, namelijk door enige dieren vanwege hun grote nut een soort half goddelijke eer te bewijzen om het volk zover te krijgen dat het deze nuttige land en huisdieren beter verzorgde. De ouden wilden daardoor evenwel slechts op zichtbare wijze de veelvoudige uitstraling van de goddelijke liefde en wijsheid in de aard van de dingen tonen aan het toentertijd nog zeer weinig ontwikkelde volk. Maar in de loop van de tijd wordt de geschiedenis der volkeren, hoe verder deze teruggaat in het verleden, eerbiedwaardiger en eerbiedwaardiger. Zij omhult zich steeds meer met een zeker goddelijk waas, en slechte en gewetenloze, zogenaamde volksopvoeders hebben dan des te gemakkelijker spel om alles wat in de oergrijze oudheid gebeurd is, te vergoddelijken en het blinde volk zo diep mogelijk in het ergste bijgeloof te begraven.
Hoofdstuk 182: Het verhaal van Oubratouvishar over zijn reis naar Memphis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[10] Eens, zo leert de geschiedenis, was dit land een korenschuur waaruit in tijden van nood vreemde volkeren van brood voorzien werden; nu moeten wij niet zelden het koren betrekken van landen en volkeren ver weg! Onze kudden bevinden zich in een zeer ellendige staat. Duizenden mensen in zo 'n stad werken vanwege hun beetje goud en zilver helemaal niet, lopen dag in dag uit niets te doen, hebben veile deernen en vermaken zich daarmee niet zelden op de laagste, dierlijke manier; dat veroorzaakt steeds veel ziekten, -iets wat jullie helemaal niet kennen. Overdag, zolang de zon schijnt, zullen jullie deze stad helemaal ontvolkt aantreffen; pas wanneer de koelere nacht is gekomen, komen zij als roofdieren uit hun kunstmatige, stenen holen en vermaken zich met alles waar ze maar zin in hebben. En kijk, eenvoudige zoon van de zuivere natuur, dat zijn de zegeningen die de mensen ontvangen van hun machtige steenkultuur! ",
Hoofdstuk 183: De vloek van de overbeschaving van de Egyptenaren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] Als ik vandaag honderd mensen laat overnachten op de wei die ik jullie zal aanwijzen, dan zal er morgenochtend geen enkele overlevende zijn, want het zijn geen mensen meer, maar zwakke afschaduwingen daarvan, en hun misvormde lichamen zijn ware woonplaatsen van alle mogelijke uit de natuur en de onnatuur afkomstige, kwade en onrijpe geesten. Hun uitstralende levenssfeer is niet meer hun goddelijke ik maar een laag dierlijk ik, en daarom bevindt zich geen kracht meer in hen en nog minder rondom hen. De natuur om hen heen neemt in hen niet meer het hoogtepunt van hun bestaan als schepsel waar, maar slechts een algehele verdorvenheid en een volledige verwoesting van het bestaansniveau waarop ieder schepsel zijn hoogste doel moet bereiken. Dat is de reden waarom al het geschapene totaal vijandig staat tegenover deze mensen en hen op iedere mogelijke wijze probeert te vernietigen, omdat het van hen niets meer heeft te verwachten.
Hoofdstuk 184: De zegen van de oerkultuur bij de eenvoudige mens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] AI snel bracht men de schoenen. Mij en mijn dienaar werden meteen de gemakkelijkste aangebonden; de andere twintig werden op bevel van de overste door vier wachters naar onze metgezellen gebracht, en toen zij zich zo ook van schoeisel voorzien hadden, kregen zij van de wachters de opdracht hen naar de nieuwe weideplaats te volgen. De overste, ik en mijn dienaar en de andere wachters trokken door de vele straten van de stad naar buiten naar het vrije veld waar de mooie en grote weide was, geheel begroeid met prachtig gras, veel dadels en vijgen en pomeransen en met nog meer andere vruchten. Maar ik zag ook wel dat de weide heel weinig door mensen bezocht moest zijn, want reeds op een afstand hoorden wij het geritsel van ontelbare klapperslangen.
Hoofdstuk 185: Het verblijf van de Nubiërs in Egypte. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] Omdat wij van oorsprong heel eenvoudige mensen zijn, zijn wij ook veel gevoeliger voor allerlei bijzondere verschijnselen en indrukken. Zo kunnen wij bijvoorbeeld de zielen van gestorvenen zien, soms ook die, welke naar hun eigen zeggen nog nooit een lichaam hebben gehad. Deze natuurzielen kunnen ook gemakkelijk herkend worden omdat zij in staat zijn hun vorm plotseling te veranderen en zich in allerlei kleine wezens te splitsen, die zij weer samen kunnen voegen tot een menselijke vorm, een verschijnsel dat wij bij de zielen van gestorven broeders en zusters nog nooit ontdekt hebben.
Hoofdstuk 186: Oubratouvishar verlangt zekerheid over de plaats waar de Heer verblijft. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[11] Meteen ging RAPHAËL naar de zwarte man en zei: "Vriend,wat heb je in je vaderland achtergelaten waarvoor je in Memphis wilde omkeren om het te halen? Je wilde het de overste als een bijzonder geschenk geven voor de moeite die hij zich voor jou getroost heeft en daarom had je het reeds in nieuw linnen gewikkeld, maar later heb je het vanwege jullie snelle vertrek vergeten, en wel in een hoek van je hut, waar het nu nog ligt. Als je dat zou willen, breng ik het ogenblikkelijk hier! Spreek, - wat je wilt, zal geschieden!"
Hoofdstuk 186: Oubratouvishar verlangt zekerheid over de plaats waar de Heer verblijft. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] Toen onze zwarten zich zo echt uit en te na verwonderd hadden, zei de AANVOERDER tegen zijn metgezellen: "Broeders! Ik en jullie allen hebben nu een daad gezien die alleen door God te volbrengen is; want wij kunnen zelfs met onze gedachten niet zo snel naar huis en vandaar weer terugkeren naar hier, als deze dienaar Gods met mijn kleinood heen en teruggegaan is! Wij zijn dus op de juiste plaats en mogen ons hier alleen met de grootste eerbied en onder voortdurende, innerlijke aanbidding van Diegene bewegen, die zich daar in het midden van de grote tafel met een onvoorstelbaar goddelijk verheven uiterlijk bevindt.
Hoofdstuk 187: De Nubiërs herkennen de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] IK zeg: "Ja vriend, als je steeds die ontzettende en voor meer dan driekwart overbodige eerbied voor Mij aan de dag wilt leggen, zal het voor Mij Zelf nauwelijks mogelijk zijn je enig licht mee te geven naar je vaderland! Overigens doe je Mij als Schepper beslist geen erg grote eer aan als je jezelf, terwijl je toch zichtbaar Mijn werk bent, helemaal niets waard acht en ver beneden de waarde plaatst van een worm die zich kronkelt in het stof van alle vergankelijkheid! Want door die geringschatting van jezelf voor Mij, je Schepper, haal je toch ook Degene, die je uit Zijn hoogste wijsheid en liefde geschapen en gevormd heeft, heel merkwaardig naar beneden!
Hoofdstuk 188: Overdreven deemoed. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] Iemand dacht dat het opwekken van een dode zijn uitwerking ook niet gemist zou hebben. Dat zou voor deze mensen echter ook niets zijn! Want zij zien de lichamelijke dood als een grote weldaad van God aan de mensen, en zouden zo 'n handeling zelfs aanzien voor een vergrijp tegen de orde van de allerhoogste geest van God zolang zij Mij niet volledig kunnen leren kennen. Het opwekken van een grote storm zouden zij door hun zeer gevoelige geest iets heel natuurlijks vinden, want zij hebben zelf altijd een grote invloed op de natuurgeesten van lucht, water, aarde en vuur. Maar een beweging die de snelheid van hun afgeschoten pijlen onvergelijkbaar overtreft, is voor deze mensen een echt wonder, dat alleen door God en Zijn dienstbare, hoogste geesten gedaan kan worden, maar nooit door de verstandige, zwakke stervelingen van deze aarde.
Hoofdstuk 187: De Nubiërs herkennen de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] (DE HEER:) "Ik vroeg je zoëven of jullie honger en dorst hadden, en dat vroeg Ik je daarom, omdat Ik maar al te goed zie dat jullie allemaal erge honger en dorst hebben, want de dag is al ruim vier uur oud en jullie hebben sinds gistermiddag niets gegeten of gedronken, want melk konden jullie op het schip niet krijgen en het water was reeds bedorven en dus slecht. Daarom is nu Mijn eerste zorg dat jullie lichamelijk gesterkt zullen worden, want anders zouden jullie niet die rust kunnen bezitten die noodzakelijk is om vervolgens het heilige voedsel des te duurzamer in je op te nemen. Want iemand, van wie je al op een afstand kunt zien dat hij honger en dorst heeft, een evangelie te willen prediken voor men hem verzadigd heeft, zou de bekroning zijn van menselijke, egoïstische dwaasheid! Daarom moeten ook jullie eerst lichamelijk verzorgd zijn; pas daarna zullen wij ons bezig houden met het evangelie!
Hoofdstuk 189: Oubratouvishar beschrijft zijn vaderland Nubië. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] Allen doen wat Ik zeg en onze Marcus staat met hulp van onzichtbare helpers ook klaar met een ruim voldoende maal van uitgelezen vissen; en als de zwarten zich aan de tafels bevinden worden vissen, brood, zout en wijn reeds opgediend en de gasten krijgen een teken om het voorgezette te nuttigen. Direkt begonnen deze de nog dampende vissen te eten, namen brood en wijn en vonden alles erg goed en heel smakelijk.
Hoofdstuk 189: Oubratouvishar beschrijft zijn vaderland Nubië. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] Maar wat is het toch voor water dat wij hier te drinken gekregen hebben? Het smaakt onbeschrijflijk goed; zonder dat je dorst had zou men het ook ieder moment kunnen drinken, net zoals men ook zou kunnen blijven eten van dit honingzoete brood! Ik heb in Memphis van de overste ook zo nu en dan een stuk brood te eten gekregen, maar dat kwam mij bij lange na niet zo zoet voor. Maar bovenal bewonder ik hier dit water! Waar is de bron van dit water? Kan men het hier bij u kopen? Ik zou daarvan graag wat meenemen naar mijn vaderland en de mensen daar water laten proeven uit de hemelse gebieden van de aarde
Hoofdstuk 189: Oubratouvishar beschrijft zijn vaderland Nubië. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
...  209 - 210 - 211 - 212 - 213 - 214 - 215 - 216 - 217 - 218 - 219 - 220 - 221 - 222 - 223 - 224 - 225 - 226 - 227 - 228 - 229 - 230 - 231 - 232 - 233 - 234  ...