17481 resultaten - Pagina 222 van 1166
... 210 - 211 - 212 - 213 - 214 - 215 - 216 - 217 - 218 - 219 - 220 - 221 - 222 - 223 - 224 - 225 - 226 - 227 - 228 - 229 - 230 - 231 - 232 - 233 - 234 - 235 ...
[8] IK zeg: "Zoals nu, moeten jullie ook in de storm en het gevaar niet alleen met je mond spreken, maar ook met je hart, dan zul je door je geloof en door je levende vertrouwen Mijn bescherming genieten. Maar als je in het gevaar zou beginnen te versagen, zou Mijn bescherming je niet zo erg veel baten!"Hoofdstuk 186: Voorbereidingen voor de naderende storm. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[15] OURAN zegt: "Ik dank U voor deze belofte, die nu al bijna geheel in vervulling is gegaan. Mijn tenten, die zelfs bij de grootste wolkbreuk geen druppel water doorlaten, staan nu allen ten dienste die daarvan gebruik willen maken. Zelf zal ik echter ook bij U, o Heer, bulten blijven.
Hoofdstuk 186: Voorbereidingen voor de naderende storm. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[17] OURAN zegt: "Ik heb daarnet al samen met alle anderen mijn mening gezegd en zeg het nu nog eens met de wijze spreuk van de Romeinen: Si fractus illabatur orbis, impavidum ferient ruinae!" (* Als het hemelgewelf instort, zullen de puinhopen een onversaagde aantreffen; hij zal zich door niets laten afschrikken!)
Hoofdstuk 186: Voorbereidingen voor de naderende storm. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[4] Ik geloof, dat zelfs bij de dichtste hagelbui er niet één mij of mijn dochtertje zal raken of kwaad zal doen, maar ondanks dat wordt een mens, zoals ik, onwillekeurig door de gebruikelijke angst overvallen. Maar nu zal ik toch niet bang zijn, want ik kan me door mijn eigen Jarah toch niet te schande laten maken!"
Hoofdstuk 187: De storm. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[6] Nu slaan Hebram en Risa met de dertig jongeren ook op de vlucht en verschuilen zich onder de tafels. Suetal, Ribar en Baël, de voornaamsten van de voormalige twaalf misdadigers, blijven en Mijn leerlingen blijven ook, behalve Judas Iskariot. De Romeinse soldaten zoeken beschutting in huis en in de vissershutten van Marcus en onder de overhangende rotsen.
Hoofdstuk 187: De storm. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[7] In Mijn direkte omgeving blijven echter Cyrenius, Cornelius, Faustus, Julius, Philopold, Kisjonah, Ebahl met Jarah, Raphaël en Josoë, dan de elf leerlingen, de oude Marcus met zijn twee zonen en ook Mathaël met Ouran, Rob, Boz, Micha en Zahr .
Hoofdstuk 187: De storm. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[9] Voor de arme Joden zal er echter rondom de zee genoeg bouwgrond overblijven en de stad zal voor de echte Joden wel weer herbouwd worden, -maar in een reinere en betere stijl dan tot op heden het geval was! Het is weliswaar nog een heel jonge stad, die als stad nauwelijks zeventig jaar bestaat, omdat er voordien slechts een heel onbeduidend gehucht op deze plaats stond. Van nu af aan zal het echter geen stad meer genoemd worden, maar het zal slechts een vissersdorp zijn en blijven. De pracht van de Grieken moet verdwijnen, maar de heerlijkheid van de hemelen zal in plaats daarvan hier zichtbaar worden, zoals dat nu op dit ogenblik gebeurt. -Oude Marcus, ben je het nu eens met Mijn huishouding?"
Hoofdstuk 188: Het oordeel over de landstreek van Caesarea Philippi. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[15] IK zeg: "O ja, als zij zo zijn als Mijn vrienden Kisjonah en Ebahl, want dat zijn echte vaders voor alle arme bewoners van het land en ieder land kan zich gelukkig prijzen als het veel van zulke vaders bezit.
Hoofdstuk 188: Het oordeel over de landstreek van Caesarea Philippi. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[23] HEBRAM zegt: "Heer, wat is er, wat wilt U mij en mijn negenentwintig broeders daarmee zeggen?"
Hoofdstuk 188: Het oordeel over de landstreek van Caesarea Philippi. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[27] IK zeg: "Ik heb jullie allang alles vergeven en ten behoeve van de dwaasheid nog voor niemand een schuldenboek geopend. Want iedere dwaas heeft het aan zichzelf te wijten als hij schade oploopt. Maar denk op een andere keer, als je Mij niet zoals nu bij je zult hebben, met een waar, levendig geloof aan Mijn naam en dan zal deze jullie beter beschermen dan de een of andere zwakke en breekbare plank!"
Hoofdstuk 188: Het oordeel over de landstreek van Caesarea Philippi. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[2] Na Mijn woorden verlaat de engelogenblikkelijk ons gezelschap, maakt een boot los -die vol met water stond, maar dat had Raphaël al gauw tot de laatste druppel over boord -en voer daarop als een pijl zo snel de geweldige orkaan tegemoet en bereikte in een paar ogenblikken het in nood verkerende schip.
Hoofdstuk 189: Schip in nood in volle zee. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[3] De LOODS verklaart echter: "Ik ben slechts een dienaar van mijn Heer, van Wie ik alles krijg wat ik nodig heb. Daarom neem ik ook absoluut van niemand een beloning aan, want die komt alleen mijn Heer toe!"
Hoofdstuk 191: Afgevaardigden van de reizigers spreken met de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[16] IK zeg: "Het blijft bij wat Ik eenmaal heb gezegd! Want Ik ken jullie en al jullie omstandigheden, en jullie doen voldoende als je aan Mijn verlangen voldoet. Als jullie echter de werkelijk armen nog meer willen helpen, zal niemand jullie wat in de weg leggen. Maar hier kunnen jullie iets krijgen dat onnoemelijk veel meer waard is dan jullie haast onmetelijke, aardse schatten! -Daar spreken we echter later verder over!"
Hoofdstuk 191: Afgevaardigden van de reizigers spreken met de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[2] IK zeg: "Ongetwijfeld, anders zou Ik hen niet door Mijn engel van de zekere ondergang hebben laten reddén, want als Ik ergens een wonder Iaat plaats vinden, is er ook alle reden voor. En hier zijn redenen genoeg!
Hoofdstuk 192: Zegen en vloek van de rijkdom. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[11] Ja, Mijn beste Cyrenius! Rijk te zijn op deze aarde, en voor zichzelf slechts zoveel uit te geven als men voor het eigen onderhoud hoogst nodig heeft, dus karig te zijn voor zichzelf om des te vrijgeviger voor de armen te kunnen zijn, dat, dat evenaart God reeds het meest in het aardse lichaam! Hoe groter deze echte en alleen ware gelijkenis met God bij een mens is, des te meer zegen en genade ontvangt hij uit de hemelen!
Hoofdstuk 192: Zegen en vloek van de rijkdom. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)