Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 226 van 1112

...  214 - 215 - 216 - 217 - 218 - 219 - 220 - 221 - 222 - 223 - 224 - 225 - 226 - 227 - 228 - 229 - 230 - 231 - 232 - 233 - 234 - 235 - 236 - 237 - 238 - 239  ...
[6] Kijk, nu hebben zij hun vissen al gevangen, en zij zullen nu daarmee in zittende houding over de oppervlakte van het water varend, pijlsnel hier aan de oever komen! Kijk, nu varen zij al weg en zijn dan ook al aan de oever! Nu staan ze snel op en dragen hun vangst naar ons toe.
Hoofdstuk 211: De macht van de Moren over het water. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[7] Markus, zeg tegen je zoons, dat zij al die voortreffelijke vissen meteen in het water doen, anders sterven ze!"
Hoofdstuk 211: De macht van de Moren over het water. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] Dat doen zij om steeds alle lichaamsdelen goed nat te houden, om door de gloeiende Kamb'sim ('Waarheen vlieg ik') niet verbrand en gebraden of verast te worden; want de Kamb'sim (ookwel Kam beshim = 'Waar vlieg ik nu heen?') is wel de veruit heetste wind van de woestijnen van Nubië en Abessinië. De Samum ('voor de pek' = de wind om aardpek te laten smelten) is lang niet zo heet als de Kamb' sim. Nog minder heet is de Giroukou (de over de weiden heen waaiend zuidoostenwind), die in Memphis reeds in de zeer grijze oudheid zo genoemd is, omdat hij over de weiden Giri komt die vanuit deze stad gezien in die richting liggen. Maar beide winden, de Kamb' sim niet meegerekend, waren zo warm at de mensen zich ervoor in de vochtige holen terugtrokken.
Hoofdstuk 211: De macht van de Moren over het water. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[10] Als de ziel van een mens verhard en verkeerd is, wordt ook zijn lichaam veel zwaarder en gaat steeds meer op een steen lijken die niet op het water blijft drijven, omdat hij zwaarder is dan het water. Wij lijken echter op hout, waarvan de innerlijke levensgeesten al veel vrijer zijn dan de diep onder het oordeel liggenden van wat voor steen dan ook.
Hoofdstuk 211: De macht van de Moren over het water. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[14] Maar doen jullie nu eens een proef met het water en laat eens zien in hoeverre jullie reeds tegen het leven zijn opgewassen!"
Hoofdstuk 211: De macht van de Moren over het water. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[12] Daarom geldt het water bij ons ook als een goede proefvoor de eerlijke echtheid van een mens. Wie niet meer zo goed door het water gedragen wordt, diens gemoed heeft beslist een zekere schade opgelopen, en het element zal hem niet gunstig gezind zijn en hem niet iedere gevraagde dienst bewijzen. Zoals wij nu echter zeer duidelijk en ongedwongen ons op het water voort bewogen, en ook getoond hebben dat de dieren in het water sinds het begin van ons bestaan aan onze wil gehoorzamen, zo was het ook bij de oermensen. Voor hen waren rivieren, meren en zelfs de zee geen hindernis om over de gehele aarde rond te trekken; schepen noch bruggen hadden zij nodig. Maar jullie worden vaak samen met jullie schepen en bruggen door het water verzwolgen, en zelfs geen watermug gehoorzaamt aan jullie wil! Als je dat met elkaar vergelijkt, hoe ver zijn jullie dan verwijderd van de ware mensheid!
Hoofdstuk 211: De macht van de Moren over het water. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[20] Toen de aanvoerder dat heel luid had uitgesproken, schoten de beide machtige lammergieren als pijlen naar beneden en lieten zich heel voorzichtig en zichtbaar vriendelijk, alsof zij door een temmer uit een circus heel goed getemd waren, op de rechterhand van de aanvoerder neer!"
Hoofdstuk 212: De macht van de Moren over de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[21] Op dat ogenblik vloog er een ekster voorbij, en de aanvoerder gebood een gier deze te vangen en onbeschadigd bij hem te brengen. Als een pijl schoot de reusachtige gier de snel klapwiekende ekster na en keerde in enkele ogenblikken met haar terug, zonder pogingen te doen om weg te vliegen. De gier hield de krijsende ekster weliswaar stevig in zijn geweldige klauwen vast, maar verwondde haar niet en liet haar pas los, toen de aanvoerder haar aangepakt had. Daarop aaide deze de beide gieren en liet ze toen weer gaan, waarop de beide grote roofvogels zich zeer snel weer heel hoog in de lucht bevonden en naar een vette prooi uitkeken.
Hoofdstuk 212: De macht van de Moren over de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Meteen riep de aanvoerder de tien bekwaamsten van zijn metgezellen en zei tegen hen, dat zij hun handen naar hem uit moesten strekken en zo in een kring om hem heen moesten gaan staan, dat iedereen met zijn rechter voet de linker voet van zijn buurman zo goed mogelijk bedekte. Dat gebeurde meteen en onze aanvoerder begon in het rond te draaien, verhief zich van de grond en zweefde toen vrij in de lucht op ruim een manshoogte boven de grond.
Hoofdstuk 213: De macht van de Moren over planten en elementen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[7] De AANVOERDER zei: "Heer, ons land heeft een aanzienlijk tekort aan forse, grote bomen; slechts de hogere bergen kunnen zich daarin verheugen. Op de bergweiden, waar de kamb' sim niet doordringt, en de kudden weiden, staat hier en daar een oude bohahaniaboom, die meestal door de apen als woonplaats gebruikt wordt. Hier en daar vindt men ook een cypres en een mirte, wilde dadels en bok en kippebrood. Maar dat is dan ook wel de hele boomvegetatie van ons land.
Hoofdstuk 213: De macht van de Moren over planten en elementen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[9] Om die te ontwortelen heeft men echt niet zo'n buitengewone kracht nodig; maar op de grotere bomen hebben wij onze krachten nog nooit uitgeprobeerd, hoewel wij er niet aan twijfelen dat ook die, net als de zwaarste en grootste rotsblokken, aan onze wil moeten gehoorzamen. Hier op deze verhoging staat echter wel een reusachtige boom waarvan wij de naam natuurlijk niet kunnen weten, net zomin als zijn verdere eigenschappen; maar wij zullen proberen of hij zich door onze wil zal laten ontwortelen of niet!"
Hoofdstuk 213: De macht van de Moren over planten en elementen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[7] Als geest en ziel één geworden zijn, ziet de volmaakte, verlichte ziel haar lichaam van binnen uit door en door, herkent dan in één blik de gehele buitengewoon kunstig ingerichte bouw van het lichaam en herinnert zich de achtergrond en de reden van ieder apart kleinste deeltje van een orgaan in haar lichaam en erkent de uiterst doelmatige inrichting daarvan. Maar zolang een ziel haar levensvervolmaking niet bereikt heeft, kan zij in duizend en nogmaals duizend jaar geen grondige kennis van het organisme van haar lichaam verkrijgen.
Hoofdstuk 214: De zelfkennis van de mens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] De sfeer van het uitstralende licht van de zon, waarin zich deze aarde, de maan en nog een heel groot aantal veelsoortige, andere hemellichamen bevinden, is in zekere zin de uitstralende levenssfeer van de zon, waardoor alles wat zich binnen haar bereik bevindt, gewekt wordt tot een bepaald natuurlijk leven. Alles moet zich daarbij meer of minder voegen naar de orde van de zon, en die is dan wetgever en heerser over alle andere hemellichamen die zich waar dan ook binnen het bereik van haar uitstralende licht bevinden.
Hoofdstuk 215: De uitstralende sferen van mens en zon. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[6] Hoe dichter een hemellichaam bij de zon staat, des te meer moet het ook merken dat de levenwekkende kracht van de uitstralende levenssfeer van de zon er op inwerkt en bepaalt, en zich moet voegen in alles wat het licht en de warmte van de zon in en op het hemellichaam wil verwezenlijken.
Hoofdstuk 215: De uitstralende sferen van mens en zon. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] Zo'n ziel bestaat geheel uit licht en warmte en straalt naar alle kanten ver uit, en deze uitstraling vormt dan voortdurend haar krachtige, uitstralende levenssfeer. Zoals echter in de uitstralende levenssfeer van de zon het Mijn wil is die overal wonderbaarlijk tot uitdrukking komt en die geen macht kan weerstaan, evenzo komt de wil van een volmaakte, onbedorven ziel, die -omdat zij zich in Mijn orde bevindt - ook Mijn wil is, op wonderbare wijze tot uitdrukking.
Hoofdstuk 215: De uitstralende sferen van mens en zon. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
...  214 - 215 - 216 - 217 - 218 - 219 - 220 - 221 - 222 - 223 - 224 - 225 - 226 - 227 - 228 - 229 - 230 - 231 - 232 - 233 - 234 - 235 - 236 - 237 - 238 - 239  ...