15542 resultaten - Pagina 242 van 1037
... 230 - 231 - 232 - 233 - 234 - 235 - 236 - 237 - 238 - 239 - 240 - 241 - 242 - 243 - 244 - 245 - 246 - 247 - 248 - 249 - 250 - 251 - 252 - 253 - 254 - 255 ...
[9] Er gingen twee mensen op naar de tempel, de één een rijke maar overigens streng volgens de wet levende jood, en de ander een tollenaar. (Luc.18, 10) Toen de Jood in de tempel kwam, ging hij vlak voor het altaar staan en zei hardop:'O God, ik dank u hier voor Uw altaar dat ik niet ben zoals vele anderen! (Luc.18,11) Want U, o Heer, Heer, heeft mij de goede en vaste wil gegeven en ook alle andere aardse goederen daarbij , die het mij alleen mogelijk maakten al Uw geboden volledig op te volgen; en hoe goed doet het nu mijn zielom, nu mijn dagen ten einde lopen, geheel rechtvaardig voor U te staan!'(Luc.18, 12) Nadat hij nog een aantal van zijn rechtvaardige en dus naar de wet goede handelingen zo aan God had voorgedragen, legde hij een groot offer op het altaar en ging vervolgens uiterst tevreden met zichzelf, en met het beste geweten van de wereld, de tempel uit en naar huis, waar zijn strenge huistucht maakte dat niemand van zijn personeel erg blij met hem was, omdat zijn reine geweten, zijn strenge zin voor orde en zijn wettische rechtvaardigheid niets dan louter zonden en fouten bij hen ontdekten.Hoofdstuk 51: Over vasten en boete doen. De gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar (Ev.Luc. 18,9-14) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[10] Onze zondige tollenaar echter trok zich in de tempel berouwvol in zichzelf terug, bleef helemaal achteraan staan, en durfde zijn ogen niet op te slaan naar het altaar, terwijl hij bij zichzelf zei:'O Heer, rechtvaardige, heilige en almachtige God, ik ben een te groot zondaar en daarom helemaal niet waardig mijn ogen naar Uw heiligdom op te slaan; ziet U mij echter toch genadig en barmhartig aan!' (Luc.18,13)
Hoofdstuk 51: Over vasten en boete doen. De gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar (Ev.Luc. 18,9-14) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[12] De joodse Grieken zagen elkaar aan en wisten niet erg goed wat ze Mij voor antwoord moesten geven; want niemand kon in hun ogen toch rechtvaardiger zijn dan de jood die de wet tot in de puntjes vervulde. De zondige tollenaar kon naar hun mening zeker niet meer gerechtvaardigd de tempel verlaten dan de genoemde Jood!
Hoofdstuk 51: Over vasten en boete doen. De gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar (Ev.Luc. 18,9-14) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[13] Maar IK zei tegen hen: 'Jullie vergissen je in je oordeel! De Jood ging helemaal niet gerechtvaardigd uit de tempel; want hij prees zichzelf luid voor al het volk, trok aller ogen, oren, lof en bewondering naar zich toe en beloonde zich op deze wijze zelf. Is zo 'n gevoel van eigenwaarde echter ook niet een heel erge soort van hoogmoed?! De vruchten daarvan zijn uiteindelijk haat en verachting en een voortdurende vervolging van allen die hij niet als gelijkwaardig erkent en beoordeelt. Is zo'n mens dan wel een gerechtvaardigde voor God? O, beslist niet! Hij staat er nog erg ver vanaf!
Hoofdstuk 51: Over vasten en boete doen. De gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar (Ev.Luc. 18,9-14) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[6] De vormen zijn vaten ter opname van het leven uit God en zijn er reeds te beginnen met het gesteente -door alle rijken der mineralen naar het plantenrijk, door het gehele plantenrijk weer naar het dierenrijk en door dat rijk naar de mens.
Hoofdstuk 53: De bestemming van de schepselen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[8] Toen zeiden DE JOODSE GRIEKEN: 'Ja, Heer en Meester, ook dit is nu volkomen duidelijk voor ons, en het ergert ons ook helemaal niet meer dat ook wij reeds verscheidene malen ernstig ziek waren en dat wij hoogstwaarschijnlijk tenslotte nog door een ernstige ziekte van deze wereld naar de andere geholpen worden; want wij hebben gedurende ons leven ook heel vaak en heel erg gezondigd! Maar nu zouden wij nog van U willen weten welke zonden de oorzaak zijn van de meeste en ernstigste ziekten; want daarin zal toch ook wel verschil zijn.'
Hoofdstuk 55: Over ziekten en vroegtijdige dood - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[9] Weliswaar zijn ze ook een soort gericht, dat de ziel naar het goede dwingt; maar daardoor wordt de ziel toch haar vrije wil niet helemaal afgenomen, en zij kan zich tijdens en na een ziekte nog heel behoorlijk verbeteren, hoewel zij haar verdere vervolmaking pas aan gene zijde zal moeten verkrijgen.
Hoofdstuk 56: De voornaamste oorzaken van de ziekten - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[1] Op de morgen van de dag na de sabbat stonden wij vroeg op, en Ik ging met enige leerlingen naar buiten, zoals Ik dat gewoonlijk bijna overal pleegde te doen. Het was een heldere, mooie voorjaarsmorgen, en het was vreemd dat de zee terwijl er vrijwel volledig windstilte heerste zulke hoge golven had.
Hoofdstuk 57: De springvloed - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[2] De waard, die ook al gauw naar ons toe kwam, vroeg Mij stomverbaasd naar de reden van die machtige beweging van het water, terwijl er toch nergens iets van wind te bespeuren viel.
Hoofdstuk 57: De springvloed - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[4] Zei Ik niet tegen de zieke in Jeruzalem, die meer dan acht en dertig jaar bij het bad van Bethesda wachtte om genezen te worden, toen Ik hem genezen had: ' Ga heen en zondig niet weer, opdat u niet nog wat ergers overkome!'?! Zijn erge jicht was derhalve ook een gevolg van zijn vele zonden van vroeger. En zo is het vrijwel bij de meeste door Mij genezen mensen eveneens het geval geweest. Als zij door hun vele zonden niet ziek geworden zouden zijn, dan zouden hun zielen ook verloren geweest zijn. Maar een heel zware en bittere ziekte heeft hen nuchter gemaakt en getoond hoe de wereld haar aanhangers beloont. Zij verloren door de ziekte hun liefde voor de wereld en verlangden er vurig naar om er gauw van verlost te worden. Daardoor werd hun ziel vrijer, en op het juiste moment kwam voor hen dan ook de genezing van hun lichaam.
Hoofdstuk 56: De voornaamste oorzaken van de ziekten - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[11] IK zei: 'Je vergist je, -hij brengt ons alleen maar het bericht dat de leerlingen naar Mij gevraagd hebben en wilden weten waar Ik naartoe ben gegaan. Want zij hebben een klein meningsverschil waarbij Ik meteen als scheidsrechter moet optreden. Maar we laten hen nu nog maar wat discussiëren; hierna is er nog tijd genoeg hen allen op de juiste weg te leiden.'
Hoofdstuk 57: De springvloed - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[14] De oude leerlingen houden echter steevast vol dat deze beweging niet indirect, maar heel direct door de macht van Mijn wil is opgeroepen. Nu hebben de nieuwe leerlingen echter op hun manier gelijk en de oude leerlingen ook, en daarom hebben zij de beslissing van Mij als scheidsrechter nodig. En daarom gaan we dan ook naar hen toe en hen in recht en waarheid verenigen!'
Hoofdstuk 57: De springvloed - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[15] Daarop gingen wij meteen naar huis, waar wij toch nog maar hoogstens duizend passen vandaan stonden.
Hoofdstuk 57: De springvloed - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[7] IK zei: 'Je weet, dat Ik vorig jaar tijdens het loofhuttenfeest in Jeruzalem was en daar in de tempel het volk verteld heb over Mijn zending, nadat Ik eerder de man die acht en dertig jaar ziek geweest was bij het bad Bethesda genezen had, en later nog een aantal in de omgeving van Jeruzalem en Bethlehem. Veel mensen werden daardoor gelovig, hetgeen de tempeldienaren goed gemerkt hebben, zoals ook, dat velen Mij gevolgd zijn. Daarom hebben zij in hun woede nu weer besloten Mij te achtervolgen, te grijpen en ook meteen te doden. Zij staan Mij dus naar het leven. Maar Mijn tijd is nog niet gekomen, en daarom werp Ik nu een hindernis voor hen op om Mij te achtervolgen, te grijpen en te doden. En dat is de reden waarom de zee nu zo hoog gaat. -Is het je nu duidelijk?'
Hoofdstuk 57: De springvloed - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[9] IK zei: 'O, een stormwind zou hunjuist goed van pas komen, want ze hebben een schip dat tegen de storm bestand is en dat hen heel snel aan de veilige oever zou brengen. Maar deze windstille springvloed brengt hen helemaal tot vertwijfeling; want zij komen daarin zelfs als zij zo hard mogelijk roeien niet verder, omdat iedere golf het schip weer naar zijn eerdere plaats terugwerpt en het hun daarbij net zo vergaat als een wandelaar die over losse stenen een berg wil beklimmen. Bij iedere stap glijden de stenen weg en de wandelaar glijdt weer naar de plaats terug waar hij eerst stond. Daarom is deze soort golfbeweging voor Mijn achtervolgers al zonder meer de beste en meest bruikbare. - Maar laten we er over ophouden en gaan zien hoe het met ons ochtendmaal staat!'
Hoofdstuk 57: De springvloed - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)