Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

4159 resultaten - Pagina 248 van 278

...  236 - 237 - 238 - 239 - 240 - 241 - 242 - 243 - 244 - 245 - 246 - 247 - 248 - 249 - 250 - 251 - 252 - 253 - 254 - 255 - 256 - 257 - 258 - 259 - 260 - 261  ...
[17] De bisschop volgt nu zonder tegenspraak zijn gids, omdat hij begrijpt dat deze niets slechts met hem voorheeft.
Hoofdstuk 4: Bisschop Martinus' ergernis over de lutherse tempel en het antwoord van de engel - Martinus' bereidwilligheid om als schaapherder te werken - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[4] O wee, o wee, nu komen ze allemaal naar mij toe zonder dat ik hun namen afgeroepen heb! Nu ja, ook goed; dan zal ik deze lieve kinderen van nabij naar hartelust kunnen bekijken en - oh, oh - misschien kan ik zelfs wel de één of ander omarmen? Dat zou werkelijk niet zo slecht zijn, om in alle eeuwigheid hier een herder over zo'n heerlijk veranderde kudde schapen te zijn. Werkelijk niet slecht, niet slecht!
Hoofdstuk 6: Bisschop Martinus' aangename, maar gevaarlijke verrassing in zijn nieuwe werkkring - De kudde schapen - een menigte mooie meisjes - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[3] Als hij mij naar de zaligheid wil leiden, laat hij dan zichtbaar bij mij blijven, anders is zijn leiderschap niets waard. Wacht maar, jij lutherse verdwijngeest van een leider, je zult aan mij zo'n kluif hebben, dat je alle geduld vergaat! Wat kan mij nu nog meer overkomen? Ik ben nu luthers en volgens de leer van Rome volkomen rijp voor de hel - misschien bevind ik me daar al zonder het te weten?!
Hoofdstuk 8: Bisschop Martinus' kritische monoloog en de belijdenis van zijn zonden - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[15] O, wat een zwijnerij! Maar het is nu eenmaal zo; wie kan het veranderen? De Schepper alleen, als Hij het wil; zonder Hem blijft de mens - in het bijzonder mijn soort - wel altijd en eeuwig een beest, en dan wel een echt afschuwelijk beest!
Hoofdstuk 8: Bisschop Martinus' kritische monoloog en de belijdenis van zijn zonden - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[5] Kan er dan wel iets vervelender en pijnlijker zijn, dan op iets wat beloofd is te wachten, en wat niet te voorschijn komt? Neen, dat is te erg! Wat een verschrikkelijk lange tijd wacht ik hier nu al! Of het werkelijk zo is of alleen naar mijn gevoel, dat is om het even - God sta ons bij! - en helemaal zonder reden of begrijpelijk doel. Want wachten op die schapen en lammeren, dat is nu allang niet meer waar, zoals het ook nooit waar is geweest!
Hoofdstuk 9: Verdere beproeving van bisschop Martinus' geduld en zijn galgehumor - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[5] Door Mijn genade zijn natuurlijk wel vele dingen mogelijk die in de gewone gang van zaken onmogelijk zouden zijn. Daarom moeten jullie juist bij deze man in de praktijk bekijken hoever hij kan komen met wat er in hem is, en wat tenslotte in het uiterste geval Mijn genade nog kan bewerkstelligen zonder de vrijheid van de geest geweld aan te doen! Die genade zal ook deze man ten deel vallen, daar hij eenmaal heeft gebeden om Mijn helpende hand! Ik kan hem echter niet eerder uitsluitend door de kracht van Mijn genade helpen, dan wanneer hij al zijn fouten en verborgen boosheid uit zich heeft verwijderd, wat door de dichte, duistere toestand die hem omgeeft wordt aangeduid.
Hoofdstuk 10: Bisschop Martinus op dwaalwegen - Wenken van de Heer over geestelijke toestanden en de beelden die daarmee overeenkomen - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[8] Kijk, de grond die onze man draagt begint steeds grotere plassen en kleine meren te vormen, waartussen zich nog slechts smalle schijnbare landtongen doorheen slingeren. Dit beeld stemt overeen met het zinloze gepraat zonder kennis en inzicht van iemand, die met de mond God belijdt, maar in zijn hart nog een pure atheïst is.
Hoofdstuk 10: Bisschop Martinus op dwaalwegen - Wenken van de Heer over geestelijke toestanden en de beelden die daarmee overeenkomen - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[4] (BISSCHOP MARTINUS:) 'Zo, zo, zo - nu, dit is een fraaie boel. O, wat een vervloekt hondenleven! Minstens tien miljoen aardse jaren moest ik als een arme ziel in deze nacht en volle duisternis ronddolen om in plaats van aan het gewenste doel bij een zee aan te komen, die mij zonder scrupules voor alle eeuwigheid zal verslinden!
Hoofdstuk 11: De benauwde toestand van onze wandelaar; zijn verdere monoloog en zijn ergernis - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[11] Misschien waren die schapen en lammeren wel een soort geestelijke sirenen (**Verlokkende zeemeerminnen uit de Griekse sagenwereld).en hebben zij mij onzichtbaar hier naar toe gelokt om mij hier te verscheuren en op te vreten? Het lijkt al bijna niet meer waar, dat ik hen ooit miljoenen aardse jaren geleden heb gezien; maar nochtans is zoiets niet geheel onmogelijk in deze onbegrijpelijk domme geestenwereld, waar men duizenden jaren voortleeft zonder buiten zichzelf iets te zien, te beoordelen en te herkennen, zonder iets te doen, behalve dan met zichzelf duizenden jaren lang waardeloze en vruchteloze gesprekken voeren als één van de grootste dwazen op aarde.
Hoofdstuk 11: De benauwde toestand van onze wandelaar; zijn verdere monoloog en zijn ergernis - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[15] Want dat moet toch zelfs een blinde kunnen inzien, dat elk 'zijn' en bestaan een of ander doel moet hebben; ik ben toch ook een 'zijn' en besta zonder dat ik er iets aan kan doen! Ik leef, ik denk, ik voel, ik ondervind, ik ruik, ik proef, ik zie, ik hoor, ik heb handen om te werken en voeten om te lopen, een mond met tong en tanden, en - een lege maag; maar deze God mag mij zeggen: waarvoor? Waartoe miljoenen aardse jaren dit alles te bezitten, en nooit te gebruiken?
Hoofdstuk 11: De benauwde toestand van onze wandelaar; zijn verdere monoloog en zijn ergernis - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[6] Ach, als er hier toch eens een klein, betrouwbaar schip was, waar ik onbekommerd in kon stappen en dat ik sturen kon waarheen ik wilde. Wat een heerlijkheid zou dat zijn voor mij armzalige dui-- oh, nee, die naam mag nooit over mijn lippen komen. Ofschoon de dui--nee - die 'God sta ons bij' wel evenmin zal bestaan als de Godheid zelf, maar het begrip op zichzelf is zo verschrikkelijk, dat men het eerlijk gezegd niet gemakkelijk zonder heimelijke huivering kan uitspreken!
Hoofdstuk 12: Bisschop Martinus op het dode punt - Opname door het hevig verbeide schip - Martinus' dankrede aan de schipper, die de Heer Zelf is - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[17] Wel kwamen, zonder zich uit het boek te laten roepen, deze mooie meisjes in grote getale naar mij toe, maakten gekheid met mij en kusten mij zowaar. En één, de allermooiste, heeft zelfs haar beide armen om mij heen geslagen en me met een betoverende bevalligheid aan haar zachte borst gedrukt, dat ik daardoor in zo'n geluksroes kwam, als ik op de wereld nog nooit heb meegemaakt.
Hoofdstuk 12: Bisschop Martinus op het dode punt - Opname door het hevig verbeide schip - Martinus' dankrede aan de schipper, die de Heer Zelf is - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[4] Bij jou was het werkelijk nooit: Si mundus vult decipi*! (* Wanneer de wereld bedrogen wil zijn), maar zonder enige genade en pardon: Mundus decipi debet**! (. ** De wereld moet bedrogen worden) en dat sine exeptione***! (. *** Zonder uitzondering.) Maar Ik zeg je, dat de wereld nergens slechter is dan juist in jouw sfeer en meestal in de sfeer van mensen zoals jij! Te allen tijde zijn jullie de grootste vijanden van het licht geweest en er waren tijden, waarin jullie ieder die maar een beetje helderder dacht en zag, tot de brandstapel hebben veroordeeld!
Hoofdstuk 15: De boetepreek van de goddelijke schipper aan bisschop Martinus - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[8] De vorsten zijn voor het merendeel vroom gelovig en gehoorzaam aan jullie leer; zeg Mij, wat had jij die toch goed thuis was in de Schrift, voor een geloof? En aan wie gehoorzaamde jij eigenlijk? Hoeveel malen heb je eigenlijk gebeden zonder daarvoor betaald te worden?
Hoofdstuk 15: De boetepreek van de goddelijke schipper aan bisschop Martinus - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[14] Jij zult nu hopelijk inzien, dat hier, waar niets geldt dan de zuivere waarheid verenigd met de eeuwige liefde, met al je verontschuldigingen niets bereikt wordt, - behalve alleen door Mea quam maxima culpa*! (* Mijn zeer grote schuld) Dat is alleen juist, al het andere heeft geen waarde voor de Heer! Want je zult wel erkennen, dat God de wereld tot in de kleinste vezels sinds alle eeuwigheid beter kent, dan jij haar ooit zult kennen. Daarom zou het ook de grootste onzin zijn, als jij God de Heer ter verontschuldiging van jezelf zou willen beschrijven hoe de wereld is; ofschoon je zegt dit niet als verontschuldiging aan te voeren, maar alleen opdat de Heer consideratie met je zal hebben, - zonder ook maar enigszins te bedenken, dat jij zelf één van degenen was die een belangrijke rol hebben gespeeld bij het slechter maken van de wereld!
Hoofdstuk 15: De boetepreek van de goddelijke schipper aan bisschop Martinus - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
...  236 - 237 - 238 - 239 - 240 - 241 - 242 - 243 - 244 - 245 - 246 - 247 - 248 - 249 - 250 - 251 - 252 - 253 - 254 - 255 - 256 - 257 - 258 - 259 - 260 - 261  ...