Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 252 van 1490

...  240 - 241 - 242 - 243 - 244 - 245 - 246 - 247 - 248 - 249 - 250 - 251 - 252 - 253 - 254 - 255 - 256 - 257 - 258 - 259 - 260 - 261 - 262 - 263 - 264 - 265  ...
[14] Wij, ik en mijn dienaar, gingen toen met de overste naar de grote stad. Na ongeveer vierduizend pas kwamen we in de stad op een groot plein dat omringd was door de prachtigste gebouwen, die uit blokvormige stenen waren opgetrokken. Een aantal van deze grote gebouwen was reeds behoorlijk beschadigd, maar vele waren nog in goede staat. Eén gebouw bestond uit louter zuilen en binnen de uitgestrekte zuilengangen waren enorm grote beelden in allerlei soorten en vormen zichtbaar; ook waren de zuilen voorzien van allerlei tekens en letters, die de overste mij later meermalen uitlegde. Naast deze zuilenhal stond een enorm groot paleis waar een drukte van belang heerste.
Hoofdstuk 182: Het verhaal van Oubratouvishar over zijn reis naar Memphis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[9] Wel hebben onze voorouders reeds het zaad daarvoor gelegd, namelijk door enige dieren vanwege hun grote nut een soort half goddelijke eer te bewijzen om het volk zover te krijgen dat het deze nuttige land en huisdieren beter verzorgde. De ouden wilden daardoor evenwel slechts op zichtbare wijze de veelvoudige uitstraling van de goddelijke liefde en wijsheid in de aard van de dingen tonen aan het toentertijd nog zeer weinig ontwikkelde volk. Maar in de loop van de tijd wordt de geschiedenis der volkeren, hoe verder deze teruggaat in het verleden, eerbiedwaardiger en eerbiedwaardiger. Zij omhult zich steeds meer met een zeker goddelijk waas, en slechte en gewetenloze, zogenaamde volksopvoeders hebben dan des te gemakkelijker spel om alles wat in de oergrijze oudheid gebeurd is, te vergoddelijken en het blinde volk zo diep mogelijk in het ergste bijgeloof te begraven.
Hoofdstuk 182: Het verhaal van Oubratouvishar over zijn reis naar Memphis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] Ik vergeleek bij mijzelf mijn armzalige hut thuis met deze woning en zei tegen mijzelf: 'Waarom weten en kennen wij zwarten eigenlijk zo wonderlijk weinig? Waarom kunnen wij niet zulke bouwwerken oprichten? Waarom kunnen wij nog steeds geen metalen produceren? Wij hebben nog steeds geen andere snijwerktuigen dan die, welke wij bij de Egyptenaren tegen onze ruwe natuurproducten geruild hebben! Hoe armzalig zijn onze weefgetouwen en hoe slecht spinnen wij! Bij ons vind je geen geest, geen talent, geen ijver; wij staan nauwelijks op een iets hoger niveau dan onze apen! ,
Hoofdstuk 183: De vloek van de overbeschaving van de Egyptenaren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] Toen ik mij verloor in zulke gedachten, brak mijn hart en ik moest huilen en daarbij zei ik luid: 'O, waarom zijn wij zwarten dan niet geheel en al dieren, die niet kunnen denken en ook niets kunnen voelen?! Wat een prachtige dingen kunnen de echte mensen, deze ware aardse goden, scheppen, en wij kunnen niets daarbij vergeleken, wij zwarte halfmensen en halfdieren! En toch maken al die prachtige dingen die de echte mensen geschapen hebben zo'n machtige indruk op ons!'
Hoofdstuk 183: De vloek van de overbeschaving van de Egyptenaren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] Toen zei de overste tegen mij: 'Stel je daar niet te veel van voor! Wij zijn reeds grijsaards geworden, die aan al deze prachtige dingen geen plezier meer kunnen beleven omdat wij onszelf reeds overleefd hebben. Jullie zijn echter nog kinderen vol kracht en vol steeds meer ontwakende ijver. Ons leven zit er reeds op voor deze wereld, onze kronen liggen verwelkt in het graf van de vergetelheid, onze paleizen storten in, en onze huidige wetenschap en kennis is slechter dan slecht. Wij hebben hier nog maar weinig smeden en wevers; in al onze technische behoeften moeten wij door Rome of door Griekenland laten voorzien.
Hoofdstuk 183: De vloek van de overbeschaving van de Egyptenaren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[6] Ja, eens, een paar duizend jaar geleden, woonden hier in dit land inderdaad meer goden dan mensen, die werken verrichtten waarvan de overblijfselen nog de verbazing zullen wekken van de laatste nakomelingen op deze aarde! Maar wat wij nu voortbrengen lijkt alleen maar op vernietigen, zowel wat de materie betreft als ook de ziel. Maar jullie zijn nog een onbedorven, ongerept en jeugdig, krachtig volk, jullie kunnen denken en willen, en kunnen daarom al gauw groter worden in jullie werken dan de volkeren van dit land ooit waren.
Hoofdstuk 183: De vloek van de overbeschaving van de Egyptenaren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[7] Wil je als mensen echter werkelijk gelukkig leven op deze aarde, blijf dan bij je oude eenvoud! Ten eerste kost deze je weinig moeite en werk en ten tweede heb je maar heel geringe natuurlijke behoeften, waarin je gemakkelijk kunt voorzien. De veeteelt op jullie vette bergweiden bezorgt je weinig werk en zorg, en de akkerbouw, die je maar heel weinig bedrijft, is toch al te verwaarlozen; ook jullie kleding is eenvoudig en gemakkelijk te vervaardigen. Jullie hoeven daarom maar heel weinig tijd te besteden aan jullie natuurlijke behoeften en daarom kunnen jullie je meer en uitsluitend bezighouden met geestelijke beschouwingen! En kijk, dat is veel meer waard dan ten koste van honderdduizend maal honderdduizend mensenlevens met bloedig zweet zulke paleizen te bouwen, om te zorgen dat de onverwoestbare tand des tijds duizenden jaren voldoende heeft om te knagen!
Hoofdstuk 183: De vloek van de overbeschaving van de Egyptenaren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[9] Waarlijk, mijn beste zwarte vriend, dat is het miserabele geluk van een volk dat zo dom was met zulke dode paleizen zijn mooiste en vruchtbaarste weiden te bedekken, waarop anders vele honderdduizenden vruchtbare bomen hun edele vruchten in de schoot van de tevreden en in heel eenvoudige hutten wonende mensen zouden kunnen laten vallen! Kijk, op de plaats waar deze stad is gebouwd, zouden gemakkelijk tienduizend mensen samen met hun talrijke kudden voldoende levensonderhoud kunnen vinden; nu wonen er weliswaar ook nog tegen de honderdduizend mensen binnen deze beschadigde muren! Maar wat voor leven leiden de meesten!
Hoofdstuk 183: De vloek van de overbeschaving van de Egyptenaren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[10] Eens, zo leert de geschiedenis, was dit land een korenschuur waaruit in tijden van nood vreemde volkeren van brood voorzien werden; nu moeten wij niet zelden het koren betrekken van landen en volkeren ver weg! Onze kudden bevinden zich in een zeer ellendige staat. Duizenden mensen in zo 'n stad werken vanwege hun beetje goud en zilver helemaal niet, lopen dag in dag uit niets te doen, hebben veile deernen en vermaken zich daarmee niet zelden op de laagste, dierlijke manier; dat veroorzaakt steeds veel ziekten, -iets wat jullie helemaal niet kennen. Overdag, zolang de zon schijnt, zullen jullie deze stad helemaal ontvolkt aantreffen; pas wanneer de koelere nacht is gekomen, komen zij als roofdieren uit hun kunstmatige, stenen holen en vermaken zich met alles waar ze maar zin in hebben. En kijk, eenvoudige zoon van de zuivere natuur, dat zijn de zegeningen die de mensen ontvangen van hun machtige steenkultuur! ",
Hoofdstuk 183: De vloek van de overbeschaving van de Egyptenaren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] Als ik vandaag honderd mensen laat overnachten op de wei die ik jullie zal aanwijzen, dan zal er morgenochtend geen enkele overlevende zijn, want het zijn geen mensen meer, maar zwakke afschaduwingen daarvan, en hun misvormde lichamen zijn ware woonplaatsen van alle mogelijke uit de natuur en de onnatuur afkomstige, kwade en onrijpe geesten. Hun uitstralende levenssfeer is niet meer hun goddelijke ik maar een laag dierlijk ik, en daarom bevindt zich geen kracht meer in hen en nog minder rondom hen. De natuur om hen heen neemt in hen niet meer het hoogtepunt van hun bestaan als schepsel waar, maar slechts een algehele verdorvenheid en een volledige verwoesting van het bestaansniveau waarop ieder schepsel zijn hoogste doel moet bereiken. Dat is de reden waarom al het geschapene totaal vijandig staat tegenover deze mensen en hen op iedere mogelijke wijze probeert te vernietigen, omdat het van hen niets meer heeft te verwachten.
Hoofdstuk 184: De zegen van de oerkultuur bij de eenvoudige mens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Na deze woorden gaf de overste een teken door een slag op een luid galmende, metalen plaat, en als door een wonder kwamen een aantal bewapende mannen, die heel donkerbruin van kleur waren, te voorschijn en de overste gaf hun in een taal die wij niet verstonden een opdracht. Maar toen de waarachtige goede overste mijn bevreemding merkte, troostte hij mij door in mijn taal uit te leggen wat hij tegen de bewapenden gezegd had. Het ging om een zo goed mogelijke bescherming van ons tegen de opdringerigheid van de verdorven bewoners van de stad, die hij helemaal niet meer als mensen zag.
Hoofdstuk 185: Het verblijf van de Nubiërs in Egypte. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] De overste zei: 'Verdorven mensen en hun vee weliswaar niet, maar dit zijn nog echte oermensen, die ook nog echt heer en meester zijn over de hele natuur en haar schepselen, wat voor aard die ook hebben! De vele slangen en adders zullen hun zeker niet alleen niets doen, maar samen met hun gebroed zullen zij heel gauw maken dat ze wegkomen. En jullie als hun wachters zullen met het ongedierte ook niet de minste moeilijkheden krijgen, daar kunnen jullie volkomen zeker van zijn! -Maar haal nu tweeëntwintig paar Ieren bandschoenen, daarmee willen wij deze onbedorven mensen uitrusten opdat zij op onze scherpe zandbodem hun voeten niet onnodig te gronde richten! ,
Hoofdstuk 185: Het verblijf van de Nubiërs in Egypte. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[11] Maar de overste zei: 'Alleen zij die deze weide gereinigd hebben, zullen gedurende een vol jaar oogsten; alleen wat zij jullie toestaan om te nemen, mogen jullie nemen, maar eigenmachtig mag je nog geen blad van een boom nemen! Pas er ook voor op dat jullie in het bijzijn van deze onbedorven mensen op geen enkele wijze jullie waardeloze landsgoden aanroepen, want onder jullie is er niet één die ik niet bekend heb gemaakt met de enig ware God! Houd je daaraan, dus geen Isis en ook geen Osiris noch de een of andere Apis meer! Want dat alles is en blijft eeuwig niets!'
Hoofdstuk 185: Het verblijf van de Nubiërs in Egypte. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[13] Met deze woorden keerde hij naar de stad terug. Hij moest wel sinds lang in groot aanzien staan bij het Egyptische volk, want ieder die hem tegenkwam boog diep voor hem. Maar hij deed alsof hij niets merkte van al dat eerbetoon, en ging, als in diepe gedachten verzonken, snel rechtstreeks naar huis.
Hoofdstuk 185: Het verblijf van de Nubiërs in Egypte. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[15] Toen gingen de nieuwsgierigen al gauw terug en wij verzorgden onze kudden, die ons voor deze avond zoveel beste en voedzame melk gaven dat we deze helemaal niet op konden. Wij vroegen de wachters of zij ook melk dronken. Deze beaamden dat met vreugde en wij gaven hun zoveel melk te drinken dat zij niet meer in staat waren er nog meer van te drinken. De rest, die nog aanzienlijk was, deden wij in meegenomen vaten, om er kaas van te maken.
Hoofdstuk 185: Het verblijf van de Nubiërs in Egypte. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
...  240 - 241 - 242 - 243 - 244 - 245 - 246 - 247 - 248 - 249 - 250 - 251 - 252 - 253 - 254 - 255 - 256 - 257 - 258 - 259 - 260 - 261 - 262 - 263 - 264 - 265  ...