10915 resultaten - Pagina 254 van 728
... 242 - 243 - 244 - 245 - 246 - 247 - 248 - 249 - 250 - 251 - 252 - 253 - 254 - 255 - 256 - 257 - 258 - 259 - 260 - 261 - 262 - 263 - 264 - 265 - 266 - 267 ...
[7] Kijk, toen je naar Mij toekwam, dacht je dat Ik één van de genoemde goden van de heidenen was en terwille van die hoge Romeinen eerde je Mij! Maar meteen dacht je aan de God van Mozes, die zegt: 'Je zult slechts in één God geloven en geen vreemde goden naast Mij hebben!' Het berouw overmande je, omdat je dat hardop had gezegd en zie, dat was dus duidelijk niet eerlijk van je! Want als je in de God van Abraham, Isaak en Jacob gelooft, dan kun je Mij niet als God begroeten. Geloof je nu echter werkelijk dat Ik een God ben, dan moet je je oude God laten varen, omdat er maar één God kan zijn en geen twee of nog meer, zoals er ook maar één oneindige ruimte en maar één eeuwige tijdsduur is, waarin alles bestaat en gebeurt.Hoofdstuk 25: De jonge jodin vermoedt wie de Heer is - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[5] Als Mozes zegt: 'Je zult slechts in één God geloven en geen vreemde en onbetekenende goden van de heidenen naast de ware God hebben!', dan voldoe je immers meer dan volkomen aan dit eerste gebod van Mozes als je God boven alles liefhebt. Want zou je werkelijk een God boven alles kunnen liefhebben als je niet eerst zonder te twijfelen gelooft dat Hij werkelijk bestaat?! Maar als je door je liefde voor Hem helder als de dag en werkelijk laat blijken dat je in één God gelooft, zul je dan vanuit je grote liefde tot Hem wel in staat zijn om Zijn naam ooit ergens te smaden, te onteren en te ontheiligen? Beslist nooit en te nimmer! Want wat een mens boven alles liefheeft, eert hij ook steeds het meest en hij zal zelfs bitter en zeer streng optreden tegen iedereen die het in zijn bijzijn zou wagen om dat wat hem het dierbaarst is, op de een of andere manier te onteren. Of zou je in je hart niet erg boos worden als iemand je vader, die je buitengewoon liefhebt, zou onteren? Als je nu echter God boven alles liefhebt, zul je dan wel ooit in staat zijn om Zijn naam op de een of andere manier te ontheiligen?
Hoofdstuk 28: Uitleg van de eerste drie geboden. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[8] Wie dus God waarachtig boven alles liefheeft, heeft Hem ook beslist herkend en heeft een levend geloof, geeft God ook alle eer en zal zeker steeds het meest aan Hem denken. En wie dat doet, kan geen zonde tegen God begaan. Of kan een bruid soms tegen haar bruidegom, die zij buitengewoon liefheeft en door wie zij, zoals ze heel goed weet, nog meer bemind wordt, een zonde begaan? Nee, beslist niet, omdat beiden in hun hart juist door de liefde volledig één zijn geworden. Wie God echter waarachtig boven alles liefheeft en zo door de liefde één is geworden met Hem, zal ook zijn naasten als gelijkwaardige kinderen van God net zo liefhebben als hij zichzelf liefheeft, en hij zal voor hen doen wat hij redelijkerwijs verwacht dat de mensen voor hem zouden willen doen.'
Hoofdstuk 28: Uitleg van de eerste drie geboden. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[12] Ik zei: 'Wel, wat kan dat jou of iemand anders schaden? Ik ben toch immers op deze wereld gekomen om jullie door het levende licht van de waarheid van de vele vergissingen te bevrijden. Als jij niet voor de dag komt met je schijnbaar goed gefundeerde aanmerkingen op de wet en de profeten, dan blijven deze binnen in je en ze kunnen het leven van je ziel nog heel goed bederven; kom je er echter mee voor de dag, dan ben je ze ook kwijt en het licht van de eeuwige waarheid zal dan in je hart komen wonen. Spreek dus maar en geef je kritiek zonder enige terughoudendheid, dan zal Ik je wel weer een waar licht geven! Want kijk, het is juist nu zelfs heel noodzakelijk, omdat er hier velen zijn die net als jij Mozes en de profeten allang hebben bekritiseerd! Open dus maar weer je mooie mond en spreek met je bedreven tong!'
Hoofdstuk 30: De kritiek van Helias op het vierde gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[5] Gij zult niet doden! Als ik echter door een woeste straatrover aangevallen wordt, die mij wil beroven en mij daarbij beslist wil en zal doden, - maar ik, als de man of vrouw die wordt aangevallen, kracht, moed en een wapen heb om hem te doden voor hij mij de doodsteek kan geven wat moet ik dan doen? Deze noodweer zou in de wet toch in zoverre moeten zijn geformuleerd, dat er stond: 'Gij zult niet doden, behalve in geval van uiterste noodweer!' Maar nee, daarover staat in de wet werkelijk geen woord! Er staat alleen maar heel eenvoudig: 'Gij zult niet doden!' Als de simpele wet echter zo luidt, waar is daarin dan de goddelijke liefde en wijsheid te vinden, die dan toch moest weten onder welke werkelijk zeer betreurenswaardige omstandigheden de mensen op deze aarde moeten leven?
Hoofdstuk 31: Het vijfde gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[8] Zou jij het bijvoorbeeld prettig vinden, als jij de vrouw van een fatsoenlijk man was, wanneer de vrouw van je buurman je man zou begeren en dingen met hem zou doen die niet door de beugel konden? Als je in je hart echter beslist niet zou kunnen wensen dat zoiets je overkomt, dan moet je je ook tegenover je buurvrouw net zo gedragen als jij zou wensen dat zij zich tegenover jou gedraagt. En wat dus in de wet tot de man is gezegd, geldt ook in gelijke mate voor de vrouw.
Hoofdstuk 32: Het zesde gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[6] Stel dat bijvoorbeeld een rechter aan je vraagt o je niet wat naders weet over een verborgen, grote misdaad, die een heel dierbaar familielid van je zou hebben begaan en waarvan jij wel iets zou kunnen weten. Ook vraagt hij je om aan te geven waar de misdadiger zich bevindt, omdat men hem nog niet heeft kunnen aanhouden. Ik stel in dit geval echter, datje zowel van de misdaad van je zeer naaste familielid alsook van zijn verborgen schuilplaats geheel op de hoogte bent! Wat zou je tegen de rechter zeggen, die je daar vragen over heeft gesteld?'
Hoofdstuk 34: Het achtste gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] Helias zei: 'O Heer en Meester, bij het negende en tiende gebod zie ik al meteen een werkelijk niet geringe moeilijkheid en die bestaat daaruit, dat wij, joden van deze tijd, nu een negende en een tiende gebod hebben, terwijl Mozes toch alleen maar een negende gebod aan het eind van zijn basiswetgeving gaf. Het hele negende gebod luidt echter: 'Gij zult niet begeren uws naasten huis, gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets wat van uw naaste is!'
Hoofdstuk 35: Het negende en tiende gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[5] En nu weet je dus wanneer, hoe en waarom uit het laatste, negende gebod een afzonderlijk tiende ontstond. Het aantal is hier echter onbelangrijk, maar alleen de zaak waar het om gaat en dus kun je hier je kritiek ofwel alleen op het hele negende gebod of ook op het afzonderlijke tiende gebod richten. Het hangt nu alleen van jou af waar je de voorkeur aan geeft. Je kunt nu wel beginnen te spreken!'
Hoofdstuk 35: Het negende en tiende gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[6] Als dit echter ontegenzeggelijk het geval is, betekent het ook dat iedereen voor de ware reiniging van zijn ziel juist dit laatste gebod zeer ter harte moet nemen en ook heel goed en volkomen moet naleven. Want zolang een mens niet volledig meester wordt over zijn gedachten, wordt hij ook niet meester over zijn hartstochten en de daaruit voortkomende gewelddadigheden. Wie echter in en over zichzelf geen heer en meester is, bevindt zich nog ver van Gods rijk en is en blijft een knecht van de zonde die uit zijn wanordelijke gedachten en de daaruit voortkomende begeerten geboren wordt en de hele mens verontreinigt. Heb je dat nu goed begrepen? Nu is de beurt weer aanjou om te spreken.'
Hoofdstuk 37: Armoede en rijkdom - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] Helias zei: 'O Heer, bij dit gebod vind ik nu, nadat ik van U het juiste licht heb gekregen, helemaal geen gebreken en leemtes meer! Er staat: 'Gij zult niet stelen! ' Daar moet je immers weer in de eerste plaats de ware naastenliefde volledig bij betrekken! Want wat ik redelijkerwijs beslist niet kan wensen dat het mij gebeurt, dat mag ik ook mijn naaste niet aandoen en dus zie ik nu opnieuw dat de hele wet van Mozes en zeker ook alle profeten vervat zijn in Uw twee geboden van de liefde. Ik merk nu ook dat het gebod van de naastenliefde zuiver voortvloeit uit de barmhartigheid als uit de machtigste zevende geest van God in het hart van de mens en dat deze alle voorgaande zes geesten doordringt en levend maakt en de hele mens pas goed en waarlijk wijs maakt. Wie echter goed en wijs is, zal zich beslist nooit vergrijpen aan wat van zijn naaste is. En dus is ook het zevende gebod helemaal in orde en ik vind niets wat er aan ontbreekt.'
Hoofdstuk 33: Het zevende gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[14] Daarbij komt dan nog een belangrijke vraag: zouden niet alle mensen, die buiten hun schuld op deze aarde zijn gezet, minstens zoveel natuurlijk recht moeten hebben op wat de aarde biedt, die eigenlijk Gods grond is, dat ZIJ in hun allereerste levensbehoeften kunnen voorzien. Waarom moeten of mogen sommige mensen zo ontzettend veel hun eigendom noemen, en nog wel beschermd door alle mogelijke wetten, terwijl het grootste deel daarentegen niets heeft en zich uiteindelijk ook nog het goddelijke gebod moet laten welgevallen om geen verlangen te hebben naar de overvloed, die aanzienlijken en rijken hun eigendom noemen? Men neemt hun daardoor immers toch niets af; als men echter geen onvermijdelijk verlangen naar de overvloed van de rijken mag hebben, dan mag men hun daar als bedelaar immers ook niet om vragen! Want aan het vragen gaat toch noodzakelijkerwijs een door de nood gedwongen begeerte naar een deel van het bezit van de rijke naaste vooraf
Hoofdstuk 35: Het negende en tiende gebod - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] Je kunt denken wat je wilt, en daardoor niet zondigen zolang je hart maar geen welgevallen heeft aan een onbehoorlijke gedachte. Heb je echter welgevallen aan een slechte gedachte, dan verbind je automatisch je wil aan die slechte gedachte, die zonder enige naastenliefde is, en dan ben je er niet ver vanaf zo'n gedachte, die al reeds door je welgevallen en je wil levend is geworden, in de daad om te zetten wanneer de omstandigheden gunstig lijken en de daad zonder uiterlijk gevaar toelaten. Daarom is het immers van het grootste belang om de gedachten die in het hart van de mens opkomen, door het gelouterde licht van het zuivere verstand wijs te bewaken, omdat de gedachte het zaad voor de daad is. De noodzakelijke en wijze bewaking van de gedachten kon echt niet treffender uitgedrukt worden dan juist door wat Mozes zegt: 'Heb geen begeerte naar dit of dat!' Want als je eenmaal sterk begint te begeren, is je gedachte al tot leven gebracht door je welgevallen en door je wil, en dan zal het je moeite kosten zo'n tot leven gekomen gedachte volledig in je te verstikken. De gedachte en het idee is immers, zoals eerder gezegd, het zaad voor de daad, die de vrucht van het zaad is. Zoals echter het zaad is, zo is dan ook de vrucht!
Hoofdstuk 36: Hoe belangrijk het is om de gedachten te bewaken - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[8] Ik zei: 'Dat is werkelijk heel loffelijk van je, maar je kunt ook zonder Mijn persoonlijke aanwezigheid steeds heel dicht bij Mij zijn, als je in je hart maar dicht bij Mij bent! Zie, in Genezareth bevindt zich ook een heel lieflijk meisje, dat Jarah heet; zij heeft Mij als persoon al bijna een heel jaar niet meer gezien en toch is zij in haar hart nog veel dichter bij Mij dan jij nu! Ik kan ieder ogenblik met haar spreken en zij hoort elk van Mijn woorden heel precies in haar hart en richt zich daar strikt naar. Doe jij hetzelfde, dan zul jij je ook net als die Jarah steeds zeer dicht bij Mij bevinden, ook wanneer Ik niet meer in dit lichaam en vlees op deze aarde zal rondlopen! Begrijp dat en richt je leven daarnaar in, dan zul je het eeuwige leven in je hebben!'
Hoofdstuk 38: Over menselijke kritiek. De raad van de Heer om zich van alle twijfel te ontdoen. Het innerlijke omgaan met de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[3] Lazarus en ook Agricola verbaasden zich over de grote beslistheid waarmee ze deze toespraak tot Mij en ten dele tot de slavenhandelaar Hibram richtten, want Ik gaf die twee de gave om de taal van deze kinderen uit het Noorden te verstaan, alsook om met hen te spreken, omdat dit hoogst noodzakelijk was, opdat speciaal de Romein zich beter voor hen verstaanbaar kon maken. Ik had ook deze jongeren die gave kunnen geven, maar dat zou niet zo goed voor hen geweest zijn, want als zij de taal beter zouden verstaan, zouden zij ook eerder en vollediger kennis van alle mogelijke ontaardingen, ondeugden, zonden en slechte gewoonten gekregen hebben. Wanneer zij echter de hun nog vreemde taal van de Romeinen pas langzamerhand zouden leren, dan zouden zij voorlopig door de Romein, die uiteindelijk toch alle jongeren mee naar Rome nam en er voor Lazarus niet één achterliet, in hun taal in Mijn leer worden onderwezen, die hun dan een voortdurende bescherming zou geven tegen de dwaasheden van Rome; en alles was dus goed zoals Ik deze zaak had geregeld.
Hoofdstuk 39: De opvattingen van de jonge slaaf De toekomst van Rusland. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)