Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

17481 resultaten - Pagina 258 van 1166

...  246 - 247 - 248 - 249 - 250 - 251 - 252 - 253 - 254 - 255 - 256 - 257 - 258 - 259 - 260 - 261 - 262 - 263 - 264 - 265 - 266 - 267 - 268 - 269 - 270 - 271  ...
[10] Daar aangekomen, waarheen behalve ikzelf en mijn vader maar weinig volk gevolgd was vanwege de te verschrikkelijke wreedheid, maakte men alles weer los, sleurde de van bloed druipende misdadigers van de wagen, bond meteen de een na de ander met grove en van dorens voorziene touwen stevig vast aan de kruispalen en plaatste die toen rechtop in de daarvoor speciaal in de steen uitgehakte gaten. Nu begonnen de misdadigers pas echt te schreeuwen en vreselijk te jammeren!
Hoofdstuk 130: Wat de helderziende Mathaël zag bij de executie van de roofmoordenaars. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] (Mathaël:) "Wij hadden zelf als buren een door de wol geverfde Sadduceeër met zijn gezin, die weliswaar als mens heel fatsoenlijk, goed en verdraagzaam was, maar waarmee over God en de onsterfelijkheid van de ziel nooit te praten viel. Hij vond degenen die daaraan geloofden allemaal zeer bekrompen mensen en over mij zei hij, dat ik duidelijk aanleg had om dichter te worden omdat ik zo'n levendige fantasie en verbeelding had. Kort en goed, bij tijden hield mijn vader hele gesprekken met hem, maar zonder enig resultaat.
Hoofdstuk 131: Kritiek op de Romeinse straffen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[16] Dat alles werd mij te gek en te afgrijselijk, en omdat het toch al ruim een uur na het midden van de dag was, gingen ik en mijn vader naar huis en pas onderweg vertelde ik mijn vader wat ik allemaal tijdens het verloop van de kruisiging gezien had. Hij bekende mij weliswaar dat hij niets dergelijks gezien had, maar dat hij mijn ogen goed in de gaten had gehouden en uit hun gefixeerde heen en weer glijden goed waargenomen had, dat ik daar iets bijzonders moest zien; daarom geloofde hij mij ook op mijn woord. Hij als geneesheer voor noodgevallen en als filosoof en tevens theosoof ontdekte daarin veel gedenkwaardigs, hoewel hij ondanks al zijn filosofie en theosofie evenveel van mijn verhalen begreep als ikzelf; maar hij nam zich voor tegen de avond toch weer erheen te gaan om door mij nog verdere waarnemingen te kunnen doen en om bij gelegenheid de Sadduceeën eens flink te kunnen zeggen, dat zij grote ossen en ezels waren als zij de onsterflijkheid van de menselijke ziel loochenden"
Hoofdstuk 130: Wat de helderziende Mathaël zag bij de executie van de roofmoordenaars. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Nu vroeg mijn vader hem of hij mee ging naar Golgotha. Maar hij zei: 'Voor geen goud van de wereld! Ik kan al geen dieren zien sterven of zelfs maar zien slachten, Iaat staan mensen, ook al zouden zij nog meer gruweldaden begaan hebben dan deze zeven! Als er verscheurende beesten in onze buurt komen, goed, Iaat men dan jacht op hen maken om ze onschadelijk te maken, dan heeft men de mensheid daardoor een goede dienst bewezen! Laat men dat ook doen met mensen die voor een vredelievende, menselijke samenleving absoluut niet meer deugen! Laat men ze eenvoudig doden, -maar Iaat men hen niet martelen, want zij kunnen er beslist het minst aan doen dat ze verscheurende beesten zijn geworden! Natuur, temperament, samenloop van omstandigheden en opvoeding zijn altijd de oorzaken van zulke ontaardingen.
Hoofdstuk 131: Kritiek op de Romeinse straffen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] En kunnen jullie als heilige en godvruchtige Joden ook aanzien hoe de ergste zondaars de mindere zondaars pijnigen en martelen?! Jullie zijn me ook mooie mensen en buren! Heus, in mijn ezelstal ziet het er veel humaner en menselijker uit dan in jullie godvruchtige huis! Begrepen?' -Daarmee verwijderde hij zich en wij gingen ook op weg."
Hoofdstuk 131: Kritiek op de Romeinse straffen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Deze vreselijke handelwijze zagen wij bijna een uur lang aan en ik moest mijn vader steeds vertellen wat ik bij de zeven zag. Dat merkte de Romeinse wachtmeester echter op, die mijn voortdurende kijken al langer heel opmerkzaam geobserveerd moest hebben. Hij kwam naar ons toe en vroeg in het Romeins aan ons beiden wat wij toch aan de zeven zagen, omdat wij en ik vooral, hen zo doorlopend observeerden en ik mijn vader steeds iets had mede te delen. Wij moesten in zijn taal antwoord geven omdat hij ons anders zou moeten wegsturen.
Hoofdstuk 132: Het einde van de gekruisigde roofmoordenaars. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] De wachtmeester, die een weetgierig mens was, beviel dat wel, alleen verzocht hij mijn vader de uitleg aan mij in het Grieks te geven, zodat hij daar ook iets van zou kunnen Ieren. Toen zaten wij in de knoei! Want dat mijn vader mij daarbij iets uitgelegd had, was maar een uitvlucht om de wachtmeester gerust te stellen, omdat ik juist mijn vader over dat wat ik geestelijk gezien had, dingen had meegedeeld die beslist van dien aard waren, dat de wachtmeester ons daarover in ons gezicht zou moeten uitlachen als hij die hoorde. Wat moesten we nu? Wij waren allebei radeloos!
Hoofdstuk 132: Het einde van de gekruisigde roofmoordenaars. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] Maar nu ontdekte ik een geest die op dat ogenblik, staande op een wolk, uit de lucht naar beneden kwam en in zijn rechterhand een groot blinkend zwaard droeg. 'Wat gaat die hier doen?', dacht ik. De wachtmeester merkte echter mijn gerichte, onderzoekende blik en vroeg mij meteen of ik soms iets bijzonders zag. En ik antwoordde hem op de mij toen gebruikelijke manier heel kort en wat nors: 'Zeker, -maar al zou ik het u vertellen, dan zou u mij toch niet geloven!'
Hoofdstuk 132: Het einde van de gekruisigde roofmoordenaars. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[14] Dat, o Heer, is dan weer een klein verhaaltje uit mijn jeugd, waarbij mij alles wel duidelijk is, - behalve de gestalte van de zielen, die totaal niet op die van een mens leken, en al dat ontelbaar vele ongedierte, dat ik in de vorm van vleermuizen en kleine draken uit die verdoemde mensen zag komen. De grote geest gaf mij weliswaar in die richting enige uitleg door te zeggen dat het slechts uitwassen van de kwade wil waren, maar hoe dat in z'n werk ging, is een heel andere vraag die buiten U, o Heer, vast niemand beantwoorden en uitleggen zal! Als Uw heilige wil het daarmee eens zou zijn, zou U deze beide zaken wel aan ons uit kunnen leggen!"
Hoofdstuk 132: Het einde van de gekruisigde roofmoordenaars. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] MATHAËL zegt: "Heer, mag ik daarbij ook dat vreemde natuurverschijnsel vermelden dat ik en mijn vader in het oosten hebben gezien toen wij omstreeks middernacht naar Bethanië gingen?"
Hoofdstuk 134: Mathaël's belevenis onderweg naar de stervende vader van Lazarus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] MATHAËL zegt: "Heer, ik zie dat niets in de gehele, oneindige scheppingssfeer U onbekend is! Voor U zou ik daarom de geschiedenis zeker niet hoeven te vertellen, maar terwille van de andere vrienden en broeders vertel ik zulke hogere dingen heel graag, vooral waar ik merk dat men het volste geloof aan mijn woorden hecht. Alles wat ik jullie nu zal vertellen, heeft weliswaar een zeer mystiek en fabelachtig karakter, maar dat neemt niet weg dat toch alles waar is wat je zult horen. Luister dus nogmaals aandachtig naar mij!
Hoofdstuk 134: Mathaël's belevenis onderweg naar de stervende vader van Lazarus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] Luister! Het gebeurde tegen het einde van de herfst. De toppen van de hoge bergen waren in nevels gehuld en een beslist niet vriendelijke noordenwind liet de dorre bladeren van de bomen door de lucht dwarrelen; alleen in het oosten waren nog een paar plaatsen waar de lieflijke sterren droevig naar de aarde leken te kijken. Ik en mijn vader, die een grote vriend van de natuur was, ook als deze onvriendelijke dingen deed, hadden dit natuurtafereel tot ongeveer middernacht in ons opgenomen. Toen wij echter aanstalten maakten het huis binnen te gaan en daarin onze legerstede op te zoeken, ontdekten wij iemand die met haastige stappen, met in zijn hand een lantaarn gemaakt van een schapeblaas, rechtstreeks op ons huis afkwam, en het duurde nog geen paar tellen of een tamelijk bedroefde, nog erg jonge man stond voor ons.
Hoofdstuk 134: Mathaël's belevenis onderweg naar de stervende vader van Lazarus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] Hij zag meteen dat mijn vader een geneesheer was en hij zei op weemoedige toon: 'Vriend en geneesheer! Ik kom uit Bethanië; mijn naam is Lazarus, ik ben de zoon van de oude Lazarus, die ik boven alles liefheb! Hij werd vandaag opeens heel erg ziek en het ziet er slecht met hem uit! Onze rabbi, die in noodgevallen ook zo'n beetje geneesheer is, weet echt niet meer hoe hij mijn vader kan helpen! Hij stuurde mij persoonlijk naar u toe omdat u een buitengewoon geneesheer moet zijn en zieken reeds in gevallen geholpen hebt, waarin geen andere dokter nog een geneesmiddel kon vinden. Kom en genees mijn vader, als dat nog mogelijk is!'
Hoofdstuk 134: Mathaël's belevenis onderweg naar de stervende vader van Lazarus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[6] Mijn vader zei daarop: ' Als een andere arts een zieke reeds tot aan de dood heeft gebracht, dan moet iemand zoals ik weer een wonder verrichten! Daar zou ik het ook wel mee eens zijn als dat maar meteen overal mogelijk was! Ik zal met mijn enige zoon, die hier bij mij staat, en die mij moet begeleiden omdat hij de gave bezit geesten te zien en in geval van nood zelfs met hen te spreken, dan nu maar met je meegaan en zien wat er mogelijkerwijs aan gedaan kan worden. Als je echter een paar muildieren meegenomen zou hebben, die jou vlugger hierheen en ons nu sneller naar hem toe gebracht zouden hebben, dan zou een genezing gemakkelijker geweest zijn. Maar mochten zich bij hem nu reeds de hippocratische doodstekenen vertonen, dan is genezen niet meer mogelijk; want tegen de macht van de dood is geen kruid gewassen, niet op de Alpen en nog minder in een of andere tuin.
Hoofdstuk 134: Mathaël's belevenis onderweg naar de stervende vader van Lazarus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[12] Pas na enige minuten begonnen onze ogen weer het hoogstnodige te zien en wij zagen bij het zwakke licht van onze lantaarn weer met enige moeite de weg die wij moesten volgen. Het hele gebeuren kostte ons echter toch ruim een half uur en mijn vader vroeg mij meteen of ik bij dit lichtverschijnsel soms ook geesten had gezien.
Hoofdstuk 134: Mathaël's belevenis onderweg naar de stervende vader van Lazarus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
...  246 - 247 - 248 - 249 - 250 - 251 - 252 - 253 - 254 - 255 - 256 - 257 - 258 - 259 - 260 - 261 - 262 - 263 - 264 - 265 - 266 - 267 - 268 - 269 - 270 - 271  ...