Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16308 resultaten - Pagina 267 van 1088

...  255 - 256 - 257 - 258 - 259 - 260 - 261 - 262 - 263 - 264 - 265 - 266 - 267 - 268 - 269 - 270 - 271 - 272 - 273 - 274 - 275 - 276 - 277 - 278 - 279 - 280  ...
[8] Omdat Ik bij Mijzelf wel wist dat ook veelleerlingen zich daarover ergerden en onder elkaar mopperden, zei IK tegen hen: 'Hoe kunnen jullie je daarover nu ergeren?! (Joh. 6,61) Zei Ik dan niet tegen een van Mijn leerlingen, dat deze mensen nog lang niet rijp zijn voor de innerlijke opname van het rijk van God?! Ik heb ze nu echter allemaal behoorlijk geschokt - wat hen nog erg bezig zal houden en rijper zal maken voor de toekomst. Want Ik moet de mensen toch eerst voor Mij voorbereiden, zodat zij daarna de diepere geheimen van het rijk van God des te gemakkelijker zullen kunnen begrijpen. Ik vraag jullie nu alleen watje wel zou zeggen als je Mij, als de Mensenzoon die Ik nu voor jullie ben, weer zou zien opstijgen naar waar Hij eerder van eeuwigheid was?'(Joh.6, 62)
Hoofdstuk 45: Het oordeel van het volk over de woorden van de Heer (Ev.Joh. 6,59-64) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[9] Toen zeiden DE LEERLINGEN: 'Ja,ja, dat geloven wij wel en het zal ook beslist zo gebeuren; want Uw tekenen zijn daarvoor wonderbaarlijk genoeg. Maar dat men voor het verkrijgen van het eeuwige leven, Heer en Meester, Uw vlees moet eten en Uw bloed moet drinken, dat is toch, op de manier waarop U dat brengt vanzelfsprekend volkomen onuitvoerbaar! Wij allen vinden het heus heel belangrijk om de dood te ontlopen ook al betreft dat alleen maar het huidige zieleleven omdat het lichaam toch al aarde en stof is dat moeilijk ooit weer levend gemaakt kan worden -; maar als dat alleen maar mogelijk is ten koste van het vlees en bloed van Uw lichaam, dat toch maar voor heel weinig mensen voldoende zou zijn, zien wij ook af van het eeuwige leven van de ziel en dan willen wij als eerlijke mensen ons leven voor eeuwig hier op aarde afsluiten. Mocht U echter daarmee iets anders bedoelen, dan zou U er waarlijk goed aan doen als u ons dat wat meer verduidelijkte. Mocht U binnenkort weer opstijgen naar die plaats waarvandaan U volgens Uw zeggen bent gekomen, waar en hoe zal men dan over Uw vlees en bloed kunnen beschikken? Dus, aan deze huidige les hebben wij zonder nadere uitleg absoluut niets!'
Hoofdstuk 45: Het oordeel van het volk over de woorden van de Heer (Ev.Joh. 6,59-64) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[8] Nathanaël liet Judas wel zien dat zijn rechtvaardiging van de diefstal zich niet liet rijmen met zijn zeer economische streven en dat de geoorloofde diefstal iedere spaarzaamheid, hoe terecht ook, teniet deed. Maar dan verborg hij zich weer achter zijn spitsvondigheden, en daarom was er met hem niets aan te vangen. Alleen wanneer Ik hem een terechtwijzing gaf, liet hij een tijdje zijn ideeën varen en gaf zich heimelijk over aan betere beschouwingen. Daarom gaf Ik hem in de school ook nog deze zet, die hij best begreep, terwijl de andere leerlingen slechts een vermoeden hadden maar toch niet bepaald met de vinger naar hem konden wijzen, want dat wilde Ik ook niet, hoewel Ik wist wat hij nog allemaal zou doen; want voor hem moest ook zijn maat vol worden, en hij moest er tenslotte in zichzelf helemaal van overtuigd zijn dat zijn hele aardse handelwijze door en door slecht was en een afschrikwekkend voorbeeld voor alle mensen, want anders zou er voor zijn zielook aan gene zijde geen verbetering mogelijk geweest zijn.
Hoofdstuk 47: Judas Iskariot (Ev.Joh. 6,71) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[11] Maar onze sofist wist ook daar wat tegenin te brengen, en toen Ik omstreeks het vierde uur 's namiddags met de leerlingen de school verliet en weer naar onze goede herberg ging, ging Judas Iskariot niet mee, maar hij ging naar de stad naar een paar kennissen, waar veel over Mijn onbegrepen toespraak gesproken werd. Daar liet hij zich echter weer als Mijn leerling en als een goed spreker kennen en hij maakte door allerlei oratorische kunstgrepen Mijn toespraak voor hen acceptabeler, al was het niet in het juiste licht. Wij zagen hem zeven dagen lang niet, gedurende welke tijd wij ons in en om Kapérnaum ophielden. Maar toen kwam hij weer bij ons.
Hoofdstuk 47: Judas Iskariot (Ev.Joh. 6,71) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[8] Toen zei ik:'Hij zal wel een goede reden hebben! Waarschijnlijk zal Hij denken: 'Wie waarachtig in Mij gelooft, zal Mij ook begrijpen; wie echter ondanks de vele tekenen en ondanks de wijsheid van Mijn lessen nog niet gelooft dat Ik de Heer Jehova Zebaoth ben, die moet maar weer naar zijn wereld terugkeren en net als de domme zwijnen in de aardse drek rond woelen!'
Hoofdstuk 48: In de herberg van de waard van Kapérnaum - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[6] Iets dergelijks deed ik ook toen U heel concreet over Uw vlees en bloed begon te spreken, omdat zij mij vroegen hoe ik dát dan opvatte. Toen zei ik: 'Dat is nog duidelijker dan het voorgaande, en verklaart en bevestigt mijn eerdere mening! Is de aarde, menselijk gedacht, niet in zekere zin een echt lichaam van God, en alle bevruchtende wateren Zijn bloed?! Waar komt dan al het aardse voedende brood verder nog vandaan? En is in geestelijk opzicht Gods liefde voor ons onwaardige mensen soms niet een ware aardse bodem voor ons, die ons lichamelijk en geestelijk draagt, duldt en voedt, en is de gave van de rede en het verstand en nu Zijn leer daarbij soms niet het ware levende bloed van God, dat onze naar wijsheid dorstende zielen verkwikt, versterkt en waarachtig levend maakt?!'
Hoofdstuk 48: In de herberg van de waard van Kapérnaum - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[3] IK zei: 'Ik zal vanaf nu tot aan het loofhuttenfeest in Galilea blijven en zelfs dan is het nog maar zeer de vraag of Ik naar het feest in Jeruzalem zal gaan, en er is dus tijd in overvloed voor onze waard Matthias (Mai ofMoi Diaz = mijn werker, ook wel mijn knecht of dienaar) om ons overal heen te kunnen begeleiden, bij welke gelegenheid hij nog heel veel voor oog en oor en voor hart en ziel zal ervaren. Juist voor deze plaats zal hij dan een uitstekende en ijverige verbreider van Mijn leer worden; want ook deze mensen zijn Mij gegeven om hen op te wekken tot het leven en niet tot de dood.
Hoofdstuk 49: Het geduld van de Heer met Judas Iskariot - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[5] Daar zei IK: 'Wel, werp de netten uit, houd ze goed strak, en laat de roeiers rustig naar de oever koersen, en aan de oever zal wel blijken of de ondergaande zon ons bij het werk gehinderd heeft!'
Hoofdstuk 50: De rijke visvangst. De heerlijk smakende edelvissen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[9] Toen ging de waard, besprak de zaak met zijn vele knechten, en ongeveer vijftig van hen namen ieder twee vissen, omdat drie teveel geweest zou zijn, en droegen die gezamenlijk naar de stad. Vlug gingen de knechten naar de Romeinen en Grieken, en toen deze de bekende edelvissen zagen, ontstond er een formele verkoop bij opbod zodat een vis van maar 40-50 pond voor tweehonderd zilverstukken verkocht werd.
Hoofdstuk 50: De rijke visvangst. De heerlijk smakende edelvissen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[15] Zolang de bruiloftsgasten de bruidegom bij zich hebben, moeten ze niets te kort komen; want zij zullen als de bruidegom zal zijn opgevaren naar vanwaar Hij gekomen is, nog genoeg te doorstaan krijgen. De ware bruidegom ben Ik, en die in Mij geloven zijn ware bruiden en bruiloftsgasten tegelijk. Wees daarom nu vrolijk en blij van zin!'
Hoofdstuk 50: De rijke visvangst. De heerlijk smakende edelvissen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[10] IK zei: 'O, zeker niet! Want ten eerste heb je de zin van Mijn woorden heel goed begrepen en heb je het de blinden ook heel goed uitgelegd, en ten tweede was je slotopmerking volkomen terecht! Want zulke mensen zijn echt te vergelijken met zwijnen, die, hoe sterker en warmer de ware zon van de hemelen begint te schijnen, des te begeriger en ijveriger naar de smerigste modderpoelen van de wereld rennen en zich volmaakt gelukkig voelen wanneer zij in hun oude drek rond kunnen woelen. Ik zei hun tenslotte toch duidelijk dat het vlees en het bloed dat zij bedoelen nergens goed voor is, en dat Mijn wóórden geest en leven zijn! Maar die ossen en zwijnen begrepen het ondanks dat niet, en daarom was jouw slotopmerking helemaal terecht, en Ik blijf daarom nu een aantal dagen bij Je.
Hoofdstuk 48: In de herberg van de waard van Kapérnaum - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[9] Er gingen twee mensen op naar de tempel, de één een rijke maar overigens streng volgens de wet levende jood, en de ander een tollenaar. (Luc.18, 10) Toen de Jood in de tempel kwam, ging hij vlak voor het altaar staan en zei hardop:'O God, ik dank u hier voor Uw altaar dat ik niet ben zoals vele anderen! (Luc.18,11) Want U, o Heer, Heer, heeft mij de goede en vaste wil gegeven en ook alle andere aardse goederen daarbij , die het mij alleen mogelijk maakten al Uw geboden volledig op te volgen; en hoe goed doet het nu mijn zielom, nu mijn dagen ten einde lopen, geheel rechtvaardig voor U te staan!'(Luc.18, 12) Nadat hij nog een aantal van zijn rechtvaardige en dus naar de wet goede handelingen zo aan God had voorgedragen, legde hij een groot offer op het altaar en ging vervolgens uiterst tevreden met zichzelf, en met het beste geweten van de wereld, de tempel uit en naar huis, waar zijn strenge huistucht maakte dat niemand van zijn personeel erg blij met hem was, omdat zijn reine geweten, zijn strenge zin voor orde en zijn wettische rechtvaardigheid niets dan louter zonden en fouten bij hen ontdekten.
Hoofdstuk 51: Over vasten en boete doen. De gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar (Ev.Luc. 18,9-14) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[10] Onze zondige tollenaar echter trok zich in de tempel berouwvol in zichzelf terug, bleef helemaal achteraan staan, en durfde zijn ogen niet op te slaan naar het altaar, terwijl hij bij zichzelf zei:'O Heer, rechtvaardige, heilige en almachtige God, ik ben een te groot zondaar en daarom helemaal niet waardig mijn ogen naar Uw heiligdom op te slaan; ziet U mij echter toch genadig en barmhartig aan!' (Luc.18,13)
Hoofdstuk 51: Over vasten en boete doen. De gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar (Ev.Luc. 18,9-14) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[12] De joodse Grieken zagen elkaar aan en wisten niet erg goed wat ze Mij voor antwoord moesten geven; want niemand kon in hun ogen toch rechtvaardiger zijn dan de jood die de wet tot in de puntjes vervulde. De zondige tollenaar kon naar hun mening zeker niet meer gerechtvaardigd de tempel verlaten dan de genoemde Jood!
Hoofdstuk 51: Over vasten en boete doen. De gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar (Ev.Luc. 18,9-14) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[13] Maar IK zei tegen hen: 'Jullie vergissen je in je oordeel! De Jood ging helemaal niet gerechtvaardigd uit de tempel; want hij prees zichzelf luid voor al het volk, trok aller ogen, oren, lof en bewondering naar zich toe en beloonde zich op deze wijze zelf. Is zo 'n gevoel van eigenwaarde echter ook niet een heel erge soort van hoogmoed?! De vruchten daarvan zijn uiteindelijk haat en verachting en een voortdurende vervolging van allen die hij niet als gelijkwaardig erkent en beoordeelt. Is zo'n mens dan wel een gerechtvaardigde voor God? O, beslist niet! Hij staat er nog erg ver vanaf!
Hoofdstuk 51: Over vasten en boete doen. De gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar (Ev.Luc. 18,9-14) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
...  255 - 256 - 257 - 258 - 259 - 260 - 261 - 262 - 263 - 264 - 265 - 266 - 267 - 268 - 269 - 270 - 271 - 272 - 273 - 274 - 275 - 276 - 277 - 278 - 279 - 280  ...