Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 272 van 1490

...  260 - 261 - 262 - 263 - 264 - 265 - 266 - 267 - 268 - 269 - 270 - 271 - 272 - 273 - 274 - 275 - 276 - 277 - 278 - 279 - 280 - 281 - 282 - 283 - 284 - 285  ...
[1] "In alle rust keken wij een halve dag lang naar hen en wij vermaakten ons best, omdat wij uit al het doen en laten van deze diertjes zeer helder en duidelijk een zekere orde en een heel doordacht plan konden afleiden en ons tevens erg moesten verwonderen over de bijzondere vaardigheid waarmee deze echt bovenmenselijk intelligente wezens hun werk uitvoerden. Ik dacht dat ze moe zouden worden, maar daar was geen spoor van te zien. Hoe langer het werk duurde, met des te meer ijver begonnen ze steeds weer helemaal opnieuw aan begonnen.
Hoofdstuk 259: Voorbeelden van de intelligentie van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] Verder maak Ik je erop opmerkzaam, dat uit de menselijke geest, ook a1s deze nog niet volledig één is geworden met de ziel, toch een speciaal gevoel in de ziel stroomt en zich als iets puur geestelijks kenbaar maakt door zich alle gebeurtenissen ook al zijn die een eeuwigheid voor de huidige tijd gebeurd! steeds zo voor te stellen alsof zij nu gebeuren, of alsof de geest er toen ook reeds als oog en oorgetuige bij was. De afstand tot zulke reeds lang gebeurde dingen stelt de beperkte ziel er zich pas later in haar hersenen bij voor. In de ziel komt de herinnering in de plaats van dit geestelijke gevoel; maar de herinnering plaatst het feit niet in de tegenwoordig.e tijd, maar verplaatst het, afhankelijk van het tijdsverloop, naar de tijd waarin het plaats vond. De geest verplaatst zich echter geheel in de periode van handeling alsof hij daar aanwezig is, en haalt zich iets toekomstigs ook zodanig voor de geest alsof het reeds aanwezig is, hetzij reeds begonnen of ook wel als reeds lang gebeurd.
Hoofdstuk 255: De menswording van de Heer in onze scheppingsperiode en op onze aarde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[12] Tenslotte kunnen jullie nog een derde zuiver geestelijke eigenschap in jezelf bespeuren, als je daar echt aandacht voor zou hebben! Deze eigenschap bestaat hierin, dat jullie je iets, ook al is het nog zo groot, opeens in al zijn delen compleet kunnen voorstellen en met één blik een geheel zonnengebied kunnen overzien. De ziel moet met haar zintuiglijke waarnemingsvermogen een zaak van alle kanten langzaam en langdurig bekijken, betasten en beluisteren en moet het ontleden, om zich pas na verloop van tijd een voorstelling van het geheel te kunnen maken. De geest vliegt echter zowel uit als inwendig in een nauwelijks denkbaar, snelogenblik om een gehele centrale zon, en net zo snel ook om een onnoemelijk aantal van zulke zonnen en al hun planeten; en hoe machtiger de geest is door de orde waarin de ziel verkeert, des te helderder en duidelijker is ook zijn over en inzicht van de grootste en eindeloos gecompliceerde aangelegenheden van de schepping.
Hoofdstuk 255: De menswording van de Heer in onze scheppingsperiode en op onze aarde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] (DE HEER:) "Ah, als tijdens een zekere geestesvervoering de geest voor enige ogenblikken de volmaakte ziel met zijn uit het oerleven afkomstige vuurether doorstraalt, wordt het op afstand voelen, handelen en zien erg versterkt, en de ziel is in zulke momenten in staat zelfs tot aan de zeer ver weg staande sterren te reiken en deze daar heel precies te overzien; maar wanneer de geest zich weer volgens de orde terugtrekt in de ziel, reikt de werkzaamheid van de ziel met haar pure, uitstralende levenssfeer slechts in het gunstigste geval tot daar waar zij nog iets vindt wat elementair met haar overeenkomt. Haar uitstralende levenssfeer lijkt op de uitstraling van een aards zichtbaar licht. Hoe verder men van de vlam afstaat, des te matter en zwakker wordt deze, tot er van de uitstraling tenslotte niets meer overblijft dan nacht en duisternis.
Hoofdstuk 256: De uitstralende levenssfeer van de ziel en die van de geest. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Maar zo is het niet met de uitstralende levenssfeer van de geest. Die is als de ether die de gehele, eindeloze ruimte in gelijke mate vervult. Zodra de geest dus eenmaal als hij vrij in de ziel doorbreekt en in beweging komt, wordt ook zijn uitstralende levenssfeer op datzelfde ogenblik eindeloos ver geactiveerd, en zijn zien, voelen en werking reikt dan zonder de minste beperking net zo eindeloos ver naar buiten als de ether, die tussen en in de scheppingen de ruimte volledig vult; want deze ether is -onder ons gezegd -eigenlijk geheel identiek met de eeuwige levensgeest in de ziel, welke slechts een verdicht brandpunt is van de algemene levensether die de gehele oneindigheid vervult. En wanneer de levensgeest, uitstralend uit de ziel, met de vrije ether van de ruimte in kontakt komt, verenigt zich zijn voelen, denken en zien ogenblikkelijk met de oneindige, vrije levensether en gaat zonder af te zwakken tot in de eindeloze verten, en wat de grote levensether in de eindeloze ruimte, terwijl het alles omstroomt en doordringt, overal voelt, ziet, denkt, wil en bewerkstelligt, dat voelt, ziet, denkt wil en veroorzaakt dan ook op hetzelfde ogenblik de afzonderlijke geest in de ziel; en dat ziet, voelt, denkt, wil en veroorzaakt dan ook de ziel zolang zij door haar geest doordrongen wordt en de geest in verbinding staat met de hem zeer nauw verwante, oneindige en algemene, vrije levensether in de ruimte.
Hoofdstuk 256: De uitstralende levenssfeer van de ziel en die van de geest. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[6] En zo kan ook Ik wel, als een echte leraar en als een zeer rechtvaardige rechter, altijd vragen aan jullie mensen stellen, niet om van jullie iets te horen wat Ik eerder niet geweten zou hebben, maar om jullie daardoor te dwingen tot nadenken en zelfonderzoek! Dus in die geest kan Ik wel iedereen vragen stellen; maar als Ik iemand van jullie zo zou vragen, alsof Ik Mij zou willen overtuigen of deze of gene van de leerlingen Mijn les wel begrepen zou hebben of niet, dan zou dat wat Mij betreft een ijdel en misplaatst vragen zijn, omdat Ik ook zonder al die vragen, als God toch al sinds eeuwigheden heb kunnen weten wie Mij in deze tijd op deze aarde begrijpen zal en hoe goed! -Is je dat nu ook duidelijk!"
Hoofdstuk 257: De alwetendheid van God. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] Na deze uitleg sprongen ze alle zeven weer bij ons weg en staken het water over naar de andere oever, waarheen wij hen toen niet meer volgden, omdat wij hun aard en karakter nu voldoende hadden leren kennen.
Hoofdstuk 259: Voorbeelden van de intelligentie van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[11] Het is een groot raadsel waar deze dieren hun kennis vandaan hebben. Wel, ik vertelde hier beslist geen fabeltjes, hoewel hetgeen ik nu verteld heb de onervaren blanken wel als een fabel in de oren moet klinken. Wanneer zij echter beslist niet kunnen geloven dat dit alles zo is, breng dan als praktisch voorbeeld een totaal vreemde ezel hier, en mijn dienaar zal vragen aan hem stellen en de ezel opdragen iets te doen, en het dier zal ook zeker heel precies doen wat de dienaar van hem zal vragen!"
Hoofdstuk 259: Voorbeelden van de intelligentie van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] Toen riep de zwarte zijn dienaar. Deze stelde meteen op een manier, die op ezelsgeblèr leek, allerlei vragen aan het dier, en kijk, het dier vertelde hem een heleboel zaken over de huishouding van Marcus en ook over zijn vroegere, zeer ruwe eigenaar, diens naam en nog een aantal verrassende zaken, die de zwarte dienaar anders niet zo gemakkelijk weet zou hebben kunnen weten, en wat erg veel indruk maakte op Marcus. Tenslotte beval de dienaar de ezel, terwille van hem driemaal om onze tafel te lopen en daarna zevenmaal heel hard zijn 'I-a' te laten horen. En meteen deed de ezel dat en ging daarna uit zichzelf weg.
Hoofdstuk 260: Het gesprek met de ezel van Marcus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Zo heb ik eens thuis bij de Nijl dicht in mijn buurt twee civetkatten, die niet wisten dat ik in hun buurt was, heel duidelijk het volgende met elkaar horen bespreken: Het duidelijk herkenbare mannetje zei tegen het vrouwtje: 'Zeg, ik krijg angst om de kinderen die een dagreis van hier stroomafwaarts jacht op krokodilleëieren maken! Ik ben bang dat onze oudste zoon, wanneer hij loom en met een volle buik ligt te rusten, door een boze adelaar gepakt, in de lucht meegenomen, en vervolgens op een rots jammerlijk verscheurd en tot op de botten opgevreten wordt! Als wij beiden erg snel rennen, zouden wij dit ongeluk nog kunnen voorkomen! Tegen de avond komen de leeuwen en panters naar de Nijl om te drinken, dan zou de tocht voor ons te gevaarlijk zijn; laten we dus nu snel weggaan van deze plek waar toch niet veel te halen is, dan hebben we de lange weg daarheen geen gevaar te duchten en redden wij onze oudste zoon! Toen richtte het vrouwtje zich op en zei niets dan: 'Laten we dan met onze gewone snelheid rennen! ' En toen het vrouwtje dat zei, ging het er meteen pijlsnel vandoor langs de Nijl.
Hoofdstuk 258: De taal van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] Daarop vroeg de dienaar weer aan het mannetje, hoe de krokodilleëieren dan in deze streek terechtgekomen waren, omdat men in dit stroomgebied immers nog nooit een krokodil had gezien. Toen zei het mannetje: 'De krokodillen zijn erg slim en kennen de natuur goed. Zij weten door hun aard en hun ervaring, dat het in de streken stroomopwaarts beter en gezonder voor de ontwikkeling van hun eieren is dan in de gebieden stroomafwaarts. Daarom sluipen zij meteen na de regentijd 's nachts zwemmend hierheen, en nog ettelijke dagreizen verder van hier opwaarts tot aan het gebied waar de stroom te sterk wordt, en begraven daar een onnoemelijk aantal eieren in het warme zand. Als zij daarmee klaar zijn, precies in de tijd dat jullie grote mensen net als wij door de modder de oevers van de stroom niet gemakkelijk kunnen benaderen, dan gaan zij 's nachts weer zwemmend naar de lagere gebieden terug, waar rijke kudden zijn waarop zij 's nachts altijd met veel succes kunnen jagen. Zodra de jongen hier uit hun eieren komen, kruipen zij meteen naar het water en zwemmen dan heel gemakkelijk daarheen waar de oude krokodillen zich gewoonlijk ophouden. Daar vinden zij ook meteen voedsel en groeien erg snel. Omdat wij echter goed weten waar hun voedzaamste eieren te vinden zijn, zoeken wij deze op, proberen er zoveel mogelijk te vernietigen en voeden ons met deze kost, die een lekkernij is voor ons gehemelte. Alleen met het opsporen gaat het in het begin niet zo gemakkelijk, en bovendien vallen ons nog vaak enige vijanden lastig; de ene is een machtige bewoner van de lucht, de adelaar, en de tweede is de verwenste klapperslang. Maar als wij met een aantal bij elkaar zijn, kunnen beide ons niets doen. -Maar let nu op hoe wij de eieren zoeken, vinden en meteen ook zullen vernietigen! ,
Hoofdstuk 258: De taal van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Na ongeveer een uur of drie, volgens jullie tijdmeting, kwam het mannetje terug en zei, dat zij met deze zandbank nauwelijks binnen vier dagen klaar zouden komen en dat er daarna aan de overkant aan de linkeroever ook nog een grote zandhelling was waarin ook veel krokodilleëieren begraven lagen. Die moesten zij ook vernietigen, anders zou het binnen een jaar wemelen van de krokodillen, en binnen tien jaar zouden zij zich zo sterk vermeerderd hebben, dat geen mens ook maar een stap in het hele laagland zou kunnen zetten zonder ergens op een krokodil te stoten. De mensen van deze landen konden hen, de civetkatten, daarom niet genoeg dankbaar zijn voor het voortdurend vernietigen van de kwaadaardige krokodillen in het hele laag en hoogland aan beide zijden van deze rivier.
Hoofdstuk 259: Voorbeelden van de intelligentie van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] Mijn dienaar vroeg het wakkere mannetje, hoe het komt dat er zich, ondanks al hun ijver, toch nog steeds krokodillen in de rivier ophouden en gedijen. Toen zei het mannetje heel serieus: 'De grote natuurgeest wil dat de krokodillen in deze rivier nooit helemaal uitgeroeid zullen worden; want ook hun bestemming is, de aarde en haar bewoners van nut te zijn. Maar de overhand krijgen mogen zij niet, daarom zijn wij er om hun toename binnen de juiste perken te houden. De grote geest heeft dat alles op deze wijze manier geregeld en zo moet het allemaal gebeuren, opdat het ene leven in het andere zijn vervolmaking kan vinden. De overgangen zijn steeds bitter, maar daar tegenover staat dan een aangenaam hoger bestaan! ,
Hoofdstuk 259: Voorbeelden van de intelligentie van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[10] Ook onder de vogels vind je er met een heel wijs karakter. Daartoe behoren vooral de ibissen en ooievaars, de kraanvogels, de wilde ganzen en de zwaluwen. Onder de viervoetige aardse dieren zijn echter de kameel en nog meer de grote olifant, de ezel, de hond, de aap, de geit, dan de vos, de beer en de leeuw beslist de meest intelligente, en die hebben een echt duidelijke taal. Het verstand van de andere huisdieren is geringer, en hun taal is onverstaanbaarder en dom. Bij de koudbloedige dieren staat de grote hagedis bovenaan, want die wordt bij ons voor een echte voorspeller aangezien, en vaak vertelt hij ons al dagen van tevoren wat er gebeuren zal. Daarom worden deze dieren bij ons ook speciaal verzorgd en met melk en kaas gevoerd.
Hoofdstuk 259: Voorbeelden van de intelligentie van de dieren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Als Mozes naast zijn uiterst volmaakte zielook had kunnen bereiken dat de geest in hem geboren werd, wat hem ook dan pas ten deel zal vallen wanneer Ik zoals een Elia, maar zonder vurige wagen, zal zijn opgevaren, dan zou deze grootste aller profeten van deze aarde alle sterren nieuwe banen hebben kunnen geven, en de grote zonnen zouden zich, net als de golven van de Rode zee, naar zijn wil hebben moeten voegen, zoals ook de harde granietrots precies op de plaats waar Mozes dat wilde, een rijke waterbron moest laten ontstaan, want hij beval de in de steen verbannen geesten en die begrepen Mozes' taal goed, en deden wat hij beval.
Hoofdstuk 262: De uitstralende levenslichtsfeer van Mozes en de patriarchen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
...  260 - 261 - 262 - 263 - 264 - 265 - 266 - 267 - 268 - 269 - 270 - 271 - 272 - 273 - 274 - 275 - 276 - 277 - 278 - 279 - 280 - 281 - 282 - 283 - 284 - 285  ...