Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

4159 resultaten - Pagina 274 van 278

...  253 - 254 - 255 - 256 - 257 - 258 - 259 - 260 - 261 - 262 - 263 - 264 - 265 - 266 - 267 - 268 - 269 - 270 - 271 - 272 - 273 - 274 - 275 - 276 - 277 - 278
[10] Wie de eerste soort kan bereiden is weliswaar zekerder; is dit echter niet gemakkelijk te verwezenlijken, dan kan Ik bij een vast geloof en vertrouwen -de tweede manier net zo goed zegenen als de eerste. Zonder Mijn medewerking werkt echter toch geen medicijn, behalve dan tot nadeel en verderf van het lichaam en naderhand ook vaak van de ziel.
Hoofdstuk 5: Dieet - Jakob Lorber - De geneeskracht van het zonlicht
[11] Bestrijk zulke wonden dikwijls met deze olie en zij zullen met een juist dieet, in korte tijd genezen, zonder schadelijke invloed op het lichaam.
Hoofdstuk 8: Een vijfde manier om het zonlicht als geneesmiddel toe te passen - Jakob Lorber - De geneeskracht van het zonlicht
[1] Daar de aarde zich in de tijd van ongeveer 24 uur om haar as draait, is de snelheid per minuut dus ettelijke mijlen.* (* 1 Duitse mijl = 7,42 km.) Denk je de aarde eens in als een gladde kogel zonder bergen, die met een op zijn minst 10 mij I hoge, zware atmosferische lucht is omgeven. Wat zou dan de atmosferische lucht noodzaken met de aarde mee te draaien, als die aardoppervlakte volkomen glad was? Als de atmosfeer niet meegezogen werd, aan wat voor luchtstroming zouden alle levende wezens dan zijn blootgesteld? Als alleen al de machtige storm in een seconde bijna 80 voet (26 m. ) aflegt en daarbij de dikste bomen met gemak uit de grond rukt, wat zou dan niet een luchtstroming die in één seconde ettelijke Duitse mijlen aflegde (d.w.z. in 1 seconde ongeveer 500 m.), voor gevolg hebben? Het is begrijpelijk dat bij zo'n luchtstroom zelfs het mos op de stenen zich niet kan vasthouden, Iaat staan dan een of ander beweegbaar schepsel. En hoe de zee zich dan zou gedragen zal diegene kunnen begrijpen, die gezien heeft hoe een hevige wind het water bergen hoog kan opstapelen. Daarom zij n de bergen zo goed over de aardoppervlakte verdeeld, zodat de lucht wordt genoodzaakt met de aarde mee te draaien.
Hoofdstuk 30: Bergen als regelaars van de luchtstromingen - Jakob Lorber - Geheimen der natuur
[5] Was even daarvoor de hemel helder, dan is ze niet zelden in enkele minuten tijds gehuld in dichte, dikwijls geheel zwarte wolkenmassa's, die schijnbaar zonder doel heen en weer trekken, opdat daardoor de wachters van de troon op een dwaalspoor worden gebracht. Bij zo'n gelegenheid is dan de Grossglockner gewoonlijk in korte tijd weer wolken -en nevelvrij. Want zodra de wachters zo 'n plan van de boze geesten bemerken, trekken ze zich samen en verbergen zich in de binnenste grote kristallen tempels van deze berg. Als nu de hoofdaanvoerders van de boze bende zien dat de troon niet bezet is, bevelen ze hun troepen dadelijk zich zo hoog mogelijk te verheffen en boven over de troon te vallen om alles in de binnenste vertrekken gevangen te nemen en te verdrukken.
Hoofdstuk 32: Strijd van de geesten in de natuur - Jakob Lorber - Geheimen der natuur
[4] Deze soort geesten zijn slechts zelden voor de mensen zichtbaar, want ze hebben veel te weinig tijd om zich zonder reden zichtbaar te maken. Toch vindt men in de bergen nog menige vrome herder, die zulke geesten meerdere malen gezien heeft. Deze herders weten ook te vertellen hoe zulke geesten hun koeien en schapen bij hevig onweer vaak tegen ongelukken behoed hebben. Al kan een weinig gelovige zulke geesten ook niet zien, toch wordt hij vaak door hen geprikkeld, vooral in uitgestrekte bergwouden of op vrije bergweiden, of wanneer hij langs grote kudden paarden, koeien of schapen loopt. Deze prikkeling bestaat uit een min of meer onrustig gevoel, waarop dan een lichte huivering volgt. Als iemand zoiets heeft ervaren, kan hij ervan verzekerd zijn, dat zulke geesten hem hebben benaderd. Met welke toestand ze in de eigenlijke geesteswereld overeenkomen, wordt in het religieuze deel besproken.
Hoofdstuk 34: De weg tot verbetering van de natuurgeesten - Jakob Lorber - Geheimen der natuur
[10] We hebben nu niet alleen de Grossglockner in al zijn delen en werkingen beschouwd, maar wat hier werd geschilderd geldt naar verhouding voor alle bergen. Maar in het bijzonder moeten de bergen in het menselijk hart hieronder verstaan worden. Deze moeten met de werkelijke vergeleken worden, zodat in het hart een nuttige inwerking ontstaat. Denk daar wel aan en handel ernaar, dan zal de innerlijke zegen van de bergen evenzo over je uitgegoten worden, als de bergen hun uiterlijke zegen over al het land uitgieten. Zoals Ik graag in de bergen was en daar vele hongerigen met weinig broden verzadigde en Mij verheerlijkt op een berg toonde en vanaf een berg opsteeg in Mijn rijk, -zo vertel Ik ook dit van de bergen en open daardoor een grote poort naar het rijk van het eeuwige leven. Bedenk dat Ik de Oermacht en Schepper van de bergen, niet zonder grote zinnebeeldige betekenis voor het laatst op een bergbad. Volg Mij dus in alles na, dan zul je het doel, dat Ikzelf ben, moeilijk kunnen missen.
Hoofdstuk 39: De bergen als spiegel van ons innerlijk - Jakob Lorber - Geheimen der natuur
[5] Men zet de bessen zó lang in de zon, tot ze een peperachtig geschrompelde huid krijgen; en dan kan men de bessen in dezelfde glazen pot doen, echter zonder doek. Om ze verder te bewaren moet men ze echter met een blaas goed afbinden en op een droge plaats zetten. De zo geprepareerde bessen behouden zo vele jaren hun krachtige werking.
Hoofdstuk 11: Een zonnegeneesmiddel tegen buikloop en cholera - Jakob Lorber - De geneeskracht van het zonlicht
[8] Het gehele lichaam tot aan de hals stelt de ronde cirkel van de omloop der sterren voor, evenals de diepten tussen de sterren, waarin de planeten en elementen regeren. Het vlees is de aarde; zij is verstijfd en heeft geen soepelheid; zo heeft ook het vlees in zichzelf geen verstand, begrip of beweeglijkheid, het wordt door de kracht der sterren, welke in het vlees heersen, bewogen. Zo zou ook de aarde geen vrucht geven, ook zou er geen metaal, goud, zilver, koper, ijzer of steen in verborgen zijn, als de sterren er niet in zouden werken; er zou ook geen grasje op de aardbodem groeien zonder de werking der sterren.
Hoofdstuk 2: Handleiding, hoe men het goddelijke en het natuurlijke wezen beschouwen moet. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[1] Dewijl ik hier over Hemelse en Goddelijke dingen schrijf, die aan de ver­dorven menselijke natuur geheel en al vreemd zijn, zo zal de lezer zich zonder twijfel ergeren en verwonderen over de eenvoud van den schrijver. De verdorven natuurdrift ziet de hogere dingen aan als een trotse, wilde, oneerbare vrouw, die in haar begeerte zich steeds naar schonere mannen wendt om met hen te boeleren.
Hoofdstuk 9: Over de lieflijke, vriendelijke en barmhartige Liefde Gods; het grote Hemelse en Goddelijke Geheimenis. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[29] In dit vuur lieten zich alle stemmen horen die van eeuwigheid af er waren geweest en het licht van de heilige Drie-eenheid straalde van de boom des levens en vervulde de plaats waarop hij stond. En de boom des kwaads, die het andere deel van de natuur uitmaakte, werd ook aangestoken en hij brandde in het vuur van de goddelijke toorn met helse vlammen en de boze vlam steeg op, zonder einde en de vorst der duisternis met zijn legioenen bleef in de boosheid als in zijn eigen rijk. In dit vuur verging de aarde, de sterren en de elementen, want alles brandde tegelijk, elk in zijn eigen vuur, en alles werd ontbonden. Want het oude kwam in beweging, en alle krachten en alle schepselen en alles wat er bestond en de krachten van de Hemel, van de sterren en de elementen werden weder soepel en zij werden in dezelfde vorm gegoten, die ze voor de aanvang der schepping gehad hadden.
Hoofdstuk 0: Voorrede van de schrijver van dit boek aan de lezer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[39] Daaruit ziet men, hoe ook zij arme zondaars zijn geweest en beide eigen­schappen, de goede en de boze hen hebben aangekleefd. Dat zij echter ook tegen de zonde der wereld en tegen hun eigen zonde de strijd hebben gevoerd, dat hebben zij gedaan door de drang des Heiligen Geestes, en niet uit zucht naar roem. Ook hebben zij uit eigen kracht en vermogen niets gedaan, en zij hebben uit zichzelf niets over de geheimenissen Gods geweten; het is alles geschied door Gods wil. Zo kan ik van mijzelf ook niets anders zeggen, roemen of schrijven dan dit, dat ik een eenvoudig man ben, daarbij een arme zondaar en dat ik elke dag moet bidden: “Heer, vergeef ons onze schuld.” En ik moet mèt den apostel zeggen: “O, Heer, Gij hebt ons door uw bloed verlost.” Ook ik ben niet ten Hemel gevaren en heb alle werken en alle schepselen Gods niet gezien, maar de Hemel is in mijn wezen geopenbaard, opdat ik de werken Gods en al wat Hij geschapen heeft zal erkennen; de wil daartoe is ook niet mijn natuurlijke wil, maar het is de drijfkracht des Geestes; ik heb ook menige duivelse aanslag moeten ondervinden. De geest des mensen is echter niet alleen uit sterren en elementen voort­gekomen, maar er is ook een vonk van het Goddelijk Licht en de Goddelijke kracht in verborgen. Het woord, dat in Gen. 1, vers 21 staat, is niet zonder betekenis: “God schiep de mens naar Zijn beeld”, ja, naar het beeld Gods schiep Hij hem. Hij is uit het Wezen der Godheid ge­maakt. Het lichaam is uit de elementen, daarom moet het ook overeen­komstige spijzen hebben. De ziel heeft haar oorsprong niet alleen in het lichaam en hoewel zij in het lichaam ontstaat en haar eerste begin het lichaam is, zo heeft zij toch haar bron ook daar buiten door de lucht; de Heilige Geest heerst ook in haar naar zijn aard en wijze, zoals hij alles vervult en zoals in God alles is en God Zelf alles is. Omdat de Heilige Geest in de ziel woont, als der ziele eigendom, daarom doorvorst de ziel de Godheid en ook de natuur, want zij is uit het wezen der godheid ontstaan en dat is haar bron. Doordat zij aangestoken is door den Heiligen Geest, ziet zij wat God, haar Vader, maakt, zoals een zoon des huizen ziet, wat zijn vader tot stand brengt. Zij is een lid of een kind in het huis van den Hemelsen Vader.
Hoofdstuk 0: Voorrede van de schrijver van dit boek aan de lezer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[2] Dit wil zeggen de beweeglijkheid, het stuwen of drijven der dingen, zoals daar is de hitte, die brandt, verteert en alles opslurpt, wat binnen haar bereik komt, en wat niet van haar eigen “hoedanigheid” is. Daartegen­over staat, dat zij alles verlicht en verwarmt wat koud, nat en donker is en hetgeen zacht is, hard maakt. Ze heeft echter nog twee factoren in zich, nl. het Licht en het Verderf; daarover is 't volgende op te merken. Het Licht of het “Hart van de Warmte” is op zichzelf iets lieflijks en vreugdevols, een levenskracht, een verlichting van dingen die onduidelijk zijn, en het is een gedeelte, of ook kan men zeggen de bron, van het Hemelse Vreugdenrijk. Want het maakt in deze wereld alles le­vend en beweeglijk; alle vlees, zowel als bomen, loof en gras groeien op deze wereld door de kracht van het Licht en ontvangen hun leven hier door. Dit is het goede. Maar daar staat tegenover, dat het Licht óók het verderf in zich heeft, want het brandt, verteert en vernietigt; dit verderf ontstaat, werkt en verheft zich in het Licht en maakt het Licht beweeglijk; het worstelt en strijdt met het goede, dat er in het Licht is. Het Licht heeft dus een tweevoudige bron. Het Licht bestaat in God, zonder hitte, maar in de natuur bestaat het niet; want in de natuur zijn alle eigen­schappen in elkander verzonken, alsof ‘t één eigenschap was, naar zijn aard en wijze; evenals God “Alles” is en door Hem alles ontstaat en van Hem alles uitgaat. God is het Hart of de bronwel der natuur, uit Hem komt alles voort. Nu heerst de hitte in alle krachten der natuur en ver­warmt alles en is een bron van alles; wanneer dat niet zo was, dan zou het water veel te koud zijn en de aarde zou verstijven, en er zou geen lucht zijn. De hitte heerst in alles, in de bomen, in kruid en gras en ze maakt het water beweeglijk, opdat hierdoor op aarde kruid en gras zal groeien. Daarom is zij een eigenschap, omdat zij in alles heerst en alles doortintelt. De factor “licht” echter, in de eigenschap hitte, geeft aan alles datgene waardoor het lieflijk en vreugdevol wordt. De hitte zonder licht is van geen nut, maar eerder een vernietiging van het goede, een boze bron, want alles gaat teniet in haar razernij. Maar het element “licht” in de “hitte” is een levende bron, waarin de Heilige Geest kan leven. De hitte maakt het licht beweeglijk, zodat het werkt en stuwt, hetgeen men waarneemt in de winter; dan is het zonlicht ook op de aarde, maar de warmtestraal der zon kan de aardbodem niet bereiken; daarom groeit er ‘s winters ook geen enkele vrucht.
Hoofdstuk 1: Het onderzoek naar het Wezen der Godheid in de natuur; naar zijn beide hoedanigheden. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[17] Wat weet enig mens? Ge wist toch ook niet, hoe God met u wilde te werk gaan, daar gij dood waart in uw zonden. Zoals nu de zonde, zonder onderscheid heerst door éne mens over allen, alzo zegeviert ook de barmhartigheid en verlossing door éne voor allen. Den heidenen, joden en Turken echter is blindheid wedervaren, zij zoeken de rust, begeren genade, maar zoeken deze niet op de juiste plaats; God echter is allerwegen en ziet naar des harten grond. Zo echter in hun kommervolle bestaan het Licht in hen geboren wordt, wie zoudt gij dan zijn, dat gij hen zoudt willen oordelen?
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[22] Zo gij nu weten wilt, hoe de verschijningsvorm van de Hemel is, welke gestalte en verschijningsvorm de Engelen hebben en wat eigenlik de heilige Hemelse en goddelijke natuur is, zo merk dan op de bijzonder­heden, die zich vertonen bij deze zevende oergeest Gods. Deze zevende oergeest is de geest der natuur, want de zes anderen doen de zevende geboren worden; en de zevende, wanneer hij geboren is, is als een moeder der anderen, die hen omsluit en hèn weer doet ontstaan, want het lichamelijke en natuurlijke is de verschijningsvorm, de uiterlijke mani­festatie, waarin de zes andere Oergeesten besloten liggen. Merk hier op de betekenis: De zes Oergeesten stijgen elk naar zijn eigen kracht en naar zijn eigen aard op en als zij opgestegen zijn, zo vloeien hun krachten tezamen en de hardheid doet droogte ontstaan. Deze lichamelijke verdroging noem ik in dit boek de goddelijke Salniter. Met het woord “Salniter” bedoel ik in dit boek het volgende: Uit het eeuwige centrum der natuur ontstaat het andere principe, zoals het licht uit het vuur ontstaat. Zo is het ook met de twee geesten: hitte en lucht. In lucht kan pas groei bestaan en vuur veroorzaakt eigenschappen. Alzo, wanneer geschreven is: De Engelen zijn uit God geschapen, zo wordt daarmede bedoeld, dat zij zijn geschapen uit Gods eeuwige natuur, waarmede men bedoelt de zeven Oergeesten. En de goddelijke heilige natuur wordt hier niet bedoeld als te zijn: een vuur, maar een Licht. Het vuur geeft ons een geheimenis der eeuwige natuur en der Godheid, daar er twee principes zijn, tweeërlei bron; een waarin grimmige, zure, bittere, angstige, verterende, die zetelt in het vuur en het Licht, dat uit het vuur ontstaat, en dat woont in het vuur en toch niet door het vuur wordt aangetast, omdat het een andere bron heeft. De zachtmoedigheid, waarin een begeerte der liefde is, waarmede dan bedoeld wordt, dat deze be­geerte der liefde iets anders is dan het vuur. Want het vuur wil alles verteren en stijgt nog op en de zachtmoedigheid van het Licht is werkelijkheid; de geest des eeuwigen levens wordt door het Licht geschapen en het Licht maakt ook water met de oertoestand van de lucht. Alzo zal de lezer van dit boek deze drie principes of geboortes verstaan. Deze zijn de oertoestanden van de eeuwige natuur in de eeuwige Wil van God, welke Wil of welk begeren zich voortstuwt in grote angst tot in het vierde principe naar het vuur, waar het Licht ontstaat. Wij nu verstaan de heilige drievoudigheid in het Licht buiten de natuur als een andere bron en met het vuur verbonden, evenals vuur en licht in de natuur. En het derde principe op deze wereld is uit het eerste ge­schapen. Dit alles is door de schrijver de eerste maal niet voldoende be­grepen, hoewel het hem klaar verscheen, zo, kon toch niet alles door hem begrepen worden. Het is, als wanneer er een plasregen neervalt, waardoor de groei ontstaat. Daarbinnen is het zaad der godheid; het is als een moeder, die het zaad ontvangt en immer weder vruchten voort­brengt naar de hoedanigheid van het zaad. In dit opstijgen der zes Oergeesten stijgt ook op: de Mercurius, de toon of het geluid van deze zes geesten en in de zevende geest is hij als in de moeder; hij brengt allerlei vrucht voort en kleuren naar de werkingen der zes geesten. Ge moet hier echter weten, dat de Godheid niet ophoudt met arbeiden, maar zonder onderbreking werkt als een lieflijk worstelen, kampen en bewegen; zoals twee schepselen, die elkander in grote liefde vinden. Ge moogt het vergelijkenderwijze zó verstaan, alsof zeven mensen een vriendschappelijk spel der vreugde speelden. De ene zege­viert over de andere, en de derde komt de overwonnene te hulp en ver­toeft alzo een vreugdig ogenblik te midden van hen. Zij strijden wel tegen elkander, maar zijn toch liefdevol jegens elkander gezind. Alzo is ook de werking der zes geesten Gods in de zevende; nu eens heeft de ene de boventoon, dan weer de andere en allen strijden in liefde met elkander. En wanneer het Licht te midden van dit strijden mede opstijgt, zo woont de Heilige Geest in de kracht van het Licht in het spel der zes anderen. Alsdan groeien uit de zevende allerlei vruchten des levens, gewassen en kleuren. Welke eigenschap nu de sterkste is, die eigenschap is in de vrucht ook het sterkst vertegenwoordigd. Ook wat betreft de kleuren. In dit worstelen of strijden wordt de Godheid geformeerd naar oneindige en ondoorgrondelijke gestalte en naar velerlei hoedanigheden. Want de zeven Oergeesten zijn zeven hoofdbronnen; wanneer Mercurius erin op­stijgt, maakt hij alles beweeglijk. De natuur en de drievoudigheid is niet één en hetzelfde; er is onderscheid tussen hen, hoewel de drievoudigheid woont in de natuur, maar onbegrepen, en toch er eeuwig mee verbonden. Merk nu op, hoe de zevende geest in de natuur is gevormd. Het zoete water is het begin geweest in de natuur en de zuurheid doet het samen­krimpen. Wanneer het is samengekrompen, zo ziet het blauw als de Hemel; wanneer het Licht of de bliksem daar binnen in op gaat, zo gelijkt het een edele jaspis of een glazen zee, waarin de zon schijnt en die zeer zuiver en klaar is. Wanneer echter de bittere hoedanigheid zich er aan toevoegt, zo verdeelt het water zich, alsof het leefde en er ontstaat een groenachtige verschijning of vorm, als een groene bliksem, waardoor iemand het licht als 't ware benomen wordt en hij niet meer zien kan. Wanneer echter de hitte zich daarbij voegt, zo verandert het groen in iets roodachtigs, alsof een karbonkel er uit te voorschijn lichtte. Wan­neer echter het Licht, hetwelk de Zone Gods is, in deze natuurzee schijnt, zo bekomt het zijn gele en witte kleur, die ik met niets kan ver­gelijken; met deze aanschouwing moet ge wachten tot in het toekomende leven. Want dat is de ware Hemel, die uit God is en waarin de heilige Engelen wonen, dewelke ook in de aanvang daaruit voortgekomen zijn. Ziet, wanneer nu Mercurius of de toon in deze natuurHemel opgaat, dan opent zich het goddelijke vreugdenrijk der Engelen; daar ontplooien zich de vormen, gestalten en kleurenen de vrucht bloeit en groeit daar in zijn volkomenheid. Vruchten van allerlei loofbomen, kruiden en gewassen, verrukkelijk om te aanschouwen, lieflijk van geur en smaak. Ik spreek hier als met Engelentong: ge moet het niet aards verstaan. Met de Mer­curius is het evenzo. Ge moet niet denken, dat er een hard kloppen, klinken of galmen in de godheid is, alsof men een machtige bazuin zou nemen en daarin zou blazen. O neen, mens, gij half dode Engel, zo is het niet; wel zingen de heilige Engelen, schallen en bazuinen, want God heeft hen uit Zichzelf voortgebracht, opdat zij de Hemelse vreugde zouden vermeerderen. Zulk een gestalte had Adam ook, toen God hem schiep, voordat Eva uit hem gemaakt werd, maar de verdorven Salniter in Adam heeft met de boom des levens gevochten totdat hij overwonnen heeft en Adam moede werd, waardoor hij insliep. Toen geschiedde het, dat de barmhartigheid Gods te zijner hulpe nabij was. Een vrouw werd geformeerd. Was dat niet geschied, zo zou hij nu nog slapen. Dit, hetgeen hierboven is meegedeeld, is de schone en heilige Hemel; deze is in de gehele Godheid en heeft begin noch einde. Geen schepsel kan hem met zijn zintuigen bereiken. Toch moet ge dit weten, dat een bepaalde hoedanigheid zich aan de ene plaats krachtiger vertoont dan op een andere plaats. Nu eens heeft de tweede of derde, dan weer een der anderen de voorrang. Het is alzo een eeuwigdurend werken, worstelen en vreugdevol opstijgen in liefde. De Godheid betoont zich immer wondervoller, onbegrijpelijker en ondoorgrondelijker. Zo, dat zelfs de heilige Engelen zich nooit genoeg er in kunnen verheugen en nooit genoeg het Te Deum Laudamus kunnen zingen. Zij zingen voor al Gods grote hoedanigheden; voor zijn wondervolle openbaring en wijsheid; van zijn schoonheid en kleuren, vruchten en gestalten. Aan zijn hoedanigheden is geen begin en geen einde. En hoewel ik alhier heb beschreven, hoe alles is ontstaan, en hoe zich alles heeft gevormd, en hoe de Godheid zich openbaart, zo moogt ge daarom nog niet denken, dat er een rust of uit­doving plaats vindt en dat het daarna weder op dezelfde wijze voortgaat. Neen, maar ik kan alles slechts stuk voor stuk beschrijven, terzake van des lezers onverstand, opdat hij het zou kunnen begrijpen. Ge moogt ook niet denken, dat ik in de Hemel heb vertoefd en deze dingen met mijn vleselijke ogen heb gezien. O neen, ik ben slechts als gij, en heb in mijn wezen geen groter licht ontvangen dan gij; ook ik ben een zondig en sterfelijk mens evenals gij en ik moet elke dag en elk uur met de duivel worstelen, welke met de verdorven natuur strijdt, die in mijn vlees is, zoals in alle mensen. Menigmaal zegevier ik over hem, maar toch zege­viert hij ook menigmaal over mij. Ons leven is een gestadige strijd met de duivel. Deze strijd is de edele ridderkrans; hij duurt voort, totdat de oude mens-Adam gedood wordt; in deze oude Adam heeft de Satan toegang tot de mens.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[10] Deze twee passen slecht bij elkander. Daarom wil ik de lezer getrouwelijk waarschuwen wat betreft dit grote geheimenis, opdat hij het goed ver­staat en God bidt om Zijn Heilige Geest, dat die Hem verlichte. Zonder verlichting des Heiligen Geestes zult ge dit geheimenis niet verstaan. want ‘s mensen geest is als een slot, dat goed bewaakt is; dit moet eerst geopend worden. Geen mens kan dit doen; de Heilige Geest is degene, die het slot kan ontsluiten. Wilt ge daarom, als door een open poort, in de goddelijke dingen binnEngeleid worden, zo moet ge in Gods liefde wonen.
Hoofdstuk 13: Over de verschrikkelijke, bedroevende en ellendige val van het Koninkrijk van Lucifer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
...  253 - 254 - 255 - 256 - 257 - 258 - 259 - 260 - 261 - 262 - 263 - 264 - 265 - 266 - 267 - 268 - 269 - 270 - 271 - 272 - 273 - 274 - 275 - 276 - 277 - 278